Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
Het Boek (HTB)
Version
1 Koningen 12

Rehabeam en Jerobeam

12 Rehabeam ging naar Sichem waar heel Israël samenkwam om hem tot koning te kronen. 2-4 Jerobeam, die nog steeds in Egypte was, waarheen hij voor Salomo was gevlucht, hoorde van zijn vrienden over deze plannen. Zij drongen er bij hem op aan de plechtigheid ook bij te wonen. Daarom mengde hij zich onder de Israëlieten in Sichem waar hij samen met de Israëlieten eisen begon te stellen aan Rehabeam. ‘Uw vader was een harde meester,’ zeiden zij tegen Rehabeam. ‘Wij willen u niet als koning, tenzij u belooft dat u onze lasten zult verlichten en ons beter zult behandelen dan uw vader deed.’ ‘Geef mij drie dagen de tijd om hierover na te denken,’ antwoordde Rehabeam. ‘Kom dan terug voor het antwoord.’ Zij gingen daarmee akkoord.

Rehabeam besprak deze zaak met de leiders die zijn vader Salomo altijd raad hadden gegeven. ‘Wat vindt u dat ik moet antwoorden?’ vroeg hij hun. En zij antwoordden: ‘Als u hun een bevestigend antwoord geeft en belooft goed voor hen te zijn en hen op de juiste manier te dienen, zult u voor altijd hun koning kunnen zijn.’ Maar Rehabeam schoof dat advies terzijde en wendde zich met dezelfde vraag tot de jonge mannen met wie hij was opgegroeid. ‘Wat denken jullie dat ik het beste kan doen?’ vroeg hij hun. 10 En deze jonge mannen zeiden: ‘Zeg tegen de mensen: “Als u denkt dat mijn vader machtig was, vergist u zich, want ik zal nog veel machtiger zijn. 11 Ja, mijn vader was hard voor u, maar ik zal nog harder voor u zijn. Mijn vader sloeg u met de gesel, maar ik zal u afranselen met schorpioenen.” ’

12 Toen Jerobeam en de Israëlieten drie dagen later bij Rehabeam terugkwamen, 13,14 antwoordde de nieuwe koning hen op een ruwe manier. Hij negeerde het advies van de wijze leiders en volgde dat van de jonge mannen op, 15 hij weigerde dus in te gaan op de eisen van het volk. Maar de Here had hierop aangestuurd, zodat Hij kon laten uitkomen wat Hij door de profeet Ahia uit Silo aan Jerobeam had gezegd.

16,17 Toen de mensen beseften dat de koning het meende en weigerde naar hen te luisteren, begonnen zij te schreeuwen: ‘Weg met David en zijn familieleden. Laten we naar huis gaan. Laat Rehabeam maar koning zijn over zijn eigen familie.’ En zo liet heel Israël hem in de steek, uitgezonderd de stam van Juda. De leden van die stam bleven trouw en aanvaardden Rehabeam als hun koning. 18 Toen koning Rehabeam enige tijd later Adoram, de ontvanger van de belastingen, eropuit stuurde om met het volk te gaan onderhandelen, gooide een grote menigte hem met stenen dood. Koning Rehabeam wist echter te ontkomen en vluchtte in een rijtuig naar Jeruzalem. 19 Zo kwam Israël in opstand tegen het nageslacht van David en hierin is tot op de huidige dag niets veranderd.

20 Toen de Israëlieten hoorden dat Jerobeam uit Egypte was teruggekeerd, werd hij uitgenodigd voor een grote bijeenkomst van het volk, daar werd hij tot koning over Israël uitgeroepen. Alleen de stam van Juda bleef het koningshuis van David trouw. 21 Na zijn intocht in Jeruzalem bracht koning Rehabeam zijn leger—alle strijdbare mannen van Juda en Benjamin, honderdtachtigduizend man speciale troepen—op de been om de rest van Israël met geweld te dwingen hem als koning te erkennen. 22 Maar God stuurde de volgende boodschap aan de profeet Semaja: 23,24 ‘Zeg tegen Salomoʼs zoon Rehabeam, de koning van Juda, en tegen alle stamleden van Juda en Benjamin dat zij niet tegen hun broeders, de Israëlieten, mogen vechten. Zeg dat het leger moet worden ontbonden en dat zij naar huis moeten gaan, want wat Rehabeam is overkomen, gebeurde omdat Ik dat zo wilde.’ En zo ging het leger naar huis, zoals de Here had bevolen.

