Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
Het Boek (HTB)
Version
Genesis 5

De nakomelingen van Adam

Hier volgt een lijst van de nakomelingen van Adam, de mens die God schiep naar zijn gelijkenis. God schiep de mens als man en vrouw en zegende hen. Hij noemde hen ‘mens’ vanaf het begin.

3-5 Adam was honderddertig jaar oud toen zijn zoon Set werd geboren, die in alle opzichten op zijn vader leek. Na Sets geboorte leefde Adam nog achthonderd jaar en kreeg nog meer zonen en dochters. Adam werd negenhonderddertig jaar oud. Toen stierf hij.

6-8 Set was honderdvijf jaar oud toen zijn zoon Enos werd geboren. Daarna leefde hij nog achthonderdzeven jaar en kreeg nog meer zonen en dochters. Hij werd negenhonderdtwaalf jaar oud. Toen stierf hij.

9-11 Enos was negentig jaar oud toen zijn zoon Kenan werd geboren. Hij leefde daarna nog achthonderdvijftien jaar en kreeg in die tijd nog meer zonen en dochters. Enos werd negenhonderdvijf jaar oud. Toen stierf hij.

12-14 Kenan was zeventig jaar oud toen zijn zoon Mahaleël werd geboren. Hij leefde daarna nog achthonderdveertig jaar en kreeg nog meer zonen en dochters. Hij werd negenhonderdtien jaar oud. Toen stierf hij.

15-17 Mahaleël was vijfenzestig jaar oud, toen zijn zoon Jered werd geboren. Na Jereds geboorte leefde hij nog achthonderddertig jaar en kreeg nog meer zonen en dochters. Hij werd achthonderdvijfennegentig jaar oud. Toen stierf hij.

18-20 Jered was honderdtweeënzestig jaar oud toen zijn zoon Henoch werd geboren. Na diens geboorte leefde Jered nog achthonderd jaar en kreeg nog meer zonen en dochters. Hij werd negenhonderdtweeënzestig jaar oud. Toen stierf hij.

21-24 Henoch was vijfenzestig jaar oud toen zijn zoon Metuselach werd geboren. Hij leefde daarna nog driehonderd jaar als trouwe dienaar van God. Hij kreeg nog meer zonen en dochters en toen hij driehonderdvijfenzestig jaar oud was geworden, verdween hij. God had hem van de aarde weggenomen.

25-27 Metuselach was honderdzevenentachtig jaar oud toen zijn zoon Lamech werd geboren. Hij leefde daarna nog zevenhonderdtweeëntachtig jaar en kreeg nog meer zonen en dochters. Hij werd negenhonderdnegenenzestig jaar oud. Toen stierf hij.

28-31 Lamech was honderdtweeëntachtig jaar oud toen zijn zoon Noach (Troost) werd geboren. ‘Want,’ zei Lamech, ‘deze zoon zal troost brengen voor het harde werk dat wij moeten doen op deze door God vervloekte grond.’ Na Noachs geboorte leefde Lamech nog vijfhonderdvijfennegentig jaar en kreeg nog meer zonen en dochters. Hij werd zevenhonderdzevenenzeventig jaar oud. Toen stierf hij.

32 Noach was vijfhonderd jaar oud en had drie zonen: Sem, Cham en Jafet.

Mattheüs 5

Jezus onderwijst zijn leerlingen

Op een dag, toen Jezus zag dat er weer veel mensen gekomen waren, liep Hij de berg op en ging zitten. Zijn leerlingen kwamen bij Hem.

Hij onderwees hun:

‘Gelukkig zijn zij die nederig zijn, want het Koninkrijk van de hemelen is voor hen bestemd.

Gelukkig zijn zij die verdriet hebben, want zij zullen getroost worden.

Gelukkig zijn de zachtmoedigen, want de aarde is voor hen.

Gelukkig zijn de mensen die ernaar hunkeren dat Gods wil wordt uitgevoerd, want zij zullen volkomen tevreden worden gesteld.

Gelukkig zijn de mensen met een liefdevol en helpend hart, want zij zullen zelf liefde ontmoeten en hulp ontvangen.

Gelukkig zijn de mensen met een zuiver hart, want zij zullen God zien.

Gelukkig zijn de mensen die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God worden genoemd.

10 Gelukkig zijn de mensen die vervolgd worden omdat zij Gods wil doen, want het Koninkrijk van de hemelen is voor hen.

11 Gelukkig bent u als u beledigingen, vervolgingen, leugens en laster te verdragen krijgt omdat u bij Mij hoort.

12 Juich van blijdschap, want in de hemel ligt een geweldige beloning voor u klaar. Vroeger zijn de profeten immers ook zo vervolgd.

13 U bent als zout voor de wereld. Maar als het zout zijn kracht verliest, hoe moet je het dan smaak geven? Waar is het dan nog goed voor, behalve om weggegooid en door de mensen vertrapt te worden.

14 U bent het licht van de wereld, een stad op een berg kan iedereen zien. 15 Men steekt immers geen lamp aan om er vervolgens een emmer overheen te zetten? Die lamp moet toch op een standaard staan en licht geven voor iedereen in huis? 16 Laat daarom ook uw licht voor alle mensen schijnen. Als zij dan de goede dingen zien die u doet, zullen zij uw hemelse Vader eren.

