Handelingen 2-4
Het Boek
Pinksteren
2 Op de Pinksterdag waren zij allemaal bij elkaar gekomen. 2 Ineens kwam er uit de hemel een geluid, alsof er een storm opstak. Het was in het hele huis te horen.
3 Zij zagen iets dat op tongen van vuur leek, vlammen die zich boven ieder van hen verspreidden. 4 Zij werden allemaal vervuld van de Heilige Geest en begonnen in vreemde talen te spreken: woorden die de Heilige Geest hun ingaf.
5 Met de feestdagen waren er in Jeruzalem vele gelovige Joden uit alle landen van de wereld. 6 Toen zij het geluid hoorden, liepen ze allemaal te hoop. Zij raakten in verwarring, omdat ieder van hen de apostelen in zijn eigen taal hoorde spreken. 7 Zij begrepen er niets van. ‘Dat zijn toch mannen uit Galilea?’ riepen zij verbaasd uit. 8 ‘Hoe kan het dan dat zij ónze taal spreken en nog andere talen ook? Kijk eens waar wij overal vandaan komen: 9 uit Parthië, Medië, Elam en Mesopotamië, uit Judea, Capadocië, Pontus, Asia, 10 Frygië en Pamfylië, uit Egypte en de streek van Cyrene in Libië. Er zijn hier Joden en Joodse bekeerlingen uit Rome, 11 Kreta en Arabië. Hoe bestaat het dat ieder van ons in zijn eigen taal hoort spreken over de geweldige dingen die God gedaan heeft!’ 12 Zij waren buiten zichzelf en wisten niet wat zij ervan moesten denken. Zij zeiden tegen elkaar: ‘Wat heeft dit toch te betekenen?’ 13 ‘Die mensen hebben vast teveel zoete wijn gedronken,’ lachten sommigen schamper.
14 De twaalf apostelen stonden op en Petrus nam het woord. ‘Mannen van Israël!’ riep hij. ‘Inwoners en bezoekers van Jeruzalem, luister! 15 Wij zijn helemaal niet dronken, zoals u denkt. De dag is nog maar net begonnen, het is pas negen uur. 16 Wat hier gebeurt, is al lang geleden door de profeet Joël voorspeld: 17 “God zal aan het einde van de tijd zijn Geest over alle mensen uitstorten. Uw zonen en dochters zullen Gods woorden spreken. Jonge mannen zullen visioenen zien en oude mannen bijzondere dromen hebben. 18 In die dagen zal God zijn Geest ook uitstorten over allen die Hem dienen, mannen zowel als vrouwen, en zij zullen zijn woorden spreken. 19 Hij zal wonderlijke dingen laten gebeuren in de hemel en op de aarde: bloed, vuur en rookwolken. 20 De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat die grote en ontzagwekkende dag van de Here aanbreekt. 21 Dan zal ieder die de naam van de Here aanroept, gered worden.”
22 Mannen van Israël, luister naar mij. Jezus van Nazareth is door God Zelf gestuurd. De wonderen en bijzondere dingen die Hij deed, zijn daar een duidelijk bewijs van. U hebt die met eigen ogen gezien. 23 Maar Hij is, volgens Gods plan, in handen van ongelovige mensen gevallen. U hebt Hem door Romeinse soldaten aan een kruis laten slaan. 24 God, die dit voorzag, heeft Hem uit de greep van de dood bevrijd en weer levend gemaakt. De dood kon Hem niet vasthouden. 25 Want David sprak over Jezus, toen hij zei: “Ik heb de Here altijd voor ogen, Hij leidt mij en houdt mij overeind. 26 Daarom is er vreugde in mijn hart en ben ik gelukkig! Zelfs mijn lichaam is veilig bij Hem. 27 Here, U zult mij niet in het dodenrijk laten liggen, U zult het lichaam van uw heilige dienaar niet laten vergaan. 28 U zult mij het leven teruggeven. Door dicht bij mij te zijn, zult U mij vreugde geven.”
29 Vrienden, ik hoef u niet te vertellen dat David gestorven en begraven is. Zijn graf is nog altijd te zien. 30 Maar hij wist wat er na zijn dood zou gebeuren. God had hem beloofd dat een van zijn nakomelingen in zijn plaats koning zou worden. 31 Hij was een profeet en voorspelde dat de Christus uit de dood zou opstaan. De Christus zou niet dood blijven en zijn lichaam zou niet vergaan. 32 God heeft Jezus uit de dood laten opstaan, dat hebben wij allemaal gezien. 33 Hij heeft Hem toen de ereplaats aan zijn rechterhand gegeven. Zoals beloofd gaf God Hem de Heilige Geest en Jezus heeft de Heilige Geest uitgestort, en dat ziet en hoort u nu. 34 David is niet zelf naar de hemel gegaan en sprak dus niet over zichzelf toen hij zei: “God zei tegen mijn Here: Kom naast Mij zitten, aan mijn rechterhand, 35 totdat Ik uw vijanden aan U onderworpen heb.” 36 Het hele volk van Israël moet weten dat God deze Jezus, die u gekruisigd hebt, tot Here en Christus heeft gemaakt.’
37 Toen de mensen dit hoorden, werden ze diep in hun hart geraakt en vroegen aan Petrus en de andere apostelen: ‘Vrienden, wat moeten wij doen?’ 38 Petrus antwoordde: ‘U moet zich bekeren tot God en u laten dopen in de naam van Jezus Christus, want dan worden uw zonden vergeven, en de Heilige Geest zal in u komen wonen. 39 Want God heeft die beloofd aan u en uw kinderen, aan ieder die door God geroepen wordt en ook aan de verre, vreemde volken.’ 40 Petrus hield een lange toespraak en deed ten slotte een dringend beroep op hen: ‘Zorg dat u bevrijd wordt van de slechte invloed van deze wereld.’ 41 De mensen die aannamen wat hij zei, werden gedoopt. Op die ene dag waren dat ongeveer drieduizend personen. 42 Zij bleven trouw aan wat de apostelen hun leerden en gingen als een grote familie met elkaar om. Zij kwamen vaak samen voor de maaltijd van de Here en voor gebed.
43 Iedereen was vol ontzag voor de wonderen en tekenen die de apostelen deden. 44 De gelovigen deelden ook alles met elkaar. 45 Zij verkochten hun huizen en andere eigendommen en het geld gaven zij aan mensen die het nodig hadden. 46 Elke dag kwamen zij in de tempel bijeen en waren één van hart en ziel. Zij aten bij elkaar thuis, blij en onbezorgd. 47 Zij prezen God en het hele volk was hun goedgezind. En God zorgde dat er elke dag weer nieuwe mensen bijkwamen die gered werden.
De genezing van een verlamde
3 Op een middag omstreeks drie uur, het Joodse gebedsuur, gingen Petrus en Johannes naar de tempel. 2 Toen zij daar aankwamen, zagen zij een man die al sinds zijn geboorte verlamd was. Elke dag werd hij naar de Mooie Poort (een van de tempelpoorten) gedragen om daar te bedelen. 3 Toen Petrus en Johannes de tempel wilden binnengaan, vroeg hij hun om geld. 4 Zij keken hem aandachtig aan en Petrus zei: ‘Kijk ons aan!’ 5 De man keek hen aan in de verwachting iets van hen te krijgen. 6 ‘Geld heb ik niet,’ zei Petrus, ‘maar wat ik heb, geef ik u. In de naam van Jezus Christus uit Nazareth, sta op en loop!’
7 Hij pakte hem bij de rechterhand en trok hem overeind. Op hetzelfde moment werden de voeten en enkels van de man stevig en sterk. 8 Hij sprong op, stond even stil en begon toen te lopen. Daarna ging hij lopend met hen de tempel binnen en danste van blijdschap en loofde God. 9 Alle mensen zagen hem lopen en hoorden hoe hij God prees. 10 Vol verbazing herkenden zij hem als de verlamde man die altijd bij de Mooie Poort zat te bedelen. Wat met hem gebeurd was, ging hun verstand te boven.