25 Jerobeam bouwde in de heuvels van Efraïm de stad Sichem uit, versterkte haar en maakte haar tot zijn hoofdstad. Later deed hij hetzelfde met Penuël. 26 Jerobeam dacht: ‘Als ik niet voorzichtig ben, zal het volk weer een nakomeling van David als koning willen hebben. 27 Als zij naar Jeruzalem gaan om in de tempel te offeren, zal hun houding ten opzichte van koning Rehabeam snel verbeteren. Dan zullen zij mij doden en hem vragen koning te worden.’ 28,29 En na beraad met zijn adviseurs liet de koning toen twee gouden kalveren maken en zei tegen het volk: ‘Het is veel te veel moeite steeds de tocht naar Jeruzalem te maken, van nu af zullen deze twee beelden uw goden zijn, zij hebben u uit uw gevangenschap in Egypte bevrijd.’ Het ene afgodsbeeld werd in Betel en het andere in Dan geplaatst. 30 Dit was natuurlijk een grote zonde, want de mensen uit het hele land, tot aan Dan toe, gingen nu deze beelden aanbidden. 31 Tevens bouwde hij tempels op de heuvels en stelde hij priesters uit alle lagen van de bevolking aan, ook al behoorden zij niet tot de stam van Levi. 32,33 Jerobeam liet afkondigen dat het jaarlijkse tempelfeest voortaan op de vijftiende dag van de achtste maand in Betel zou worden gehouden (een datum die hij eigenmachtig veranderde), een gelijksoortig feest als dat in Jeruzalem. Hij offerde zelf op het altaar van de kalveren in Betel en verbrandde reukwerk. Ook in Betel wees hij priesters aan die dienst moesten doen in de tempels op de heuvels.

Filippenzen 3

Het doel van Paulus

Maar wat er ook gebeurt, broeders en zusters, wees blij in de Here. Ik word niet moe dit telkens weer te zeggen en voor u is het goed dit keer op keer te horen.

Kijk uit voor de boosdoeners die u willen besnijden, valse honden noem ik hen. Want door dat snijden in uw lichaam maakt u het echt niet in orde met God. Waar het om gaat, is dat wij God door de Heilige Geest aanbidden. Dan zijn wij pas echt ‘besneden’. Wij beroemen ons op wat Christus voor ons heeft gedaan. Als íemand op zijn afstamming en inspanning kon vertrouwen, was ík het wel. En als anderen dus denken op hun Joodse afstamming en eigen inspanning te kunnen vertrouwen, dan kan ik dat nog veel meer! Volgens voorschrift werd ik op de achtste dag besneden, ik ben een echte Jood uit de stam van Benjamin, een echte Hebreeër. Wat het naleven van de Joodse wetten betreft, behoorde ik tot de Farizeeën. Ik was zo fanatiek dat ik de christenen probeerde uit te roeien. Ik week zelf op geen enkel punt van de wetten af en er was in dat opzicht dan ook niets op mij aan te merken. Maar al deze dingen, waar ik vroeger zoveel waarde aan hechtte, zijn voor mij waardeloos geworden omdat ze mij afhielden van Christus.

Echt, ik beschouw zelfs alles als waardeloos, omdat niets meer waarde heeft dan het kennen van Christus Jezus. Ik heb alles als vuilnis weggegooid om Christus te kunnen ontvangen en één met Hem te zijn. Ik reken er niet meer op dat ik het met God in orde kan maken door het houden van allerlei wetten. Nee, daarvoor vertrouw ik nu op Christus. Hij maakt het goed tussen ons en God, als wij maar in Hem geloven. 10 Het enige wat ik wil, is Christus kennen en ervaren hoe groot de kracht is, waardoor Hij uit de dood is opgestaan. Ik wil ervaren wat het betekent om met Hem te lijden en te sterven 11 om uiteindelijk te komen tot de opstanding uit de dood.

