Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
53 Een leerzaam gedicht van David voor de koordirigent. Op de wijs van ‘De rietpijp.’
2 Dwaze mensen denken dat God niet bestaat.
Ze doen vreselijk onrechtvaardige dingen.
Zelfs niet één ervan doet wat goed is.
3 God kijkt vanuit de hemel naar alle mensen.
Hij zoekt of er misschien één bij is die verstandig is,
wellicht één die God zoekt.
4 Maar allemaal hebben zij zich van Hem afgekeerd.
Allemaal hebben zij Hem verlaten,
niemand van hen doet goed, nog niet een.
5 Weten zij dan helemaal niets, al die zondaars?
Zij eten mijn volk op alsof het brood is.
Zij piekeren er niet over God aan te roepen.
6 Zij schrikken terwijl er niets te schrikken is.
God strooit de beenderen van uw vijanden uit,
u laat hen beschaamd staan.
God heeft hen al verworpen.
7 Wij zien uit naar de redding van Israël,
die vanuit Jeruzalem zal komen.
Wanneer God zijn volk redding biedt,
zal Jakob jubelen en Israël vol vreugde zijn.
10 Toen zei de Here tegen Samuël: 11 ‘Ik heb er spijt van dat Ik Saul ooit koning heb gemaakt, want hij heeft geweigerd Mij te gehoorzamen.’ Samuël was zo geschokt door de woorden van God dat hij de hele nacht tot de Here bleef bidden. 12 De volgende morgen vroeg ging hij op zoek naar Saul. Iemand vertelde hem dat Saul naar de berg Karmel was gegaan om een monument voor zichzelf op te richten en dat hij daarna naar Gilgal was gegaan. 13 Toen Samuël hem ten slotte vond, begroette Saul hem met de woorden: ‘Moge de Here u zegenen. U ziet het, ik heb het bevel van de Here uitgevoerd!’ 14 ‘Maar wat heeft dat geblaat van schapen en geloei van ossen dat ik hoor, dan te betekenen?’ vroeg Samuël. 15 ‘Het leger heeft de beste schapen en ossen in leven gelaten,’ gaf Saul toe, ‘maar zij gaan ze offeren aan de Here, uw God, al het andere hebben wij vernietigd.’ 16 Maar Samuël legde hem het zwijgen op: ‘Stil! Luister naar wat de Here mij de afgelopen nacht heeft gezegd!’ ‘Wat was dat dan?’ vroeg Saul. 17 Samuël vertelde hem: ‘Toen u nog geen hoge dunk van uzelf had, liet de Here u zalven tot koning van Israël. 18 Hij gaf u een duidelijke opdracht: “Ga en vernietig de boosdoeners, de Amalekieten, tot zij allemaal dood zijn.” 19 Waarom gehoorzaamde u de Here dan niet? Waarom was u zo belust op buit en deed u precies wat de Here had verboden?’ 20 ‘Maar ik héb de Here gehoorzaamd,’ verdedigde Saul zich. ‘Ik heb gedaan wat Hij mij heeft opgedragen, ik heb koning Agag meegebracht en alle anderen gedood. 21 Maar omdat mijn troepen het wilden, vond ik het goed dat de beste schapen en ossen en de rest van de buit in Gilgal aan de Here, uw God, zouden worden geofferd.’ 22 Samuël antwoordde echter: ‘Heeft de Here net zoveel genoegen in uw brandoffers en geschenken als in uw gehoorzaamheid? Gehoorzaamheid is Hem veel meer waard dan offers. Hij heeft liever dat u naar Hem luistert dan dat u Hem het vet van de rammen offert. 23 Want opstandigheid is net zo erg als toverij en koppigheid is net zo erg als aanbidding van afgodsbeelden. Omdat u het woord van de Here in de wind hebt geslagen, heeft Hij het koningschap van u afgenomen.’
22 Ik zag in de stad geen tempel, want de Here, de Almachtige God, en het Lam zijn Zelf haar tempel. 23 De stad heeft geen zonlicht of maanlicht nodig, want zij wordt verlicht door de schittering van God en het Lam is haar lamp. 24 De volken zullen in haar licht leven en de koningen van de aarde zullen hun rijkdom er naar toe brengen. 25 Haar poorten zullen de hele dag openstaan, zij zullen nooit worden gesloten, omdat er geen nacht zal zijn. 26 De rijkdom en de pracht van de volken zal in de stad worden gebracht. 27 Maar er komt niets lelijks of slechts in, verdorven mensen en leugenaars blijven er buiten. Alleen de mensen die in het levensboek van het Lam staan, mogen die stad binnengaan.
Jezus komt terug
22 De engel liet mij een rivier zien met water dat leven geeft. Helder als kristal was het. 2 Het kwam uit de troon van God en van het Lam en stroomde midden over de hoofdstraat van de stad. Aan weerskanten van de rivier stond een boom die leven geeft en die twaalf keer per jaar vruchten droeg, elke maand een keer. De bladeren van de boom zijn voor de genezing van de volken. 3 Er zal niets meer zijn waar een vloek op rust. De troon van God en van het Lam zal in de stad staan en al zijn knechten zullen Hem vereren. 4 Zij zullen zijn gezicht zien en zijn naam zal op hun voorhoofd staan. 5 Er zal geen nacht meer zijn. Zij zullen geen lamp nodig hebben en ook het licht van de zon niet, omdat de Here God hun licht zal zijn. En zij zullen voor altijd en eeuwig regeren.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.