11 Iedereen stroomde samen in de zuilenhal van Salomo, waar Petrus en Johannes door de man werden vastgehouden. Toen Petrus al die mensen zag, zei hij: ‘Mannen van Israël, waarom bent u zo verbaasd? Wat staat u ons aan te staren? 12 U denkt toch niet dat wij deze man door onze eigen kracht of godsdienstigheid hebben laten lopen? 13 De God van Abraham, Isaak en Jakob geeft hiermee eer aan zijn dienaar Jezus, die door u aan de Romeinen is uitgeleverd. 14 U hebt Hem afgewezen, zelfs toen Pilatus vond dat Hij vrijgelaten moest worden. 15 Tegenover deze heilige en rechtvaardige man bleef u vijandig, maar u eiste de vrijlating van een moordenaar! Daarmee bent u de moordenaars van de Levensvorst geworden. Maar God heeft Hem uit de dood teruggebracht in het leven. Wij zijn daar getuigen van. 16 Jezus heeft deze lamme man genezen. Door ons geloof in Jezus is hij volkomen gezond geworden. U ziet het zelf! 17 Broeders, ik weet dat u indertijd niet besefte wat u deed en uw leiders ook niet. 18 Maar langs deze weg heeft God zijn plan uitgevoerd. Want lang van tevoren had Hij al door zijn profeten gezegd dat zijn Christus veel zou lijden. 19 Heb er dus berouw over en bekeer u tot God, dan zal Hij uw zonden wegdoen, 20 zodat een tijd van verfrissing aanbreekt als u met de Here leeft. Hij zal dan de Christus naar u toe sturen die Hij voor u bestemd heeft: Jezus, 21 die naar de hemel moest teruggaan tot de tijd van het volledige herstel. Over die tijd heeft God vanaf het begin al gesproken door zijn heilige profeten. 22 Zo zei Mozes bijvoorbeeld: “De Here God zal uit uw midden een profeet laten opstaan, iemand zoals ik. U moet luisteren naar alles wat Hij tegen u zeggen zal. 23 Maar wie niet naar Hem luistert, zal gedood worden!” 24 Ook Samuël en alle andere profeten die na hem kwamen, hebben dit voorspeld. 25 U bent nakomelingen van de profeten. En wat God uw voorouders heeft beloofd, geldt ook voor u. God heeft immers tegen Abraham gezegd dat zijn nageslacht alle volken van de wereld tot zegen zal zijn? 26 God heeft zijn dienaar Jezus in de eerste plaats laten opstaan om u te zegenen, zodat u het kwaad de rug zult toekeren.’
Petrus en Johannes ter verantwoording geroepen
4 Terwijl zij nog tegen de mensen spraken, kwam de leider van de tempel samen met de priesters en Sadduceeën naar hen toe. 2 Zij waren woedend dat de apostelen het volk vertelden dat Jezus niet meer dood was en daarmee leerden dat er opstanding uit de dood bestaat. 3 Zij namen Petrus en Johannes gevangen tot de volgende morgen. 4 Maar ondanks dat geloofden veel mensen de apostelen. Daarmee nam het aantal gelovigen toe tot ongeveer vijfduizend.
5 De volgende morgen kwamen alle Joodse leiders in Jeruzalem in een extra vergadering bijeen. 6 Onder hen waren de hogepriester Annas, Kajafas, Johannes, Alexander en andere familieleden van de hogepriester. 7 Zij lieten Petrus en Johannes binnenbrengen en vroegen hun: ‘Door welke kracht of namens wie hebt u dit gedaan?’ 8 Petrus, die vervuld was van de Heilige Geest, antwoordde: 9 ‘Geachte leiders van Israël: als ik het goed begrijp, worden wij vandaag verhoord omdat wij iets voor een invalide man hebben gedaan, waardoor hij is genezen. 10 Nu, wat ik u en het hele volk van Israël moet zeggen, is dit: dat deze man hier gezond vóór u staat, komt door de naam en de macht van Jezus Christus uit Nazareth, die door u gekruisigd werd, maar door God weer levend is gemaakt. 11 Nu blijkt hoe de steen die door de bouwers was afgekeurd, juist tot de hoeksteen is geworden. 12 Er is bij niemand anders redding te vinden, Hij is de Enige, door wie de mensen gered kunnen worden.’
13 De Joodse leiders waren verbaasd dat Petrus en Johannes zich zo vrijmoedig verdedigden, hoewel zij toch mensen zonder opleiding waren. Zij herinnerden zich dat zij allebei veel met Jezus waren omgegaan. 14 Maar omdat de genezen man bij hen stond, konden zij niets tegen hen inbrengen. 15 Zij stuurden Petrus en Johannes de raadzaal uit en overlegden met elkaar: 16 ‘Wat moeten wij met deze mannen doen? Wij kunnen er niet omheen dat zij een groot wonder hebben gedaan. 17 Iedereen in Jeruzalem weet ervan. Om te voorkomen dat zij nog meer propaganda maken, moeten wij hun verbieden die naam nog verder te noemen, anders zullen zij streng gestraft worden.’ 18 Zij riepen de twee apostelen weer binnen en verboden hun ooit weer over Jezus te spreken. 19 Maar Petrus en Johannes antwoordden: ‘Wat vindt u, is het juist dat wij u in plaats van God gehoorzamen? 20 Wij kunnen gewoon niet zwijgen over wat wij hebben gezien en gehoord.’ 21 Na herhaalde dreigementen lieten de Joodse leiders hen gaan, want zij konden geen goede reden vinden om hen te straffen. Zij durfden hun niets aan te doen, omdat het volk God prees voor wat er was gebeurd: 22 een man van in de veertig die vanaf zijn geboorte verlamd was geweest, was genezen door een wonder!
23 Zodra zij vrij waren, gingen Petrus en Johannes naar hun vrienden en vertelden wat de Joodse leiders hadden gezegd. 24 Daarna baden zij volkomen eensgezind tot God: ‘Machtige Here, U hebt de hemel, de aarde en de zee gemaakt, met alles erop en erin. 25 Door de Heilige Geest hebt U uw dienaar, onze voorvader David, laten zeggen: “Wat zijn de ongelovige volken toch dwaas om tegen de Here op te staan! Het is onbegrijpelijk dat deze mensen proberen God te slim af te zijn! 26 De machthebbers van deze wereld hebben hun hoofden bijeen gestoken en de leiders spannen samen tegen de Here en zijn Gezalfde.”
27 Dat is nu precies wat hier in Jeruzalem gebeurt! Herodes en Pontius Pilatus hebben, samen met de volken van Israël en Rome, de handen ineengeslagen om te strijden tegen uw dienaar Jezus. 28 Daarmee doen zij wat U, in uw wijze macht, van tevoren had bepaald. 29 Kijk, Here, hoe zij dreigen! Geef uw knechten vrijmoedigheid om te zeggen wat U hun opdraagt. 30 Laat zien dat U achter ons staat, door mensen te genezen. Laten er wonderen en tekenen gebeuren wanneer wij namens uw dienaar Jezus optreden.’ 31 Terwijl zij dit aan God vroegen, begon het gebouw waar ze bijeen waren te schudden. Zij werden allemaal vol van de Heilige Geest en verkondigden vrijmoedig de boodschap van God.
32 Alle mensen die in Jezus geloofden, waren van harte eensgezind. Niemand zei dat zijn bezittingen van hem alleen waren, alles was gemeenschappelijk. 33 De apostelen verkondigden met grote overtuigingskracht dat de Here Jezus uit de dood was opgestaan, en Gods zegen rustte op hen allen. 34 Niemand van hen leed gebrek, want allen die land of huizen hadden, verkochten daar zo nu en dan iets van en gaven het geld aan de apostelen. 35 Die deelden uit aan ieder die iets nodig had. 36 Een van die mensen was Jozef, een Leviet van het eiland Cyprus. Hij werd door de apostelen Barnabas genoemd, wat betekent: ‘Zoon van de troost’. 37 Deze Jozef had een stuk land verkocht en het geld aan de apostelen gegeven.
Handelingen 2-4
BasisBijbel
De Heilige Geest komt
2 Op het Pinksterfeest[a] waren ze allemaal bij elkaar. 2 Plotseling was er een geluid alsof er een stormwind door het hele huis waaide. 3 En er waren een soort van vuurvlammen te zien. Dat vuur verdeelde zich en kwam op hen allemaal. 4 En ze werden allemaal vol van de Heilige Geest en begonnen allemaal in andere talen te spreken. Het waren talen die Gods Geest hun gaf.