12 Daarmee wil ik niet zeggen dat ik er al ben of dat ik al volmaakt ben, maar ik blijf wel doorgaan om eens te kunnen grijpen waarvoor ook Christus Jezus mij gegrepen heeft. 13 Ik denk niet dat ik daarin al geslaagd ben, broeders en zusters, 14 maar één ding weet ik zeker—en daarbij vergeet ik wat achter me ligt en strek ik mij uit naar wat voor mij ligt—ik snel recht op mijn doel af, ik wil de prijs behalen die in de hemel voor mij klaarligt, nu God mij door Christus Jezus geroepen heeft.

15 Ik hoop dat alle gelouterde christenen onder u het daarover eens zijn. Mocht u er op enig punt anders over denken, dan zal God ook dat wel aan u duidelijk maken. 16 Maar laten wij in ons gedrag wel consequent doorgaan op de ingeslagen weg.

17 Vrienden, volg mijn voorbeeld en let goed op hen die dat al doen. 18 Want wat ik u al zo vaak gezegd heb, zeg ik nu met tranen in mijn ogen: er zijn velen die zich in hun levenswandel als vijanden van het kruis van Christus gedragen. 19 Zij zijn op weg naar de ondergang, hun buik is hun god en hoe schandaliger zij leven, hoe mooier zij het vinden. Het enige waaraan zij denken, zijn de dingen van deze wereld. 20 Wij zijn echter, al wonen wij hier op aarde, burgers van een stad in de hemel en van daar verwachten wij ook onze Verlosser, de Here Jezus Christus. 21 Door de onbeperkte kracht waarmee Hij alles aan Zich onderwerpt, zal Hij ons sterfelijke lichaam veranderen in een hemels lichaam dat net zo sterk en schitterend is als het Zijne.

Ezechiël 42

De noordelijke en zuidelijke verdiepingen

42 Toen leidde hij mij de tempel uit, terug naar de buitenste voorhof en de vertrekken aan de noordzijde van het tempelplein. Dit bouwwerk was 45 meter lang en half zo breed (22,50 meter). De rij vertrekken achter dit gebouw vormden de binnenmuur van de voorhof. De vertrekken waren verdeeld over drie verdiepingen, aan de ene kant uitkijkend op de buitenste voorhof, aan de andere kant op een 9 meter brede strook van de binnenste voorhof. Tussen de vertrekken en het gebouw liep over de hele lengte een gang van 4,50 meter breed en 45 meter lang, waarvan de uitgangen op het noorden uitkwamen. De bovenste twee verdiepingen met vertrekken waren niet zo breed als de onderste, omdat de bovenste verdiepingen bredere galerijen hadden. En omdat dit gebouw niet werd ondersteund door balken, zoals het gebouw in de buitenste voorhof, weken de twee bovenste verdiepingen iets achteruit ten opzichte van de onderste verdieping. 7,8 De noordelijke verdiepingen, het dichtst bij de buitenste voorhof, waren 22,50 meter lang, slechts half zo lang als de binnenste vleugel die op het tempelplein uitkeek en 45 meter lang was. Maar vanaf de kortste vleugel strekte zich een muur uit die parallel liep met de langere vleugel. 9,10 Onder de vertrekken was een ingang aan de oostzijde vanaf de buitenste voorhof. Tegenover de tempel, aan de zuidkant van de binnenste voorhof, stond eenzelfde gebouw als dit, samengesteld uit twee kleinere gebouwen met verdiepingen. 11 Tussen de twee vleugels van dit gebouw lag een pad, net als bij het andere gebouw aan de overzijde van de voorhof. Het had kamers van dezelfde lengte en breedte en dezelfde uitgangen en deuren. 12 En aan de oostkant was een ingang vanaf de buitenste voorhof.

