Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
Het Boek (HTB)
Version
2 Samuël 23

De laatste woorden van David

23 Hier volgen de laatste woorden van David:
‘David, de zoon van Isaï, spreekt. David, de man die door God werd grootgemaakt. David, de gezalfde van de God van Jakob. David, de lieflijke psalmist van Israël:
De Geest van de Here sprak door mij en zijn woord lag op mijn tong.
De Rots van Israël zei tegen mij: “Wie rechtvaardig heerst over de mensen, heerst in diep ontzag voor God.
Hij is als het morgenlicht, een wolkeloze dageraad, als de zonneschijn na de regen, waarna het tere gras uit de aarde omhoog springt.”
Is het niet waar dat het zo met mijn nageslacht zal gaan? Ja, want God heeft een eeuwig verbond met mij gesloten, zijn overeenkomst is eeuwig en voor altijd bezegeld. Hij zal Zich steeds blijven bekommeren om mijn veiligheid en heil.
Maar de goddelozen zijn als dorens die worden weggegooid, want zij beschadigen de hand die hen aanraakt.
Men moet gereedschap hebben om ze op te ruimen, zij zullen worden verbrand.’

Dit zijn de namen van de dapperste helden uit Davids leger: de eerste was de Eskiet Adino, een inwoner van de stad Schebeth van de Tachkemonieten. Eens doodde hij tijdens een gevecht in zijn eentje achthonderd mannen. Na hem kwam Eleazar, de zoon van Dodo en een kleinzoon van een Ahohiet. Hij was een van de drie mannen die samen met David de Filistijnen tegenhielden toen de rest van het leger op de vlucht sloeg. 10 Hij doodde de Filistijnen totdat hij van vermoeidheid kramp in zijn hand kreeg en zijn zwaard niet meer kon loslaten. De Here gaf die dag een grote overwinning. De rest van het leger kwam pas terug toen de buit moest worden binnengehaald! 11,12 Na hem volgde Samma, de zoon van de Harariet Age. Eens, tijdens een Filistijnse aanval waarbij al zijn mannen er vandoor gingen, hield hij alleen stand op een stuk bouwgrond en sloeg de Filistijnen terug. God gaf ook door hem een grote overwinning.

13 Toen David in de grot van Adullam verbleef en het invasieleger van de Filistijnen zich in het dal van Refaïm bevond, gingen drie van de dertig hoogste officieren van het Israëlitische leger in de oogsttijd naar hem toe om hem een bezoek te brengen. 14 David was op dat moment in de vesting op de berg, want Filistijnse stoottroepen hadden kort daarvoor het dichtbijgelegen Bethlehem ingenomen. 15 David zei: ‘Ik heb zin in een beker helder water uit de stadsput in Bethlehem.’ Die put lag vlakbij de stadspoort. 16 Daarop braken de drie mannen door de Filistijnse linies heen, haalden water uit de put en brachten het naar David. Maar hij wilde er niet van drinken! In plaats daarvan goot hij het op de grond voor de Here. 17 ‘Nee, mijn God,’ riep hij uit, ‘ik kan onmogelijk van dit water drinken! Dit is het bloed van de mannen die hun leven hebben gewaagd.’

18,19 Van deze drie mannen was Abisaï, de broer van Joab en een zoon van Zeruja, de grootste. Eens versloeg hij helemaal alleen driehonderd vijanden en doodde hen allemaal. Door dergelijke daden kreeg hij eenzelfde reputatie als de eerdergenoemde drie helden, ook al maakte hij geen deel van hen uit. Maar wel was hij de belangrijkste man van de dertig hoogste legerofficieren en tevens hun leider.