5 In Jeruzalem woonden godsdienstige Joden uit alle volken van de wereld. 6 Toen ze het geluid hoorden, kwamen ze allemaal kijken. En ze waren heel verbaasd. Want iedereen van al die verschillende volken hoorde de twaalf apostelen in zijn eigen taal spreken. 7 Stomverbaasd zeiden zij: "Die mannen daar zijn toch allemaal Galileeërs? 8 Hoe kan het dan dat we hen in onze eigen taal horen spreken? 9 Want we zijn hier met Parten, Meden, Elamieten, bewoners van Mesopotamië, Judea, Kapadocië, Pontus, Asia, 10 Frygië, Pamfilië, Egypte en de streken van Lybië bij Cyrene, en Romeinen, Joden en mensen die zich tot het Joodse geloof hebben bekeerd, 11 Kretenzers en Arabieren. En we horen allemaal die mannen daar in onze eigen taal vertellen over de geweldige dingen die God heeft gedaan." 12 Ze waren stomverbaasd. Ze wisten niet wat ze ervan moesten denken. Ze zeiden tegen elkaar: "Wat is hier toch aan de hand?" 13 Maar andere mensen zeiden spottend: "Ze hebben gewoon te veel gedronken."
De toespraak van Petrus
14 Maar de apostelen stonden op en Petrus zei: "Beste Joden en alle andere mensen die in Jeruzalem wonen, luister goed naar mij. 15 Jullie denken dat deze mensen dronken zijn. Maar dat zijn ze niet. Want het is pas negen uur 's morgens. 16 Maar dit is waarover de profeet Joël heeft gesproken. 17 Hij zei: 'Aan het eind van de tijd, zegt God, zal Ik mijn Geest uitstorten op alle mensen. Jullie zonen en dochters zullen profeteren. En aan jonge en oude mensen zal Ik bijzondere dromen geven. 18 Op elke man of vrouw die Mij dient, zal Ik mijn Geest uitstorten. Daardoor zullen ze profeteren. 19 En er zullen vreemde dingen te zien zijn aan de hemel en op de aarde: bloed en vuur en rook. 20 De zon zal verduisterd worden en de maan zal bloedrood worden. En dan zal de gevreesde dag van Gods straf aanbreken. 21 Maar iedereen die de Heer aanbidt, zal worden gered.'
22 Mannen van Israël, luister naar wat ik zeg. God heeft laten zien dat Hij Jezus van Nazaret heeft aangewezen als Redder. Hij heeft dat laten zien door de wonderen die Hij door Jezus bij jullie heeft gedaan. Jullie weten daarvan. 23 Op de tijd en de manier die God had bepaald, hebben jullie deze Man gevangen genomen. Jullie hebben Hem door slechte mensen laten kruisigen. Zo hebben jullie Hem gedood. 24 Maar God heeft Hem weer levend gemaakt. Daarmee maakte Hij een einde aan de macht van de dood. De dood kon Hem niet vasthouden. 25 David heeft in de Psalmen over Jezus gezegd: 'Ik zag de Heer altijd vóór mij. Want Hij is bij mij. Hij zal mij altijd redden. 26 Daarom ben ik blij en prijs ik God. Ja, ik weet zeker dat ook mijn lichaam zal opstaan uit de dood. 27 Want U zal mij niet in het dodenrijk achterlaten. U zal uw heilige niet laten vergaan in de grond. 28 U heeft mij de weg naar het leven laten zien. Omdat U altijd dicht bij mij bent, zal ik altijd blij zijn.'
29 Broeders, ik kan over onze voorvader David rustig zeggen dat hij dood en begraven is. Want zijn graf is hier, tot op de dag van vandaag. 30 Maar David was een profeet. En God had hem gezworen dat een zoon uit zijn familie ná hem de Messias[b] zou zijn en koning zou worden. 31 En omdat hij een profeet was, heeft hij in de toekomst gezien. Wat hij in die Psalm zei ging over de opstanding van de Messias uit de dood. Hij zei dat de Messias niet in het dodenrijk is achtergelaten en dat zijn lichaam niet is vergaan. 32 Want deze Jezus is door God uit de dood teruggeroepen en weer levend gemaakt. Wij hebben dat zelf gezien. 33 God heeft Hem nu een heel belangrijke plaats gegeven. God had beloofd om de Heilige Geest aan de mensen te geven. Dat is nu gebeurd: Jezus heeft de Heilige Geest van de Vader over ons uitgestort. Dat is wat jullie hier zien en horen. 34 Want David is zelf niet naar de hemel opgestegen. Maar hij zegt: 'De Heer heeft gezegd tegen mijn Heer: 35 'Ga naast Mij zitten, totdat Ik al je vijanden helemaal verslagen heb.' 36 Jullie hebben Jezus gekruisigd. Maar God heeft deze Jezus tot Heer en Messias gemaakt! Het hele volk van Israël moet dat weten!"
De gemeente begint te groeien
37 Dit raakte de mensen diep. En ze vroegen Petrus en de andere apostelen: "Wat moeten we dan nu doen, broeders?" 38 Petrus antwoordde: "Verander je leven, geloof in Jezus en laat je allemaal dopen in de naam van Jezus Christus.[c] Dan zullen jullie vergeving krijgen voor jullie ongehoorzaamheid aan God. En dan zullen jullie de Heilige Geest ontvangen. 39 Want dat heeft God beloofd aan jullie, aan jullie kinderen en aan alle volken. Iedereen die door God wordt geroepen, mag de Heilige Geest krijgen." 40 En Petrus vertelde nog veel meer over Jezus. En hij moedigde hen aan om zich uit deze slechte wereld te laten redden.
41 De mensen die zijn woorden geloofden, lieten zich dopen. Zo sloten zich op die dag ongeveer 3000 mensen bij de gemeente aan. 42 Ze hielden zich aan wat de apostelen hun leerden. Ze waren één met elkaar, aten met elkaar en baden samen. 43 Iedereen was vol ontzag voor God. En de apostelen deden veel wonderen. 44 De mensen die in Jezus gingen geloven, kwamen bij elkaar. Ook deelden ze alles wat ze hadden met elkaar. 45 Steeds weer waren er mensen die hun vee en spullen verkochten en dan het geld uitdeelden aan de arme mensen. 46 Elke dag waren ze eensgezind in de tempel. Ze aten blij en eensgezind bij elkaar hun maaltijden. 47 Ze prezen God en iedereen had respect voor hen. En de Heer maakte de groep van mensen die gered werden elke dag groter.
Een verlamde man wordt gezond
3 Op een keer gingen Petrus en Johannes om ongeveer drie uur naar de tempel. Dat is de tijd voor het gebed. 2 Bij de 'Prachtige Poort' van de tempel werd elke dag een verlamde man neergelegd. Hij was al vanaf zijn geboorte verlamd. Hij bedelde daar om geld van de mensen die naar de tempel gingen. 3 De man zag Petrus en Johannes toen zij de tempel binnen wilden gaan. Hij vroeg ook aan hen om een beetje geld. 4 Petrus en Johannes keken hem goed aan, en Petrus zei: "Kijk ons aan." 5 De man keek hen aan. Hij verwachtte dat ze hem iets zouden geven. 6 Maar Petrus zei: "Zilver en goud heb ik niet. Maar wát ik heb, geef ik je. Ik zeg je in de naam van Jezus Christus uit Nazaret: Sta op en loop!" 7 En Petrus greep hem bij zijn hand en trok hem overeind. Onmiddellijk werden zijn benen en voeten sterk. 8 Hij sprong op. Hij stond en liep heen en weer. Springend en dansend ging hij met hen de tempel binnen. Hij prees God uitbundig. 9 Iedereen zag hem lopen en God prijzen. 10 Ze herkenden hem als de man die altijd bij de 'Prachtige Poort' had zitten bedelen. Ze waren stomverbaasd en diep onder de indruk van wat er met hem was gebeurd.