13 Toen vertelde hij mij: ‘Deze noordelijke en zuidelijke verdiepingen met vertrekken die op het tempelplein uitkijken, zijn heilig. Daar zullen de priesters die de offers aan de Here brengen, van de allerheiligste offers eten en de spijsoffers, zondoffers en schuldoffers opslaan, want deze vertrekken zijn heilig. 14 Als de priesters de heilige centrale ruimte van de tempel willen verlaten, moeten zij zich verkleden voordat zij de buitenste voorhof betreden. De speciale kleding waarin zij de Here hebben gediend, moet eerst worden uitgetrokken, want zij zijn heilig. Zij moeten andere kleren aantrekken voordat zij de delen van het gebouw betreden die openstaan voor het publiek.’

15 Toen hij klaar was met deze metingen, leidde hij mij via de oostelijke doorgang naar buiten om het hele gebied rondom de tempel te kunnen meten. 16-20 Hij kwam tot de slotsom dat het vierkant was, met zijden van 1350 meter, omringd door een muur om het geheiligde gebied af te scheiden van het niet-geheiligde gebied.

Psalmen 94

94 Here, U bent de enige
die het recht heeft wraak te nemen.
Kom met uw licht naar ons toe.
U bent de grote rechter van deze aarde.
Sta op en spreek uw oordeel uit
over alle hoogmoedige mensen.
Hoelang mogen de ongelovigen
nog blij zijn dat zij het wel alleen kunnen, Here?
Zij spreken smalend en hooghartig,
al die zondaars denken
dat zij het hoogste woord kunnen voeren.
Zij lopen uw volk onder de voet, Here.
Zij onderdrukken uw land.
Zij plegen moord en doodslag
onder de vreemdelingen, de weduwen en wezen.
Zij denken bij zichzelf:
‘De Here ziet het toch niet,
ach, Jakobs God heeft wel iets anders te doen.’
Laten alle onverstandigen maar eens opletten.
Dwazen, ga uw hersens maar eens gebruiken!
Denkt u nu echt dat God, die het oor maakte,
Zelf niet horen kan?
Of dat de Maker van het oog
Zelf niets ziet?
10 Hij leert de volken hoe zij moeten leven,
daarom zal Hij hen ook straffen.
Hij geeft de mensen immers alles wat zij nodig hebben?
11 De Here weet precies wat in de mensen omgaat:
het is allemaal nutteloos.
12 Gelukkig is de man die door U wordt getuchtigd, Here.
Die van U onderricht krijgt in uw wetten.
13 Hij zal rust ervaren in moeilijke tijden,
zelfs als zijn vijand een val voor hem opzet.
14 De Here laat zijn volk niet in de steek,
Hij blijft naar hen omzien.
15 Er zal weer eerlijk recht worden gesproken
en alle oprechte mensen zullen zich daarbij aansluiten.
16 Wie verdedigt mij tegen deze slechte mensen?
Wie komt voor mij op tegen deze zondaars?
17 Als de Here mij niet had geholpen,
had niemand meer iets van mij gehoord.
18 Juist toen ik dacht dat ik het niet meer aankon,
ervoer ik de kracht van uw goedheid en liefde, Here.
19 Terwijl allerlei gedachten in mij omgingen,
waren het juist uw troostwoorden die mij opbeurden.
20 Zou U iets te maken hebben met de plaats waar de zonde zetelt?
Waar men zogenaamd uit eerlijkheid het grootste onheil aanricht?
21 Dat soort mensen loert op het leven van de oprechte mensen,
zij veroordelen onschuldigen.
22 Maar ik vond mijn toevlucht bij de Here,
Hij was mij tot een burcht.
Mijn God is mijn rots.
23 Hij heeft hun het kwaad vergolden.
Hij vernietigde hen in hun zonde.
Hij is de Here, onze God.

Het Boek (HTB)

Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.