20 Verder was er dan nog Benaja, de zoon van Jojada, een moedige soldaat uit Kabzeël. Benaja doodde twee helden, zonen van Ariël, uit het leger van Moab. Een andere keer liet hij zich in een kuil zakken, waarin een leeuw terecht was gekomen. Hoewel er sneeuw lag en alles glad was, doodde hij de leeuw. 21 Weer een andere keer bond hij, slechts gewapend met een stok, de strijd aan met een Egyptenaar die een speer had. Hij wrong de speer uit de handen van de Egyptenaar en doodde hem met zijn eigen wapen. 22 Dit waren enkele wapenfeiten die Benaja bijna net zo beroemd maakten als de drie eerstgenoemden, tot wie hij echter niet gerekend werd. 23 Ook hij was een van de grootsten onder de dertig officieren. David benoemde hem tot hoofd van zijn lijfwacht.

24-39 Joabs broer Asaël hoorde ook bij de dertig officieren. Anderen waren: Elhanan, de zoon van Dodo uit Bethlehem; Samma uit Harod; Elika uit Harod; Helez uit Palti; Ira, de zoon van Ikkes uit Tekoa; Abiëzer uit Anathot; de Husathiet Mebunnai; de Ahohiet Zalmon; de Netofathiet Maharai; Heleb, de zoon van de Netofathiet Baäna; Ittai, de zoon van Ribai uit Gibea, van de stam van Benjamin; de Pirathoniet Benaja; Hiddai uit de dalen van Gaäs; de Arbathiet Abialbon; Azmaveth uit Bahurim; de Saälboniet Eljahba; de zonen van Jasen waaronder Jonathan; de Harariet Samma; Ahiam, de zoon van de Harariet Sarar; Elifelet, de zoon van Ahasbai uit Maächa; Eliam, de zoon van Achitofel uit Gilo; Hezrai uit Karmel; Paërai uit Arba; Jigal, de zoon van Nathan uit Zoba; Bani uit Gad; de Ammoniet Zelek; Naharai uit Beëroth, de wapendrager van Joab; de Jethrieten Ira en Gareb en ten slotte de Hethiet Uria; zevenendertig in totaal.

Galaten 3

De echte kinderen van Abraham

Domme Galaten, wie heeft u betoverd? Ik heb u toch zoʼn duidelijk beeld gegeven van Jezus Christus, die aan het kruis gestorven is. Zeg eens: heeft God u de Heilige Geest gegeven omdat u de wet hebt gehoorzaamd of omdat u het goede nieuws van Jezus Christus hebt gehoord én geloofd? Bent u nu zo dom? U bent christen geworden door het werk van de Heilige Geest, moet u nu met de wet eindigen? Is alles wat u hebt meegemaakt dan voor niets geweest? Was dat maar zo. Geeft God u zijn Geest en laat Hij wonderen onder u gebeuren omdat u zo goed doet wat de wet zegt? Of omdat u gelooft wat wij u over Jezus Christus hebben verteld?

Kijk naar wat er over Abraham is gezegd: ‘Abraham geloofde God en daarom beschouwde God hem als een rechtvaardig mens.’ De echte kinderen van Abraham zijn dus de mensen die, net als hij, op God vertrouwen. In de Boeken is voorzegd dat het tussen God en niet-Joodse volken in orde zou komen, wanneer zij op Hem zouden vertrouwen. God zei ooit tegen Abraham: ‘U zult voor alle volken een zegen zijn.’ Dat was goed nieuws! Ieder die net als Abraham op God vertrouwt, zal net als hij worden gezegend.

10 Maar ieder die probeert het met God in orde te maken door de wet te houden, valt onder de vloek van God. Want er staat in de Boeken: ‘Vervloekt is hij die deze wetten niet nauwgezet gehoorzaamt.’ 11 Dat niemand het ooit met God in orde kan maken door de wet te houden, is volstrekt duidelijk. In de Boeken staat immers ook: ‘De mensen die rechtvaardig zijn, zullen door hun geloof echt leven.’ 12 Bij het houden van de wet is het geen kwestie van geloven, maar van doen. ‘Wie de wet houdt, zal daardoor leven,’ staat er geschreven. 13 Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek die de wet over ons bracht, door voor ons die vloek op Zich te nemen. Er staat immers: ‘Iemand die aan een paal is opgehangen, is vervloekt.’ 14 Op die manier is door Christus Jezus de zegen van Abraham tot de andere volken gekomen en nu kunnen wij de Heilige Geest ontvangen door in God te geloven.

