Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
113 Ik heb een hekel aan aarzelende mensen,
maar houd zielsveel van uw wet.
114 Bij U kan ik schuilen en U beschermt mij.
Ik verwacht het van uw beloften.
115 Kom mij niet te na, misdadigers,
want ik wil mij houden aan het gebod van mijn God.
116 U hebt beloofd mij te zullen ondersteunen.
Doet U dat nu ook, zodat ik blijf leven. Stel mij niet teleur.
117 Geef mij uw kracht en bevrijd mij.
Dan zal ik mij blijven verheugen in uw geboden.
118 Ieder die zich niet aan uw wet houdt,
doet U ver van U weg.
Wat zij zeggen en doen is zinloos.
119 Alle goddelozen op aarde
worden eens door U weggevaagd.
Ook dat is voor mij een reden uw wet lief te hebben.
120 Ik ben bang voor uw oordeel,
mijn hele lichaam trilt van angst.
121 Ik heb altijd eerlijk en oprecht geleefd,
laten mijn vijanden mij niet in hun macht krijgen.
122 Stelt U Zich garant voor mij en zorg ervoor
dat ongelovigen mij niet achtervolgen.
123 Ik verlang ernaar U te zien
en uw rechtvaardig woord te horen.
124 Wilt U met uw goedheid en liefde met mij omgaan
en mij alles leren over uw wetten.
125 Ik ben uw dienaar, maak mij verstandig,
zodat ik uw wetten kan begrijpen.
126 Here, voor U is de tijd aangebroken om op te treden,
want men heeft uw wetten overtreden.
127 Ik houd van uw geboden,
meer dan van het mooiste goud.
128 Daarom geloof ik ook
dat al uw bevelen rechtvaardig zijn,
ik haat de leugen.
8 Korte tijd later brak opnieuw oorlog uit. David voerde zijn troepen aan tegen de Filistijnen en behaalde een grote overwinning. Hun hele leger sloeg voor hem op de vlucht. 9,10 Maar op een dag zat Saul thuis met zijn speer in de hand toen opeens weer de boze geest van God over hem kwam. David was al gekomen om op de harp te spelen, maar plotseling gooide Saul met dezelfde bedoeling als tevoren de speer in Davids richting. David dook echter weg en vluchtte de nacht in. De speer bleef trillend in de muur steken.
11 Saul stuurde soldaten om Davids huis te bewaken en hem te doden als hij ʼs morgens naar buiten zou komen. ‘Als je vannacht niet vlucht,’ waarschuwde Michal hem, ‘zul je morgenochtend dood zijn.’ 12 Zij hielp hem door een raam ontvluchten. 13 Daarna pakte zij het beeld van de huisgod, legde dat in zijn bed, trok er dekens overheen en legde het hoofd op een kussen van geitenhaar. 14 Toen de mannen kwamen om David gevangen te nemen, vertelde zij hun dat hij ziek was en niet uit bed mocht. 15 Saul beval hem dan maar met bed en al bij hem te brengen, zodat hij hem kon doden. 16 Maar toen zij terugkwamen om hem op te halen, kwamen zij er achter dat in het bed een beeld lag! 17 ‘Waarom heb je mij bedrogen en liet je mijn vijand ontsnappen?’ wilde de woedende Saul van zijn dochter weten. ‘Ik moest wel,’ antwoordde Michal. ‘Hij dreigde mij te doden als ik hem niet zou helpen.’
Jezus loopt over het meer
45 Hierna zei Jezus tegen zijn leerlingen dat zij vlug moesten overvaren naar Betsaïda. Hij zou later komen, wanneer Hij de mensen zou hebben weggestuurd.
46 Toen iedereen weg was, ging Jezus de berg op om te bidden, alleen. 47 Om een uur of drie ʼs nachts waren de leerlingen nog maar midden op het meer. 48 Jezus zag hoe zij tegen de wind in moesten roeien. Hij liep over het meer naar hen toe en stond op het punt hen voorbij te gaan. 49 Zij schrokken vreselijk en dachten dat ze een spook zagen. Zij schreeuwden van angst. 50 Jezus kalmeerde hen meteen. ‘Ik ben het,’ zei Hij, ‘wees maar niet bang.’ 51 Hij stapte bij hen in de boot en de wind ging liggen. De leerlingen waren met stomheid geslagen. Hier konden ze niet bij. 52 Want ze begrepen nog steeds niet wie Hij was. Zelfs niet na het wonder met de broden dat ze ʼs avonds hadden gezien.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.