Petrus vertelt de mensen over Jezus
11 De man bleef aldoor dicht bij Petrus en Johannes. De mensen dromden naar hen toe op het plein. (Dat plein wordt 'de Zuilengang van Salomo' genoemd.) Ze waren stomverbaasd. 12 Petrus zag het en zei: "Mannen van Israël, waarom zijn jullie zo verbaasd? Waarom staren jullie ons zo aan? Denken jullie dat wij door onze eigen kracht deze man hebben genezen? Of door onze eigen godsdienstigheid? 13 Nee, de God van Abraham, Izaäk en Jakob, de God van onze voorvaders, heeft dit door zijn Zoon Jezus gedaan. Ik bedoel de Jezus die jullie gevangen hebben genomen omdat jullie niet wilden dat Hij de Messias was. Jullie hebben Hem aan Pilatus uitgeleverd. Pilatus vond dat Jezus vrijgelaten moest worden. 14 Jullie wisten dat Hij heilig en onschuldig was. Maar tóch hebben jullie van Pilatus geëist dat niet Hij, maar een moordenaar vrijgelaten zou worden. 15 En de Koning die jullie leven kwam geven, hebben jullie gedood. Maar God heeft Hem uit de dood teruggeroepen en weer levend gemaakt. Wij hebben dat zelf gezien en vertellen het aan de mensen.
16 Jullie kennen deze man hier. Doordat wij in Jezus geloven, heeft Jezus hem helemaal gezond kunnen maken. Jullie kunnen dat zelf zien. 17 Maar ik weet, broeders, dat jullie die dingen hebben gedaan omdat jullie niet beter wisten. Voor jullie leiders geldt hetzelfde. 18 Maar God heeft gedaan wat Hij door alle profeten van tevoren al gezegd had. Hij heeft namelijk vroeger al gezegd dat de Messias zou lijden. 19 Maar als jullie nu spijt hebben en in Jezus gaan geloven, zal God jullie vergeven dat jullie Hem ongehoorzaam zijn geweest. Alles wat jullie verkeerd gedaan hebben, zal Hij dan helemaal wegdoen. Dan zal God jullie rust en vrede geven. 20 Hij zal Jezus Christus aan jullie geven, zoals Hij vroeger al gezegd heeft.
21 Jezus moest naar de hemel gaan, totdat God alle dingen nieuw zal maken. God heeft daar door zijn heilige profeten altijd al over gesproken. 22 Want Mozes heeft tegen onze voorouders gezegd: 'De Heer God zal jullie een profeet geven. Hij zal net als ik één van jullie zijn. Jullie moeten naar Hem luisteren in alles wat Hij zal zeggen. 23 Maar iedereen die niet naar deze profeet wil luisteren, zal worden gedood.' 24 De profeet Samuel en alle andere profeten ná hem hebben ook over deze tijd gesproken. 25 Jullie zijn de zonen van de profeten. En jullie horen bij het verbond dat God met jullie voorvaders heeft gesloten. Want Hij heeft tegen Abraham gezegd: 'Alle families van de aarde zullen door iemand uit jouw familie gezegend worden.' 26 God heeft zijn Zoon Jezus naar jullie toe gestuurd en uit de dood teruggeroepen en weer levend gemaakt. Dat heeft Hij in de eerste plaats voor júllie gedaan. Hij wil dat jullie allemaal stoppen met het doen van slechte dingen en weer gaan leven zoals Hij het wil. Want dan kan Hij goed voor jullie zijn."
Petrus en Johannes worden gevangen genomen
4 Zo spraken ze tegen de mensen. Maar plotseling werden ze overvallen door de priesters, de tempelbewakers en de Sadduceeërs.[d] 2 Zij waren kwaad dat de leerlingen aan de mensen leerden dat Jezus uit de dood was opgestaan. 3 Ze namen hen gevangen en sloten hen tot de volgende dag op. Want het was intussen al avond geworden. 4 Maar veel van de mensen die hadden staan luisteren, gingen in Jezus geloven. Zo waren er inmiddels ongeveer 5000 mannen die geloofden.
5 De volgende dag werd er vergaderd door de leiders en wetgeleerden in Jeruzalem. 6 Daar waren Annas de hogepriester, Kajafas, Johannes, Alexander en alle mannen die bij de familie van de hogepriester hoorden. 7 Ze lieten de leerlingen brengen. Ze vroegen hun: "Door welke kracht hebben jullie dat gedaan? En wie heeft jullie gezegd zulke dingen te doen?" 8 Petrus gaf antwoord, vol van de Heilige Geest. Hij zei: "Leiders van het volk, 9 u verhoort ons omdat we een zieke man gezond hebben gemaakt. 10 Ik wil dat u en het hele volk van Israël weten dat wij dat hebben gedaan namens Jezus Christus uit Nazaret. U heeft Hem gekruisigd, maar God heeft Hem teruggeroepen uit de dood en weer levend gemaakt. Door deze Jezus staat deze man nu gezond vóór u. 11 Jezus is de steen die u, de bouwers, niet goed genoeg vond.[e] Toch is hij de belangrijkste bouwsteen van het gebouw geworden. 12 Niemand anders dan Hij kan de mensen redden. Er is op aarde niemand anders door wie de mensen gered kunnen worden."
13 Ze waren heel verbaasd dat Petrus en Johannes zo vol geloof en zonder vrees durfden te spreken. Want Petrus en Johannes waren eenvoudige mensen die niet hadden gestudeerd. En ze herkenden hen, dat ze vroeger bij Jezus hoorden. 14 En omdat ze de man gezond bij hen zagen staan, konden ze moeilijk zeggen dat het niet waar was wat ze zeiden. 15 Ze lieten de leerlingen buiten de zaal wachten. Toen overlegden ze met elkaar: 16 "Wat moeten we met hen doen? Want heel Jeruzalem weet dat ze een wonder hebben gedaan. We kunnen moeilijk zeggen dat er niets gebeurd is. 17 Maar we moeten voorkómen dat er nog meer van dat soort dingen gebeuren. Daarom zullen we hun streng verbieden om tegen de mensen nog over deze Jezus te spreken."
18 Toen riepen ze de leerlingen weer binnen. En ze verboden hun streng om ooit nog over Jezus te spreken. 19 Maar Petrus en Johannes antwoordden: "Beslis zelf of het juist is tegenover God om aan u méér gehoorzaam te zijn dan aan God Zelf. 20 Wij kunnen niet stoppen met de mensen te vertellen wat we hebben gezien en gehoord." 21 Toen bedreigden ze de leerlingen met zware straffen, maar lieten hen toch vrij. Want ze durfden hen niet te straffen, omdat ze bang waren voor de mensen. Want iedereen prees God voor wat er was gebeurd. 22 Want de man die door dit wonder gezond geworden was, was al ouder dan 40 jaar.
Het gebed van Petrus en Johannes
23 Toen ze vrijgelaten waren, gingen Petrus en Johannes naar hun eigen mensen. Ze vertelden hun alles wat de leiders van de priesters en de leiders van het volk tegen hen hadden gezegd. 24 Toen baden ze samen luid en eensgezind tot God: "Heer, U bent de God die de hemel, de aarde, de zee en alles heeft gemaakt. 25 U heeft David door de Heilige Geest in de Psalmen laten zeggen: 'Waarom komen de volken in opstand? Ze smeden plannen die toch niet zullen slagen. 26 De koningen van de aarde maken zich klaar voor de strijd. Ze sluiten zich bij elkaar aan en komen in opstand tegen de Heer en tegen de man die Hij heeft gezalfd.' 27 Inderdaad hebben in deze stad Herodes, Pontius Pilatus, Joden en mensen van andere volken zich verzameld voor de strijd tegen uw heilige Zoon Jezus die U heeft gezalfd. 28 Zij gaan doen wat U al van tevoren had bepaald dat er zou gebeuren. 29 Hoor nu, Heer, hoe ze ons bedreigen. Geef ons de moed om vol geloof en zonder vrees uw woord te spreken. 30 Doe alstublieft grote wonderen en genees mensen door uw heilige Zoon Jezus." 31 Terwijl ze zo baden, beefde het huis waar ze waren. En ze werden allemaal vol van de Heilige Geest. En vol geloof en zonder vrees vertelden ze het woord van God aan de mensen.
De liefde binnen de gemeente
32 De mensen die in Jezus gingen geloven, waren één van hart en ziel. En niemand zei dat iets alleen van hemzelf was. Iedereen deelde alles met de anderen. 33 De apostelen vertelden met grote kracht over Jezus' opstanding uit de dood. Gods liefde en kracht waren duidelijk op hen allemaal aanwezig. 34 En niemand van hen was arm. Want iedereen die akkers of huizen bezat, verkocht die en bracht het geld naar de apostelen. 35 Aan iedereen werd uitgedeeld naar wat hij nodig had.
