Revised Common Lectionary (Complementary)
Psalm 116
1 Ik houd van de Heer, want Hij luistert naar mij.
Hij luistert als ik Hem om hulp roep.
2 Hij luistert naar mij.
Daarom zal ik mijn leven lang Hem altijd om hulp vragen.
3 De dood had mij in zijn greep.
Ik was doodsbang en ten einde raad.
4 Maar ik riep de Heer om hulp:
"Heer, red me alstublieft!"
5 De Heer is liefdevol en rechtvaardig.
Onze God houdt van ons en zorgt voor ons.
6 Hij beschermt de hulpeloze mensen.
Ik was zó zwak geworden, maar Hij heeft me gered.
7 Ik hoef niet meer onrustig te zijn,
want de Heer is goed voor mij geweest:
8 Hij heeft mijn leven gered,
mijn tranen gedroogd,
mijn voeten beschermd zodat ik niet struikelde.
9 Ik mag dicht bij de Heer leven,
Hij heeft mijn leven gered.
De spionnen in Jericho
2 Jozua stuurde twee verkenners op pad vanuit Sittim. Zij moesten in het geheim het land en de stad Jericho gaan verkennen. Ze gingen naar Jericho en kwamen in het huis van de hoer Rachab. Daar bleven ze overnachten. 2 Maar de koning van Jericho werd gewaarschuwd: "Er zijn vannacht een paar Israëlieten gekomen om het land te verkennen." 3 Toen stuurde de koning soldaten naar Rachab. Zij zeiden tegen haar: "Geef ons die mannen die bij jou in huis zijn, want het zijn spionnen." 4 Maar de vrouw had de twee mannen verborgen. Ze antwoordde: "Ja, er zijn twee mannen bij mij geweest. Maar ik wist niet waar ze vandaan kwamen. 5 Ze zijn weer vertrokken toen het donker begon te worden en de poort zou worden gesloten. Ik weet niet waar ze heen zijn gegaan. Als jullie snel zijn, kunnen jullie hen nog inhalen." 6 Maar ze had hen op het dak laten klimmen. Daar had ze hen verstopt onder stro dat ze daar had liggen. 7 De soldaten vertrokken snel. Ze namen de weg naar de Jordaan, om hen te zoeken bij de ondiepe plaatsen waar je de rivier kon oversteken. Zodra de achtervolgers de stad uit waren, werd de poort gesloten.
8 Voordat de mannen gingen slapen, klom Rachab naar hen toe op het dak. 9 Ze zei tegen hen: "Ik weet dat de Heer jullie dit land heeft gegeven. We zijn allemaal vreselijk bang voor jullie. 10 Want we hebben gehoord dat de Heer het water van de Rietzee voor jullie heeft laten opdrogen toen jullie uit Egypte vertrokken. En we weten dat jullie koning Sihon en koning Og van de Amorieten aan de overkant van de Jordaan hebben overwonnen en gedood. 11 Toen we dat hoorden, werden we doodsbang. De moed is ons in de schoenen gezonken. Want jullie Heer God is een God boven in de hemel en beneden op de aarde. 12 Zweer mij alsjeblieft bij de Heer dat jullie goed zullen zijn voor mij en mijn familie, omdat ik ook goed ben geweest voor jullie. 13 Spreek met mij een teken af. Beloof me daarmee dat jullie mij, mijn vader en moeder, mijn broers en zussen en iedereen die bij hen hoort niet zullen doden." 14 De mannen antwoordden haar: "Zeg niemand dat wij hier zijn geweest. Dan zullen wij ons leven voor je over hebben. Als de Heer ons straks het land heeft gegeven, zullen we je belonen. We zullen doen wat we je hebben beloofd."
17 Doordat Abraham God geloofde, heeft hij gehoorzaam zijn zoon Izaäk op het altaar gelegd om hem te offeren. God wilde hem zo op de proef stellen. 18 Want Hij had Abraham beloofd dat Izaäk het begin van een grote familie zou zijn. En toch durfde Abraham gehoorzaam zijn enige zoon te offeren. Hij had bedacht dat God Izaäk zelfs weer levend zou kunnen maken. 19 Zo heeft hij hem ook als het ware uit de dood terug gekregen.[a]
20 Doordat Izaäk God geloofde, heeft hij aan Jakob en Ezau zijn zegen voor de toekomst gegeven.
21 Doordat Jakob God geloofde, heeft hij vlak voordat hij stierf de twee zonen van Jozef gezegend en heeft hij God aanbeden, terwijl hij op zijn staf leunde.
22 Doordat Jozef God geloofde, heeft hij aan het einde van zijn leven gesproken over het vertrek van het volk Israël uit Egypte. En hij gaf opdracht wat de mensen dan met zijn lichaam moesten doen.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016