Revised Common Lectionary (Complementary)
121 Een bedevaartslied.
Ik kijk omhoog naar de bergen.
Waar vandaan kan ik hulp verwachten?
2 De Here helpt mij.
Hij heeft immers de hemel en de aarde gemaakt?
3 Hij zal voorkomen dat u valt,
want Hij is uw beschermer en slaapt nooit.
4 Werkelijk, de beschermer van het volk Israël
slaapt nooit!
5 De Here is uw beschermer.
Zoals uw schaduw u nooit verlaat,
blijft ook Hij altijd bij u.
6 Overdag zal de zon u geen kwaad doen,
ʼs nachts de maan niet.
Altijd is Hij bij u.
7 De Here beschermt u tegen elk kwaad,
Hij beschermt uw leven.
8 De Here beschermt u, waar u ook gaat.
Niet alleen vandaag, maar altijd,
tot in eeuwigheid.
3 Daarom noemde hij die plaats Machanaïm (Twee Legers). Jakob zond daarna boodschappers voor zich uit naar zijn broer Esau in Edom, in het land Seïr. 4 Zij kregen de boodschap mee: ‘Ik ben uw knecht Jakob. Ik heb tot voor kort bij oom Laban gewoond en nu ik terugkom, heb ik runderen, ezels, schapen en veel dienaren en dienaressen. 5 Ik stuur deze boodschappers naar u toe om u te zeggen dat ik er aan kom. Ik hoop dat u ons vriendelijk zult ontvangen.’
6 De boodschappers keerden na enige tijd terug met het nieuws dat Esau hen tegemoet kwam met een leger van vierhonderd man! 7 Jakob verbleekte van schrik. Hij deelde zijn huishouden met de kudde en de kamelen in twee groepen en zei: 8 ‘Als Esau de ene groep aanvalt, kan de andere groep misschien ontsnappen.’
9,10 Toen bad Jakob: ‘God van mijn grootvader Abraham en mijn vader Isaak, Here, die mij heeft gezegd dat ik moest teruggaan naar het land van mijn familie en die beloofde goed voor mij te zijn—ik ben het niet waard dat U mij zoveel goedheid hebt bewezen, steeds weer, zoals U had beloofd. Toen ik van huis vertrok, had ik alleen maar een staf en nu heb ik twee legers! 11 Och Here, bescherm mij nu ook tegen mijn broer Esau, want ik ben bang. Bang dat hij mij en deze moeders en hun kinderen komt doden. 12 Maar U hebt mij beloofd goed voor mij te zijn en mijn nakomelingen talrijk te maken als het zand langs de zee!’
13 Jakob bleef daar die nacht en maakte een geschenk voor zijn broer Esau klaar, 14 dat bestond uit tweehonderd geiten, twintig bokken, tweehonderd ooien, twintig rammen, 15 dertig zogende kamelen met hun veulens, veertig koeien, tien stieren, twintig ezelinnen en tien ezels. 16 Jakob gaf zijn dienaren de opdracht de dieren voor hen uit te leiden, elke groep apart, met tussenruimtes. 17 Hij zei de mannen die de eerste groep moesten leiden, dat als zij Esau tegenkwamen en hij zou vragen: ‘Waar gaan jullie heen?’, ‘Wiens dienaren zijn jullie?’, ‘Wiens dieren zijn dit?’, 18 zij zouden moeten antwoorden: ‘Deze dieren zijn van uw dienaar Jakob. Zij zijn een geschenk voor zijn meester Esau! Hij komt vlak achter ons aan!’ 19 Die opdracht gaf Jakob aan iedere herder, met dezelfde boodschap. 20 Jakob hoopte Esau gunstig te stemmen, voordat hij hem ontmoette. ‘Misschien,’ redeneerde Jakob, ‘zal hij ons dan vriendelijk behandelen.’
21 Zo werd het vee vooruit gedreven en Jakob bleef die nacht in het kamp.
46 Zij kwamen in Jericho aan. Later, toen Hij met zijn leerlingen uit de stad vertrok, liepen er heel veel mensen met hen mee.
47 Langs de weg zat een blinde bedelaar, Bartimeüs. Zodra deze hoorde dat Jezus van Nazareth eraan kwam, begon hij te schreeuwen: ‘Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!’ 48 ‘Houd je mond!’ snauwden de mensen. Maar Bartimeüs trok er zich niets van aan en schreeuwde nog harder: ‘Zoon van David, heb toch medelijden met mij!’ 49 Jezus bleef staan: ‘Roep hem eens hier,’ zei Hij. Zij riepen de blinde man. ‘Je boft,’ zeiden ze. ‘Kom, Hij roept je!’ 50 De man gooide zijn jas neer, sprong op en liep naar Jezus toe. 51 ‘Wat kan Ik voor u doen?’ vroeg Jezus. ‘Och, Here,’ antwoordde de blinde man, ‘ik wil zo graag kunnen zien!’ 52 ‘Dat kan,’ zei Jezus. ‘Omdat u op Mij vertrouwt, bent u genezen.’ Op datzelfde moment kon de man weer zien. En hij ging met Jezus mee naar Jeruzalem.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.