Ananias en Saffira
36 Er was een man die Joses heette. Hij had van de apostelen de bijnaam 'Barnabas' gekregen. (Dat betekent 'zoon van troost'.) Hij was een Leviet[f] uit Cyprus. 37 Deze Joses verkocht zijn akker en bracht het geld naar de apostelen. (lees verder)
Footnotes
- Handelingen 2:1 Het Joodse Pinksterfeest is een oogstfeest. Vroeger werd op dat feest het eerste deel van de oogst naar de tempel gebracht. Het wordt gevierd 50 dagen na het Joodse Paasfeest, waarop gevierd wordt dat God het volk Israël bevrijdde uit de slavernij in Egypte.
- Handelingen 2:30 Het woord 'Messias' is Hebreeuws en betekent 'Gezalfde'. 'De gezalfde' is in de Joodse Boeken de man die speciaal door God met zijn Geest is gevuld ('gezalfd') om Israël te redden. In het Grieks, de taal waarin het Nieuwe Testament is geschreven, werd hij de 'Christus' genoemd, wat hetzelfde betekent.
- Handelingen 2:38 'Christus' is niet Jezus' achternaam! Het woord 'Christus' is Grieks en betekent 'Gezalfde'. (Het Nieuwe Testament is in het Grieks geschreven). 'De gezalfde' is in de Joodse Boeken de man die speciaal door God met zijn Geest is gevuld ('gezalfd') om Israël te redden. In het Hebreeuws, de taal waarin het Oude Testament is geschreven, werd hij de 'Messias' genoemd, wat hetzelfde betekent.
- Handelingen 4:1 De Sadduceeërs waren een godsdienstige groep die vooral bestond uit priesters die afstamden van Sadok, de hogepriester in de tijd van David en Salomo. Zij probeerden zo precies mogelijk Gods wetten toe te passen die met de offers en de tempel te maken hadden. Maar ze waren niet geïnteresseerd in het toepassen van Gods wetten op het dagelijks leven. De Sadduceeërs hadden grote invloed, door wetgeving en rechtspraak op godsdienstig gebied.
- Handelingen 4:11 Dit waren bekende woorden voor deze vergadering, want dit staat in één van de Psalmen. Petrus legt hier dus uit wat die woorden betekenen. Lees Psalmen 118:22.
- Handelingen 4:36 Levieten waren mannen uit de stam van Levi. De stam van Levi was ooit door God aangewezen om Hem te dienen in het heiligdom. De Levieten uit de familie van Aäron werden priester, de andere Levieten hielpen de priesters in het heiligdom. Lees Numeri 3:5-10.
Acts 2-4
Legacy Standard Bible
The Holy Spirit Comes at Pentecost
2 And when (A)the day of Pentecost [a]had fully come, they were all together in one place. 2 And suddenly there came from heaven a noise like a violent rushing (B)wind, and it filled (C)the whole house where they were sitting. 3 And there appeared to them tongues like fire [b](D)distributing themselves, and [c]they [d]rested on each one of them. 4 And they were all (E)filled with the Holy Spirit and began to (F)speak with other [e]tongues, as the Spirit was giving them [f]utterance.
5 Now there were Jews living in Jerusalem, (G)devout men from every nation under heaven. 6 And when (H)this sound occurred, the multitude came together, and were bewildered because each one of them was hearing them speak in his own [g]language. 7 (I)So they were astounded and marveling, saying, “Behold, are not all these who are speaking (J)Galileans? 8 And how is it that we each hear them in our own [h]language in which we were born? 9 Parthians and Medes and Elamites, and residents of Mesopotamia, Judea and (K)Cappadocia, (L)Pontus and [i](M)Asia, 10 (N)Phrygia and (O)Pamphylia, Egypt and the district of Libya around (P)Cyrene, and [j](Q)visitors from Rome, both Jews and [k](R)proselytes, 11 Cretans and Arabs—we hear them in our own tongues speaking of the mighty deeds of God.” 12 And (S)they all continued in astonishment and great perplexity, saying to one another, “What does this mean?” 13 But others, mocking, were saying, “(T)They are full of new wine.”
Peter’s Sermon at Pentecost
14 But Peter, [l]taking his stand with (U)the eleven, raised his voice and declared to them: “Men of Judea and all you who live in Jerusalem, let this be known to you and give heed to my words. 15 For these men are not drunk, as you suppose, (V)for it is the [m]third hour of the day; 16 but this is what was spoken through the prophet Joel:
17 ‘(W)And it shall be in the last days,’ God says,
‘That I will pour out My Spirit on all [n]mankind;
And your sons and your daughters shall prophesy,
And your young men shall see visions,
And your old men shall dream dreams;
18 Even on My male slaves and female slaves,
I will in those days pour out My Spirit
And they shall prophesy.
19 And I will put wonders in the sky above
And signs on the earth below,
Blood, and fire, and vapor of smoke.
20 The sun will be turned into darkness
And the moon into blood,
Before the great and awesome day of the [o]Lord comes.
21 And it will be that (X)everyone who calls on the name of the [p]Lord will be saved.’
22 “Men of Israel, listen to these words: (Y)Jesus the Nazarene, (Z)a man [q]attested to you by God with [r]miracles and (AA)wonders and [s]signs which God did through Him in your midst, just as you yourselves know— 23 this Man, delivered over by the (AB)predetermined plan and foreknowledge of God, (AC)you nailed to a cross by the hands of lawless men and put Him to death. 24 [t]But (AD)God raised Him up again, putting an end to the [u]agony of death, since it (AE)was impossible for Him to be held [v]in its power. 25 For David says of Him,
‘(AF)I saw the [w]Lord continually before me;
Because He is at my right hand, so that I will not be shaken.
26 Therefore my heart was glad and my tongue exulted;
Moreover my flesh also will live in hope;
27 Because You will not forsake my soul to (AG)Hades,
(AH)Nor give Your [x]Holy One over to see corruption.
28 You have made known to me the ways of life;
You will make me full of gladness with Your presence.’
29 “Men, brothers, I may confidently say to you regarding the (AI)patriarch David that he both (AJ)died and (AK)was buried, and (AL)his tomb is [y]with us to this day. 30 And so, because he was (AM)a prophet and knew that (AN)God had sworn to him with an oath to set one of the fruit [z]of his body on his throne, 31 he looked ahead and spoke of the resurrection of the [aa]Christ, that (AO)He was neither forsaken to Hades, nor did His flesh see corruption. 32 This Jesus (AP)God raised up again, to which we are all (AQ)witnesses. 33 Therefore having been exalted [ab](AR)to the right hand of God, and (AS)having received from the Father (AT)the promise of the Holy Spirit, He has (AU)poured out this which you both see and hear. 34 For David did not ascend into the heavens, but he himself says:
‘(AV)The [ac]Lord said to my Lord,
“Sit at My right hand,
35 Until I put Your enemies as a footstool for Your feet.”’
36 Therefore let all the (AW)house of Israel know for certain that God has made Him both (AX)Lord and [ad]Christ—this Jesus (AY)whom you crucified.”
About Three Thousand Souls Saved
37 Now when they heard this, they were [ae]pierced to the heart, and said to Peter and the rest of the apostles, “Men, brothers, (AZ)what should we do?” 38 And Peter said to them, “(BA)Repent, and each of you be (BB)baptized in the name of Jesus Christ [af]for the forgiveness of your sins; and you will receive the gift of the Holy Spirit. 39 For (BC)the promise is for you and your children and for all who are (BD)far off, as many as the Lord our God will call to Himself.” 40 And with many other words he solemnly (BE)bore witness and kept on exhorting them, saying, “[ag]Be saved from this (BF)crooked generation!” 41 So then, those who had received his word were baptized; and that day there were added about three thousand (BG)souls. 42 And they were (BH)continually devoting themselves to the apostles’ teaching and to the fellowship, to (BI)the breaking of bread and (BJ)to the prayers.
43 And fear came upon every soul; and many (BK)wonders and [ah]signs were taking place through the apostles. 44 And all those who had believed [ai]were together and (BL)had all things in common; 45 and they (BM)began selling their property and possessions and were (BN)dividing them up with all, as anyone might have need. 46 (BO)And daily devoting themselves with one accord in the temple and (BP)breaking bread [aj]from house to house, they were taking their [ak]meals together with gladness and [al]sincerity of heart, 47 praising God and (BQ)having favor with all the people. And the Lord (BR)was adding [am]to their number daily (BS)those who were being saved.