15 Vrienden, ik neem maar eens een voorbeeld uit het dagelijks leven. Als twee mensen een overeenkomst sluiten en die bekrachtigen, kan niemand daar iets aan veranderen of toevoegen. 16 Wel, God deed Abraham en zijn nakomeling een belofte. Er staat in de Boeken niet dat die belofte aan Abrahams ‘nakomelingen’ werd gedaan, alsof het om velen zou gaan. Maar er staat ‘nakomeling’ en daarmee wordt Christus bedoeld. 17 Ik bedoel dit: als God met Abraham een onverbrekelijke overeenkomst heeft gesloten, kan een wet die er pas vierhonderddertig jaar later bijkwam, die overeenkomst niet ongedaan maken. De belofte die God heeft gedaan, blijft gelden. 18 Als wij gered konden worden door een wet te gehoorzamen, is het duidelijk dat dat een andere manier is om met God in het reine te komen dan de manier van Abraham. Want hij was een vriend van God omdat hij eenvoudig geloofde in Gods beloften.

19 Waarvoor dient de wet dan? Die is later ingevoerd om duidelijk te maken dat er zonde is. De wet zou alleen maar gelden zolang de nakomeling er nog niet was die God beloofd had. God heeft de wet door engelen aan Mozes gegeven voor het Joodse volk. 20 Maar toen Hij zijn belofte aan Abraham gaf, deed Hij dat zonder tussenpersoon. 21 Zijn Gods wet en Gods beloften dan met elkaar in tegenspraak? Nee, natuurlijk niet. Als er een wet zou zijn die leven kon geven, dan zouden we ook wel door een wet uit de greep van de zonde kunnen komen. 22 Maar volgens de Boeken is alles in de macht van de zonde, zodat de enige manier om Gods beloofde heil te krijgen het geloof in Jezus Christus is.

23 Tot de komst van Christus werden wij door de wet bewaakt. Wij leefden bij wijze van spreken onder het strenge toezicht van de wet, zolang wij nog niet wisten dat wij op Jezus Christus mochten vertrouwen. 24 Laat ik het anders zeggen: de wet was onze opvoeder, totdat Christus kwam en wij door in Hem te geloven recht voor God konden staan. 25 Maar nu het geloof in Christus er is, heeft die opvoeder niets meer over ons te zeggen. 26 Door het geloof in Christus Jezus bent u allemaal kinderen van God geworden. 27 Door de doop in Christus bent u één met Hem geworden, u bent als het ware omhuld door Hem. 28 Er kan nu geen sprake meer zijn van Jood of niet-Jood, van slaaf of vrij man, van man of vrouw, want in Christus Jezus zijn wij één geworden. 29 Als u een deel van Christus bent, bent u ook kinderen van Abraham en dan is wat God hem beloofde, ook voor u.

