Add parallel Print Page Options

De taak van de zonen van Kehat

1-3 Toen zei de Here tegen Mozes en Aäron: ‘Tel alle mannen van dertig tot vijftig jaar uit het geslacht van Kehat, uit de stam van Levi, die dienst kunnen doen in de tabernakel. Dit zijn hun heilige taken: wanneer het kamp wordt opgebroken, moeten Aäron en zijn zonen de tabernakel binnengaan, het gordijn voor het Heilige der Heiligen naar beneden halen en de ark ermee bedekken. Daarna zullen zij het gordijn met dassenvellen afdekken en daar overheen een hemelsblauw kleed leggen. Dan zullen de draagstokken van de ark door de ringen worden gestoken. Vervolgens moeten zij een hemelsblauw kleed leggen over de tafel waarop de toonbroden liggen en daarop de schotels, schalen, kommen, kannen en toonbroden neerleggen. Daar overheen zullen zij een scharlaken kleed leggen en dat nog eens bedekken met dassenvellen. Daarna zullen zij de draagstokken in de ringen aan de tafel schuiven. Dan moeten zij de kandelaar, de lampen, de snuiters, de bakjes en het reservoir met olijfolie bedekken met een hemelsblauw kleed. 10 Al deze voorwerpen zullen dan worden afgedekt met dassenvellen en deze bundel zal op een draagbaar worden gezet. 11 Daarna moeten zij het gouden altaar eerst met een hemelsblauw kleed en daarna met dassenvellen afdekken en de draagstokken door de ringen steken. 12 Alle overgebleven voorwerpen in de tabernakel moeten in een hemelsblauw kleed worden gewikkeld, afgedekt met dassenvellen en op de draagbaar worden gezet. 13 De as moet van het altaar worden verwijderd, waarna het altaar zal worden afgedekt met een roodpurperen kleed. 14 Alle toebehoren van het altaar moeten op dat kleed worden gelegd—de vuurpannen, de vorken, de scheppen en de schalen—en daar overheen zal een afdekking van dassenvellen komen te liggen. Ten slotte moeten dan de draagstokken worden aangebracht.

15 Wanneer Aäron en zijn zonen het heilige en het toebehoren hebben ingepakt, moeten de familieleden van Kehat alle voorwerpen oppakken en vervoeren naar de volgende kampplaats. Zij mogen de heilige voorwerpen echter niet aanraken, anders zullen zij sterven. Dit zijn de heilige taken die aan de zonen van Kehat worden opgedragen bij het vervoer van de tabernakel. 16 Eleazar, de zoon van Aäron, zal de verantwoordelijkheid dragen voor de lampolie, het geurige reukwerk, het dagelijkse spijsoffer en de zalfolie, in feite is hij verantwoordelijk voor de hele tabernakel en alles wat daarbij hoort.’

17-19 Toen zei de Here tegen Mozes en Aäron: ‘Laten de Levieten uit de stam van Kehat zichzelf niet vernietigen! Om te voorkomen dat zij sterven wanneer zij de allerheiligste voorwerpen vervoeren, moeten Aäron en zijn zonen met hen mee naar binnen gaan en aanwijzen wat ieder moet dragen. 20 Zij mogen echter niet zomaar naar binnen gaan, anders zouden zij de heilige voorwerpen kunnen zien en moeten sterven.’

21-23 En de Here zei tegen Mozes: ‘Tel alle mannen van dertig tot vijftig jaar uit het geslacht van Gerson die geschikt zijn voor het heilige werk in de tabernakel. 24 Dit zijn hun taken: 25 zij moeten de gordijnen van de tabernakel, de tabernakel zelf met zijn dekkleden, de dakbedekking van dassenvellen en het gordijn voor de ingang van de tabernakel dragen. 26 Verder moeten zij ook de gordijnen dragen die rond de voorhof hangen, het gordijn voor de ingang van de voorhof dat het altaar en de tabernakel omringt, het altaar, de scheerlijnen en al het toebehoren. Zij zijn volledig verantwoordelijk voor het vervoer van deze voorwerpen. 27 Aäron en ieder van zijn zonen mogen de Levieten uit het geslacht van Gerson opdrachten geven en aanwijzen wat zij moeten dragen, 28 maar de Gersonieten zijn direct verantwoording schuldig aan Aärons zoon Itamar.

29,30 Tel nu alle mannen van dertig tot vijftig jaar uit het geslacht van Merari die geschikt zijn voor de dienst in de tabernakel. 31 Wanneer de tabernakel wordt verplaatst, dragen zij de panelen, de balken en de pilaren met hun voetstukken van de tabernakel, 32 de pilaren van de voorhof met hun voetstukken, de grondpennen en de scheerlijnen en alles wat nodig is voor hun gebruik en onderhoud. Verdeel de taken per man, zodat ieder weet wat hij dragen moet. 33 De Levieten uit het geslacht van Merari zijn ook directe verantwoording schuldig aan Aärons zoon Itamar.’