The Lame Beggar Healed
3 Now (BT)Peter and John were going up to the temple at the [an]ninth hour, (BU)the hour of prayer. 2 And (BV)a man who had been lame from his mother’s womb was being carried, whom they (BW)used to set down daily at the gate of the temple which is called Beautiful, (BX)in order to beg [ao]alms of those who were entering the temple. 3 When he saw (BY)Peter and John about to go into the temple, he began asking to receive alms. 4 But when Peter, along with John, (BZ)fixed his gaze on him, he said, “Look at us!” 5 And he began to give them his attention, expecting to receive something from them. 6 But Peter said, “I do not possess silver and gold, but what I do have I give to you: (CA)In the name of Jesus Christ the Nazarene—walk!” 7 And seizing him by the right hand, he raised him up; and immediately his feet and his ankles were strengthened. 8 (CB)And leaping up, he stood upright and began to walk; and he entered the temple with them, walking and leaping and praising God. 9 And (CC)all the people saw him walking and praising God; 10 and they were recognizing him, that he was the one who used to (CD)sit at the Beautiful Gate of the temple to beg alms, and they were filled with wonder and amazement at what had happened to him.
Peter’s Sermon in Solomon’s Portico
11 And while he was clinging to (CE)Peter and John, all the people ran together to them at the [ap](CF)portico called Solomon’s, full of wonder. 12 But when Peter saw this, he replied to the people, “Men of Israel, why do you marvel at this, or why do you gaze at us, as if by our own power or piety we had made him walk? 13 (CG)The God of Abraham, Isaac, and Jacob, (CH)the God of our fathers, has glorified His (CI)Servant Jesus, whom (CJ)you delivered and denied in the presence of (CK)Pilate, when he had (CL)decided to release Him. 14 But you denied (CM)the Holy and Righteous One and (CN)asked for a murderer to be granted to you, 15 but put to death the (CO)Author of life, whom (CP)God raised from the dead, a fact to which we are (CQ)witnesses. 16 And on the basis of faith (CR)in His name, it is [aq]the name of Jesus which has strengthened this man whom you see and know; and the faith which is through Him has given him this perfect health in the presence of you all.
17 “And now, brothers, I know that you acted (CS)in ignorance, just as your (CT)rulers did also. 18 But the things which (CU)God announced beforehand by the mouth of all the prophets, (CV)that His [ar]Christ would suffer, He has thus fulfilled. 19 Therefore (CW)repent and return, so that your sins may be wiped away, in order that [as](CX)times of refreshing may come from the presence of the Lord; 20 and that He may send Jesus, the [at]Christ appointed for you, 21 (CY)whom heaven must receive until the [au]period of (CZ)restoration of all things about which (DA)God spoke by the mouth of His holy prophets from ancient time. 22 Moses said, ‘(DB)The [av]Lord God will raise up for you a prophet [aw]like me from your brothers; to Him you shall listen to everything He says to you. 23 (DC)And it will be that every (DD)soul that does not heed that prophet (DE)shall be utterly destroyed from among the people.’ 24 And likewise, (DF)all the prophets who have spoken, from Samuel and his successors onward, also proclaimed these days. 25 It is you who are (DG)the sons of the prophets and of the (DH)covenant which God [ax]made with your fathers, saying to Abraham, ‘(DI)And in your seed all the families of the earth shall be blessed.’ 26 For you (DJ)first, God (DK)raised up His [ay]Servant and sent Him to bless you by turning every one of you from your wicked ways.”
Peter and John Arrested
4 Now as they were speaking to the people, the priests and (DL)the captain of the temple guard and (DM)the Sadducees (DN)came up to them, 2 being greatly agitated because they were teaching the people and proclaiming [az](DO)in Jesus the resurrection from the dead. 3 And they laid hands on them and (DP)put them in jail until the next day, for it was already evening. 4 But many of those who had heard the [ba]message believed, and (DQ)the number of the men came to be about five thousand.
5 Now it happened that on the next day, their (DR)rulers and elders and scribes were gathered together in Jerusalem; 6 and (DS)Annas the high priest was there, and (DT)Caiaphas and John and Alexander, and all who were of high-priestly descent. 7 And when they had placed them in their midst, they began to inquire, “By what power, or in what name, have you done this?” 8 Then Peter, [bb](DU)filled with the Holy Spirit, said to them, “[bc](DV)Rulers and elders of the people, 9 if we are [bd]being examined today for (DW)a good deed done to a sick man, [be]as to how this man has been [bf]saved from his sickness, 10 let it be known to all of you and to all the people of Israel, that [bg](DX)by the name of Jesus Christ the Nazarene, whom you crucified, whom (DY)God raised from the dead—[bh]by [bi]this name this man stands here before you in good health. 11 [bj](DZ)He is the (EA)stone which was (EB)rejected by you, the builders, but which became the chief corner stone. 12 And there is salvation in (EC)no one else, for there is no other name under heaven that has been given among men by which we must be saved.”
Peter and John Threatened and Released
13 Now as they observed the (ED)confidence of (EE)Peter and John and comprehended that they were uneducated and ordinary men, they were marveling, and (EF)began to recognize them [bk]as having been with Jesus. 14 And seeing the man who had been healed standing with them, they had nothing to say in reply. 15 But when they had ordered them to leave the [bl](EG)Sanhedrin, they began to confer with one another, 16 saying, “(EH)What should we do with these men? For the fact that a (EI)noteworthy [bm]sign has happened through them is apparent to all who live in Jerusalem, and we cannot deny it. 17 But lest it spread any further among the people, let us warn them to speak no longer to any man (EJ)in this name.” 18 And when they had summoned them, they (EK)commanded them not to speak or teach at all [bn]in the name of Jesus. 19 But (EL)Peter and John answered and said to them, “(EM)Whether it is right in the sight of God to hear you rather than God, you be the judge; 20 for (EN)we cannot stop speaking about what we have seen and heard.” 21 And when they had threatened them further, they let them go (finding no basis on which to punish them) (EO)on account of the people, because they were all (EP)glorifying God for what had happened; 22 for the man was more than forty years old on whom this sign of healing had occurred.
23 So when they were released, they went to their own companions and reported all that the chief priests and the elders had said to them. 24 And when they heard this, they lifted their voices to God with one accord and said, “O Master, it is You who (EQ)made the heaven and the earth and the sea, and all that is in them, 25 who (ER)by the Holy Spirit, through the mouth of our father David Your servant, said,
‘(ES)Why did the [bo]Gentiles rage,
And the peoples devise vain things?
26 (ET)The kings of the earth [bp]took their stand,
And the rulers were gathered together
Against the Lord and against His [bq](EU)Christ.’
27 For truly in this city there were gathered together against Your holy [br](EV)Servant Jesus, whom You anointed, both (EW)Herod and (EX)Pontius Pilate, along with (EY)the [bs]Gentiles and the peoples of Israel, 28 to do whatever Your hand and (EZ)Your purpose predestined to occur. 29 And [bt]now, Lord, take note of their threats, and grant that Your slaves may (FA)speak Your word with all (FB)confidence, 30 while You extend Your hand to heal, and [bu](FC)signs and wonders happen through the name of Your holy [bv](FD)Servant Jesus.” 31 And when they had prayed earnestly, the (FE)place where they had gathered together was shaken, and they were all (FF)filled with the Holy Spirit and began to (FG)speak the word of God with (FH)confidence.
Distribution Among Needy Believers
32 And the [bw]congregation of those who believed were of one heart and soul, and not one was saying that any of his possessions was his own, but, for them, (FI)everything was common. 33 And (FJ)with great power the apostles were bearing (FK)witness to the resurrection of the Lord Jesus, and great grace was upon them all. 34 For there was not a needy person among them, for all who were owners of land or houses (FL)would sell them and bring the [bx]proceeds of the sales 35 and (FM)lay them at the apostles’ feet, and they would be (FN)distributed to each as any had need.
36 Now Joseph, a Levite of (FO)Cyprian birth, who was also called (FP)Barnabas by the apostles (which translated means Son of [by](FQ)Encouragement), 37 and who owned a field, sold it and brought the money and (FR)laid it at the apostles’ feet.