Ezechiël 30

Egypte door God gestraft

30 Opnieuw kreeg ik een boodschap van de Here! 2,3 ‘Mensenzoon, profeteer en zeg: de Oppermachtige Here zegt: “Huil, want de beslissende dag staat voor de deur, de dag van de Here, een dag van wolken en onheil, een dag van oordeel voor de volken! Een zwaard zal op Egypte vallen, de gesneuvelden zullen de grond bedekken. Haar rijkdom zal vergaan, haar fundamenten worden verwoest. Het buurland Ethiopië zal beven en sidderen. Want Ethiopië, Lydië, Put, Arabië en Libië en alle landen die hun bondgenoten zijn, zullen in die oorlog met het zwaard worden vernietigd.” Want de Oppermachtige Here zegt: “Alle bondgenoten van Egypte zullen vallen en er zal een eind komen aan haar trotse kracht. Van Migdol tot aan Syene zullen zij met het zwaard worden gedood. Zij zal er verwoest bijliggen, te midden van andere verwoeste landen. Haar steden zullen ruïnes zijn, omringd door andere verwoeste steden. Dan zullen zij weten dat Ik de Here ben, wanneer Ik Egypte in de as heb gelegd en haar bondgenoten heb vernietigd. Op diezelfde dag zal Ik snelle boodschappers paniek laten zaaien onder de Ethiopiërs: het oordeel dat Egypte treft, zal hun de stuipen op het lijf jagen. Dit alles zal zeker gebeuren.” 10 Want de Oppermachtige Here zegt: “Koning Nebukadnezar van Babel zal de ontelbaar vele inwoners van Egypte vernietigen. 11 Hij en zijn legers, de wreedste ter wereld, worden gestuurd om het land te verwoesten. Zij zullen oorlog voeren tegen Egypte en de grond bedekken met gesneuvelden. 12 Ik zal de Nijl laten opdrogen en het hele land aan goddeloze mensen overleveren. Ik zal Egypte met alles erop en eraan door andere volken laten verwoesten. Ik, de Here, heb het gezegd. 13 Ik zal de Egyptische afgoden en de beelden bij Memphis vernietigen en er zal geen koning meer zijn in Egypte, verwarring en paniek zullen er heersen. 14 De steden in Pathros aan de bovenstroom van de Nijl, Zoan en Thebe zullen door mijn hand in puinhopen worden veranderd. 15 Ik zal mijn toorn uitgieten over Sin, het sterkste fort van Egypte, en de inwoners van Thebe vernietigen. 16 Ik zal Egypte in brand steken, Sin zal onder hevige pijn wegkwijnen. De muren van Thebe zullen door stormrammen worden overwonnen en voor Memphis zullen dagen van wanhoop aanbreken. 17 De jonge mannen van Avan en Pi-Bezeth zullen sterven door het zwaard en de bevolking zal als slaaf worden weggevoerd. 18 Als Ik de macht van Egypte kom breken, zal het ook een zwarte dag voor Tachpanhes zijn. Donkere wolken zullen boven haar hangen en haar dochtersteden zullen als gevangenen worden weggevoerd. Het zal afgelopen zijn met haar trotse macht. 19 Zo zal Ik Egypte straffen en de Egyptenaren zullen weten dat Ik de Here ben.”’

20 Een jaar later kreeg ik op de zevende dag van de eerste maand van het elfde jaar van koning Jojakins gevangenschap deze boodschap: 21 ‘Mensenzoon, Ik heb de arm van de farao, de koning van Egypte gebroken en hij is niet gezet of gezwachteld om hem weer sterk genoeg te maken om een zwaard te kunnen hanteren. 22 “Want,” zegt de Oppermachtige Here, “Ik ga optreden tegen de farao en zal zijn beide armen breken, de gezonde arm en de arm die al eerder gebroken was. Ik zal zijn zwaard op de grond laten kletteren. 23 En de Egyptenaren zal Ik naar vele landen verbannen. 24 De armen van de koning van Babel zal Ik echter sterk maken en Ik zal hem mijn zwaard in de hand geven. Maar de armen van de farao, de koning van Egypte, zal Ik breken en Ik zal hem voor de koning van Babel laten kermen als iemand die dodelijk gewond is. 25 Ik zal de handen van de koning van Babel sterk maken, terwijl de armen van de farao krachteloos langs zijn lichaam zullen hangen. Ja, als Ik de koning van Babel mijn zwaard in de hand geef en hij het over het land Egypte zwaait, zal Egypte weten dat Ik de Here ben. 26 Ik zal de Egyptenaren onder de volken verspreiden, zodat zij beseffen dat Ik de Here ben.”’