34,35 Zo hielden Mozes, Aäron en de andere leiders een telling onder de mannen van dertig tot vijftig jaar uit het geslacht van Kehat 36 en kwamen op een totaal van 2750 mannen die geschikt waren voor de dienst in de tabernakel. 37 Dit werd gedaan volgens de opdrachten die de Here Mozes had gegeven.

38-41 Eenzelfde telling leverde voor het geslacht van Gerson een totaal van 2630 mannen op.

42-45 Na telling van de mannen uit het geslacht van Merari kwam men daar op het totaal van 3200 mannen. 46-48 Zodoende kwamen Mozes, Aäron en de andere leiders op een totaal van 8580 Levieten van dertig tot vijftig jaar, die geschikt waren voor de dienst in de tabernakel en voor het vervoer van de tabernakel en het toebehoren. 49 In overeenstemming met de opdracht van de Here aan Mozes, droeg men ieder van deze getelden zijn taak op, zodat ieder naar vermogen een deel van alles kon dragen.

De wet voor ontrouwe vrouwen

1,2 Dit zijn de verdere opdrachten die de Here Mozes gaf: ‘Geef de Israëlieten opdracht dat zij alle melaatsen, allen die een open wond hebben en allen die onrein zijn doordat zij een dode hebben aangeraakt, uit het kamp moeten wegsturen. Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen. Verwijder hen, zodat zij het kamp waarin Ik tussen u woon, niet verontreinigen.’ Ook deze opdracht werd door het volk Israël uitgevoerd.

5,6 Toen zei de Here tegen Mozes: ‘Zeg tegen het volk Israël dat als iemand, man of vrouw, een van de zonden doet die mensen tegen de Here kunnen bedrijven en daarmee zijn naaste schaadt, hij zijn zonde moet belijden en wat hij schuldig is, volledig moet vergoeden met een vijfde deel extra, aan degene die hij heeft benadeeld. Maar als de persoon die hij onrecht heeft aangedaan, is gestorven en er geen naaste bloedverwant is aan wie hij kan aflossen, moet die vergoeding aan de priester worden gegeven, samen met een ram als verzoening. 9,10 Als het volk Israël een geschenk aan de Here brengt, zal dat geschenk naar de priester gaan.’

11,12 De Here zei tegen Mozes: ‘Zeg tegen het volk Israël dat als een getrouwde vrouw overspel pleegt, 13 maar er geen bewijs van dat overspel is, omdat er geen getuige van bestaat 14 en haar man jaloers en achterdochtig is, 15 hij haar bij de priester brengt met een offer voor haar van 2,2 liter gerstemeel, zonder olie of wierook erdoor, want het is een spijsoffer van jaloersheid. Dit offer dient om de waarheid aan het licht te brengen of zij wel of niet schuldig is. 16 De priester zal haar voor de Here brengen, 17 heilig water in een stenen vat doen en dat vermengen met stof van de vloer van de tabernakel. 18 Hij zal haar haren losmaken en haar het spijsoffer van de jaloersheid in de handen geven om te bepalen of de vermoedens van haar man juist zijn. De priester zal voor haar gaan staan met het vat met bitter water dat een vloek brengt. 19 Hij zal van haar eisen dat zij verklaart onschuldig te zijn en dan zal hij tegen haar zeggen: “Als geen andere man met u heeft geslapen dan uw eigen man, blijf dan vrij van de gevolgen van dit bittere water dat de vloek brengt. 20 Maar als u overspel hebt gepleegd, 21,22 zal de Here u tot een vloek onder uw volksgenoten maken, want Hij zal uw heup laten wegrotten en uw buik laten opzwellen.” En de vrouw zal daarop antwoorden: “Ja, laat het zo zijn.” 23 Dan zal de priester deze vervloekingen in een boek schrijven en ze afwassen in het bittere water. 24 Als hij de vrouw het water laat drinken, wordt het bitter in haar lichaam (als zij schuldig is). 25 Dan zal de priester haar het spijsoffer van de jaloersheid uit handen nemen, het voor de Here op en neer bewegen en het naar het altaar dragen. 26 Hij zal er een handvol van nemen—een deel voor het geheel—dat op het altaar verbranden en daarna de vrouw van het water laten drinken. 27 Als zij is verontreinigd, doordat zij overspel heeft gepleegd, zal het water in haar lichaam bitter worden, haar buik zal opzwellen en haar heup zal wegrotten. Zij zal een vloek onder haar volk zijn. 28 Maar als zij rein is en geen overspel heeft gepleegd, zal zij ongedeerd blijven en zwanger kunnen worden.

29 Dit is de wet voor ontrouwe vrouwen—of de verdenkingen van een man tegenover zijn vrouw— 30 om te bepalen of zij inderdaad ontrouw is geweest. Hij zal haar voor de Here brengen en de priester zal volgens deze wet handelen. 31 Haar man zal niet verantwoordelijk worden gesteld voor haar zonde, want zij alleen is schuldig.’