Footnotes
- Acts 2:1 Lit was being fulfilled
- Acts 2:3 Or being distributed
- Acts 2:3 Lit it
- Acts 2:3 Or sat
- Acts 2:4 Or languages
- Acts 2:4 Or ability to speak out
- Acts 2:6 Or dialect
- Acts 2:8 Or dialect
- Acts 2:9 West coast province of Asia Minor
- Acts 2:10 Lit the sojourning Romans
- Acts 2:10 Gentile converts to Judaism
- Acts 2:14 Or being put forward as spokesman
- Acts 2:15 9 a.m.
- Acts 2:17 Lit flesh
- Acts 2:20 In OT, Yahweh, cf. Joel 2:31
- Acts 2:21 In OT, Yahweh, cf. Joel 2:32
- Acts 2:22 Or exhibited, accredited
- Acts 2:22 Or works of power
- Acts 2:22 Or attesting miracles
- Acts 2:24 Lit Whom God raised up
- Acts 2:24 Lit birth pains
- Acts 2:24 Lit by it
- Acts 2:25 In OT, Yahweh, cf. Ps 16:8
- Acts 2:27 Or devout, pious
- Acts 2:29 Lit among
- Acts 2:30 Offspring; lit of his loins
- Acts 2:31 Messiah
- Acts 2:33 Or by
- Acts 2:34 In OT, Yahweh, cf. Ps 110:1
- Acts 2:36 Messiah
- Acts 2:37 Or wounded in conscience
- Acts 2:38 Or because of
- Acts 2:40 Or Escape
- Acts 2:43 Or attesting miracles
- Acts 2:44 One early ms omits were and and
- Acts 2:46 Or in the various private homes
- Acts 2:46 Lit food
- Acts 2:46 Or simplicity
- Acts 2:47 Lit together
- Acts 3:1 3 p.m.
- Acts 3:2 Or a gift of charity
- Acts 3:11 Or colonnade
- Acts 3:16 Lit His name
- Acts 3:18 Or Anointed One; Messiah
- Acts 3:19 Or seasons, cf. 1:7
- Acts 3:20 Or Anointed One; Messiah
- Acts 3:21 Or times, cf. 1:7
- Acts 3:22 In OT, Yahweh, cf. Deut 18:15
- Acts 3:22 Or as He raised up
- Acts 3:25 Lit covenanted
- Acts 3:26 Or Son
- Acts 4:2 Or in the case of
- Acts 4:4 Lit word
- Acts 4:8 Or having just been filled
- Acts 4:8 Lit Rulers of the people and elders
- Acts 4:9 Or on trial
- Acts 4:9 Or by whom
- Acts 4:9 Or made well
- Acts 4:10 Or in
- Acts 4:10 Or in
- Acts 4:10 Or Him
- Acts 4:11 Lit This One
- Acts 4:13 Lit that they had been
- Acts 4:15 Or Council
- Acts 4:16 Or attesting miracle
- Acts 4:18 Or on the basis of
- Acts 4:25 Or nations
- Acts 4:26 Or approached
- Acts 4:26 Or Anointed One; Messiah, cf. Ps 2:2; Acts 4:27
- Acts 4:27 Or Son
- Acts 4:27 Or nations
- Acts 4:29 Or as for the present situation
- Acts 4:30 Or attesting miracles
- Acts 4:30 Or Son
- Acts 4:32 Or multitude
- Acts 4:34 Lit the prices of the things being sold
- Acts 4:36 Or Exhortation, Consolation
Acts 2-4
New International Version
The Holy Spirit Comes at Pentecost
2 When the day of Pentecost(A) came, they were all together(B) in one place. 2 Suddenly a sound like the blowing of a violent wind came from heaven and filled the whole house where they were sitting.(C) 3 They saw what seemed to be tongues of fire that separated and came to rest on each of them. 4 All of them were filled with the Holy Spirit(D) and began to speak in other tongues[a](E) as the Spirit enabled them.
5 Now there were staying in Jerusalem God-fearing(F) Jews from every nation under heaven. 6 When they heard this sound, a crowd came together in bewilderment, because each one heard their own language being spoken. 7 Utterly amazed,(G) they asked: “Aren’t all these who are speaking Galileans?(H) 8 Then how is it that each of us hears them in our native language? 9 Parthians, Medes and Elamites; residents of Mesopotamia, Judea and Cappadocia,(I) Pontus(J) and Asia,[b](K) 10 Phrygia(L) and Pamphylia,(M) Egypt and the parts of Libya near Cyrene;(N) visitors from Rome 11 (both Jews and converts to Judaism); Cretans and Arabs—we hear them declaring the wonders of God in our own tongues!” 12 Amazed and perplexed, they asked one another, “What does this mean?”
13 Some, however, made fun of them and said, “They have had too much wine.”(O)
Peter Addresses the Crowd
14 Then Peter stood up with the Eleven, raised his voice and addressed the crowd: “Fellow Jews and all of you who live in Jerusalem, let me explain this to you; listen carefully to what I say. 15 These people are not drunk, as you suppose. It’s only nine in the morning!(P) 16 No, this is what was spoken by the prophet Joel:
17 “‘In the last days, God says,
I will pour out my Spirit on all people.(Q)
Your sons and daughters will prophesy,(R)
your young men will see visions,
your old men will dream dreams.
18 Even on my servants, both men and women,
I will pour out my Spirit in those days,
and they will prophesy.(S)
19 I will show wonders in the heavens above
and signs on the earth below,(T)
blood and fire and billows of smoke.
20 The sun will be turned to darkness
and the moon to blood(U)
before the coming of the great and glorious day of the Lord.
21 And everyone who calls
on the name of the Lord(V) will be saved.’[c](W)
22 “Fellow Israelites, listen to this: Jesus of Nazareth(X) was a man accredited by God to you by miracles, wonders and signs,(Y) which God did among you through him,(Z) as you yourselves know. 23 This man was handed over to you by God’s deliberate plan and foreknowledge;(AA) and you, with the help of wicked men,[d] put him to death by nailing him to the cross.(AB) 24 But God raised him from the dead,(AC) freeing him from the agony of death, because it was impossible for death to keep its hold on him.(AD) 25 David said about him:
“‘I saw the Lord always before me.
Because he is at my right hand,
I will not be shaken.
26 Therefore my heart is glad and my tongue rejoices;
my body also will rest in hope,
27 because you will not abandon me to the realm of the dead,
you will not let your holy one see decay.(AE)
28 You have made known to me the paths of life;
you will fill me with joy in your presence.’[e](AF)
29 “Fellow Israelites,(AG) I can tell you confidently that the patriarch(AH) David died and was buried,(AI) and his tomb is here(AJ) to this day. 30 But he was a prophet and knew that God had promised him on oath that he would place one of his descendants on his throne.(AK) 31 Seeing what was to come, he spoke of the resurrection of the Messiah, that he was not abandoned to the realm of the dead, nor did his body see decay.(AL) 32 God has raised this Jesus to life,(AM) and we are all witnesses(AN) of it. 33 Exalted(AO) to the right hand of God,(AP) he has received from the Father(AQ) the promised Holy Spirit(AR) and has poured out(AS) what you now see and hear. 34 For David did not ascend to heaven, and yet he said,
“‘The Lord said to my Lord:
“Sit at my right hand
35 until I make your enemies
a footstool for your feet.”’[f](AT)
36 “Therefore let all Israel be assured of this: God has made this Jesus, whom you crucified, both Lord(AU) and Messiah.”(AV)
37 When the people heard this, they were cut to the heart and said to Peter and the other apostles, “Brothers, what shall we do?”(AW)
38 Peter replied, “Repent and be baptized,(AX) every one of you, in the name of Jesus Christ for the forgiveness of your sins.(AY) And you will receive the gift of the Holy Spirit.(AZ) 39 The promise is for you and your children(BA) and for all who are far off(BB)—for all whom the Lord our God will call.”
40 With many other words he warned them; and he pleaded with them, “Save yourselves from this corrupt generation.”(BC) 41 Those who accepted his message were baptized, and about three thousand were added to their number(BD) that day.
The Fellowship of the Believers
42 They devoted themselves to the apostles’ teaching(BE) and to fellowship, to the breaking of bread(BF) and to prayer.(BG) 43 Everyone was filled with awe at the many wonders and signs performed by the apostles.(BH) 44 All the believers were together and had everything in common.(BI) 45 They sold property and possessions to give to anyone who had need.(BJ) 46 Every day they continued to meet together in the temple courts.(BK) They broke bread(BL) in their homes and ate together with glad and sincere hearts, 47 praising God and enjoying the favor of all the people.(BM) And the Lord added to their number(BN) daily those who were being saved.