Psalmen 78:38-72

38 Maar de barmhartige God
vergaf hun zonden en vernietigde hen niet.
Vele malen nam Hij zijn woede van hen weg
en vergold hun zonden niet.
39 Hij dacht eraan dat zij maar mensen waren,
vluchtige ademtochten die niet meer terugkomen.
40 Wat waren zij in de woestijn
vaak opstandig tegen Hem
en beledigden zij Hem daar.
41 Steeds weer daagden zij God uit
en deden zij de Heilige God van Israël verdriet.
42 Zij herinnerden zich zijn macht niet,
hoe Hij hen eens bevrijd had.
43 Hoe Hij in Egypte, in de stad Zoan,
zijn wonderen en tekenen had gedaan.
44 Hij veranderde het water van de Nijl in bloed,
hetzelfde deed Hij met de zijrivieren,
zodat niemand kon drinken.
45 Hij stuurde steekvliegen
die hun het leven onmogelijk maakten
en kikkers die overal zaten.
46 Alle gewassen op de akkers
werden kaalgevreten door ongedierte
en daarna kwamen er nog sprinkhanen.
47 De hagel vernielde de druivenoogst
en de ijzel bevroor de moerbeibomen.
48 Ook het vee stierf door de hagel
en de kudden door de bliksem.
49 Hij liet over heel Egypte zijn brandende toorn neerkomen,
zijn boosheid en angstaanjagende woede.
50 Zo ging zijn toorn over heel Egypte.
Hij beschermde hen niet tegen de dood,
maar gaf hen prijs aan de pest.
51 Alle oudste zonen in Egypte stierven.
52 Hij verzamelde zijn volk, zoals men schapen verzamelt.
Als een kudde leidde Hij hen
het land Egypte uit, de woestijn in.
53 Hij bracht de Israëlieten veilig verder
en zij kenden geen angst,
want God had al hun vijanden laten verdrinken.
54 Hij bracht hen naar heilig terrein,
naar de berg die Hij voor Zichzelf had uitgekozen,
de Sinaï.
55 Hij verjoeg de volken die zij tegenkwamen.
Hij gaf Israël hun bezittingen
en liet de twaalf stammen in hun tenten wonen.
56 Maar zij bleven God uitdagen
en waren opstandig tegen God, de Allerhoogste.
Zij hielden zich ook niet aan zijn leefregels.
57 Zij gingen afgoden dienen en werden ontrouw,
zoals eens hun voorouders.
Zij beantwoordden niet aan zijn eisen.
58 Zij tergden Hem met hun afgodenaltaren
en maakten Hem jaloers met hun beeldendienst.
59 God hoorde alles en ontstak in toorn.
Hij steunde het volk niet langer.
60 Hij gaf de tabernakel over in vijandige handen.
Hij verliet hem.
61 Dit sieraad van God kwam in handen van de vijand.
62 Zijn volk kwam terecht in oorlogen,
Hij was boos op zijn volk.
63 De jonge mannen kwamen om
en de schoonheid van de meisjes werd niet meer bezongen.
64 De priesters werden gedood
en de weduwen konden niet meer huilen.
65 Toen werd de Here wakker,
net als een soldaat die van de wijn in slaap gevallen was.
66 Hij sloeg zijn tegenstanders van achteren neer
en versloeg hen smadelijk.
67 Hij kwam niet terug bij de stammen van Jozef.
Efraïm werd niet meer uitgekozen.
68 Hij koos de stam van Juda,
de berg Sion, waarvan Hij zoveel houdt.
69 Daar bouwde Hij zijn nieuwe huis,
het stond er net zo vast als de aarde na de schepping.
70 Zijn knecht David koos Hij uit
en Hij haalde hem weg achter de schapen.
71 Hij hoefde geen schapen meer te weiden, maar nu een volk.
Het volk van Jakob, Israël, werd zijn nieuwe kudde.
72 David weidde het volk met een oprecht hart
en gaf het kundig leiding.

Het Boek (HTB)

Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.