Peter Heals a Lame Beggar
3 One day Peter and John(BO) were going up to the temple(BP) at the time of prayer—at three in the afternoon.(BQ) 2 Now a man who was lame from birth(BR) was being carried to the temple gate(BS) called Beautiful, where he was put every day to beg(BT) from those going into the temple courts. 3 When he saw Peter and John about to enter, he asked them for money. 4 Peter looked straight at him, as did John. Then Peter said, “Look at us!” 5 So the man gave them his attention, expecting to get something from them.
6 Then Peter said, “Silver or gold I do not have, but what I do have I give you. In the name of Jesus Christ of Nazareth,(BU) walk.” 7 Taking him by the right hand, he helped him up, and instantly the man’s feet and ankles became strong. 8 He jumped to his feet and began to walk. Then he went with them into the temple courts, walking and jumping,(BV) and praising God. 9 When all the people(BW) saw him walking and praising God, 10 they recognized him as the same man who used to sit begging at the temple gate called Beautiful,(BX) and they were filled with wonder and amazement at what had happened to him.
Peter Speaks to the Onlookers
11 While the man held on to Peter and John,(BY) all the people were astonished and came running to them in the place called Solomon’s Colonnade.(BZ) 12 When Peter saw this, he said to them: “Fellow Israelites, why does this surprise you? Why do you stare at us as if by our own power or godliness we had made this man walk? 13 The God of Abraham, Isaac and Jacob,(CA) the God of our fathers,(CB) has glorified his servant Jesus. You handed him over(CC) to be killed, and you disowned him before Pilate,(CD) though he had decided to let him go.(CE) 14 You disowned the Holy(CF) and Righteous One(CG) and asked that a murderer be released to you.(CH) 15 You killed the author of life, but God raised him from the dead.(CI) We are witnesses(CJ) of this. 16 By faith in the name of Jesus,(CK) this man whom you see and know was made strong. It is Jesus’ name and the faith that comes through him that has completely healed him, as you can all see.
17 “Now, fellow Israelites,(CL) I know that you acted in ignorance,(CM) as did your leaders.(CN) 18 But this is how God fulfilled(CO) what he had foretold(CP) through all the prophets,(CQ) saying that his Messiah would suffer.(CR) 19 Repent, then, and turn to God, so that your sins may be wiped out,(CS) that times of refreshing may come from the Lord, 20 and that he may send the Messiah,(CT) who has been appointed for you—even Jesus. 21 Heaven must receive him(CU) until the time comes for God to restore everything,(CV) as he promised long ago through his holy prophets.(CW) 22 For Moses said, ‘The Lord your God will raise up for you a prophet like me from among your own people; you must listen to everything he tells you.(CX) 23 Anyone who does not listen to him will be completely cut off from their people.’[g](CY)
24 “Indeed, beginning with Samuel, all the prophets(CZ) who have spoken have foretold these days. 25 And you are heirs(DA) of the prophets and of the covenant(DB) God made with your fathers. He said to Abraham, ‘Through your offspring all peoples on earth will be blessed.’[h](DC) 26 When God raised up(DD) his servant, he sent him first(DE) to you to bless you by turning each of you from your wicked ways.”
Peter and John Before the Sanhedrin
4 The priests and the captain of the temple guard(DF) and the Sadducees(DG) came up to Peter and John while they were speaking to the people. 2 They were greatly disturbed because the apostles were teaching the people, proclaiming in Jesus the resurrection of the dead.(DH) 3 They seized Peter and John and, because it was evening, they put them in jail(DI) until the next day. 4 But many who heard the message believed; so the number of men who believed grew(DJ) to about five thousand.
5 The next day the rulers,(DK) the elders and the teachers of the law met in Jerusalem. 6 Annas the high priest was there, and so were Caiaphas,(DL) John, Alexander and others of the high priest’s family. 7 They had Peter and John brought before them and began to question them: “By what power or what name did you do this?”
8 Then Peter, filled with the Holy Spirit,(DM) said to them: “Rulers and elders of the people!(DN) 9 If we are being called to account today for an act of kindness shown to a man who was lame(DO) and are being asked how he was healed, 10 then know this, you and all the people of Israel: It is by the name of Jesus Christ of Nazareth,(DP) whom you crucified but whom God raised from the dead,(DQ) that this man stands before you healed. 11 Jesus is
12 Salvation is found in no one else, for there is no other name under heaven given to mankind by which we must be saved.”(DS)
13 When they saw the courage of Peter and John(DT) and realized that they were unschooled, ordinary men,(DU) they were astonished and they took note that these men had been with Jesus.(DV) 14 But since they could see the man who had been healed standing there with them, there was nothing they could say. 15 So they ordered them to withdraw from the Sanhedrin(DW) and then conferred together. 16 “What are we going to do with these men?”(DX) they asked. “Everyone living in Jerusalem knows they have performed a notable sign,(DY) and we cannot deny it. 17 But to stop this thing from spreading any further among the people, we must warn them to speak no longer to anyone in this name.”
18 Then they called them in again and commanded them not to speak or teach at all in the name of Jesus.(DZ) 19 But Peter and John replied, “Which is right in God’s eyes: to listen to you, or to him?(EA) You be the judges! 20 As for us, we cannot help speaking(EB) about what we have seen and heard.”(EC)
21 After further threats they let them go. They could not decide how to punish them, because all the people(ED) were praising God(EE) for what had happened. 22 For the man who was miraculously healed was over forty years old.
The Believers Pray
23 On their release, Peter and John went back to their own people and reported all that the chief priests and the elders had said to them. 24 When they heard this, they raised their voices together in prayer to God.(EF) “Sovereign Lord,” they said, “you made the heavens and the earth and the sea, and everything in them.(EG) 25 You spoke by the Holy Spirit through the mouth of your servant, our father David:(EH)
“‘Why do the nations rage
and the peoples plot in vain?
26 The kings of the earth rise up
and the rulers band together
against the Lord
and against his anointed one.[j]’[k](EI)
27 Indeed Herod(EJ) and Pontius Pilate(EK) met together with the Gentiles and the people of Israel in this city to conspire against your holy servant Jesus,(EL) whom you anointed. 28 They did what your power and will had decided beforehand should happen.(EM) 29 Now, Lord, consider their threats and enable your servants to speak your word with great boldness.(EN) 30 Stretch out your hand to heal and perform signs and wonders(EO) through the name of your holy servant Jesus.”(EP)
31 After they prayed, the place where they were meeting was shaken.(EQ) And they were all filled with the Holy Spirit(ER) and spoke the word of God(ES) boldly.(ET)
The Believers Share Their Possessions
32 All the believers were one in heart and mind. No one claimed that any of their possessions was their own, but they shared everything they had.(EU) 33 With great power the apostles continued to testify(EV) to the resurrection(EW) of the Lord Jesus. And God’s grace(EX) was so powerfully at work in them all 34 that there were no needy persons among them. For from time to time those who owned land or houses sold them,(EY) brought the money from the sales 35 and put it at the apostles’ feet,(EZ) and it was distributed to anyone who had need.(FA)
36 Joseph, a Levite from Cyprus, whom the apostles called Barnabas(FB) (which means “son of encouragement”), 37 sold a field he owned and brought the money and put it at the apostles’ feet.(FC)
Footnotes
- Acts 2:4 Or languages; also in verse 11
- Acts 2:9 That is, the Roman province by that name
- Acts 2:21 Joel 2:28-32
- Acts 2:23 Or of those not having the law (that is, Gentiles)
- Acts 2:28 Psalm 16:8-11 (see Septuagint)
- Acts 2:35 Psalm 110:1
- Acts 3:23 Deut. 18:15,18,19
- Acts 3:25 Gen. 22:18; 26:4
- Acts 4:11 Psalm 118:22
- Acts 4:26 That is, Messiah or Christ
- Acts 4:26 Psalm 2:1,2
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Legacy Standard Bible Copyright ©2021 by The Lockman Foundation. All rights reserved. Managed in partnership with Three Sixteen Publishing Inc. LSBible.org For Permission to Quote Information visit https://www.LSBible.org.
Holy Bible, New International Version®, NIV® Copyright ©1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica, Inc.® Used by permission. All rights reserved worldwide.
NIV Reverse Interlinear Bible: English to Hebrew and English to Greek. Copyright © 2019 by Zondervan.