17 Denk niet dat Ik ben gekomen om de wetten van Mozes en de woorden van de profeten af te schaffen. Ik ben juist gekomen om er de volle betekenis aan te geven. 18 Ik zeg u met nadruk: tot het moment waarop hemel en aarde vergaan, blijft iedere letter, ieder leesteken van de wet van kracht, totdat alles gebeurd zal zijn. 19 Wie zelfs maar het kleinste gebod afschaft en anderen leert dat ook te doen, zal de kleinste zijn in het Koninkrijk van de hemelen. Maar wie zich aan Gods wetten houdt en anderen leert dat ook te doen, zal in dat Koninkrijk in hoog aanzien staan. 20 Want Ik waarschuw u. Als u zich niet méér houdt aan Gods wetten dan de bijbelgeleerden en de Farizeeën, komt u het Koninkrijk van de hemelen zeker niet binnen.

21 U hebt gehoord dat tegen onze voorouders gezegd is: “U mag niemand doodslaan” en “wie iemand doodslaat, zal veroordeeld worden.” 22 Maar Ik zeg zelfs: iedereen die kwaad is op een ander, zal veroordeeld worden. En wie een ander uitscheldt, moet zich voor de rechtbank verantwoorden, ja, die zal voor het hellevuur komen te staan. 23 Stel dat u in de tempel voor het altaar staat om God een offer te brengen. Als u zich daar dan herinnert dat iemand iets tegen u heeft, 24 moet u het offer naast het altaar laten liggen. Ga eerst naar die ander toe, maak het met hem in orde en breng daarna pas uw offer aan God. 25 Zorg ervoor dat u het op tijd eens wordt met uw tegenpartij. Want als hij u voor de rechter sleept, wordt u misschien wel in de gevangenis gegooid. 26 En daar komt u pas weer uit als u de laatste cent betaald hebt.

27 De wet van Mozes zegt: “U mag geen overspel plegen.” 28 Maar Ik zeg: wie met begerige ogen naar een vrouw kijkt, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd. 29 Als uw oog u tot verkeerde dingen brengt, ruk het dan uit en gooi het weg. Want het is beter één lichaamsdeel kwijt te raken dan dat uw hele lichaam in de hel wordt gegooid. 30 En als uw hand u tot verkeerde dingen brengt, hak hem dan af en gooi hem weg. Want het is beter één lichaamsdeel kwijt te raken dan dat uw hele lichaam in de hel wordt gegooid.

31 De wet van Mozes zegt: “Als iemand van zijn vrouw wil scheiden, moet hij haar wel een brief meegeven waarin staat dat zij niet langer zijn vrouw is.” 32 Maar Ik zeg: als u zich van uw vrouw laat scheiden zonder dat zij met een andere man gemeenschap heeft gehad, drijft u haar tot overspel. En wie met een weggezonden vrouw trouwt, pleegt ook overspel.

33 In de wet van Mozes staat ook: “U moet zich aan uw eed houden. Wat u voor God hebt gezworen, moet u nakomen.” 34 Maar Ik zeg: zweer nooit! Zeg niet: “Ik zweer bij de hemel,” want de hemel is de troon van God. 35 Of: “Ik zweer bij de aarde,” want de aarde is Gods voetenbank. Of: “Ik zweer bij Jeruzalem,” want dat is de stad van de grote Koning. 36 Zeg ook niet: “Ik zweer bij mijn hoofd,” want u kunt niet één haar wit of zwart maken. 37 Houdt u aan uw woord. Ja is ja en nee is nee. Wat u meer zegt, komt van de duivel.

38 De wet van Mozes zegt: “Oog om oog en tand om tand.” 39 Maar Ik zeg u: verzet u niet tegen wie u kwaad doet. Als iemand u een klap op de ene wang geeft, keer hem dan ook uw andere wang toe. 40 Als iemand in een proces uw hemd opeist, geef hem dan ook uw jas. 41 Als iemand u dwingt om één kilometer met hem mee te lopen, ga dan twee kilometer met hem mee. 42 Als iemand u iets vraagt, geef het hem. En als iemand geld van u wil lenen, weiger het dan niet.

43 U hebt gehoord dat er gezegd is: “Heb uw naaste lief en haat uw vijanden.” 44 Maar Ik zeg: houd ook van uw vijanden! En bid voor wie u vervolgen! 45 Als u dat doet, bent u echt kinderen van uw hemelse Vader. Want Hij laat zijn zon opgaan voor goede en slechte mensen. Hij laat het regenen voor rechtvaardigen en onrechtvaardigen. 46 Als u alleen maar houdt van mensen die ook van u houden, krijgt u geen beloning. Dat doen zelfs bedriegers. 47 Als u alleen maar vriendelijk bent voor uw vrienden, doet u niets bijzonders. Dat doet immers iedereen. 48 Wees volmaakt, zoals ook uw hemelse Vader volmaakt is.’

Ezra 5

Thathnai roept de bouwers ter verantwoording

1,2 In die tijd waren er twee profeten in Jeruzalem en Juda: Haggai en Zacharia, de zoon van Iddo. Zij brachten boodschappen van de God van Israël over aan Zerubbabel en Jesua. Zij moedigden hen aan de tempelbouw te hervatten! De twee leiders namen het werk weer ter hand en werden hierbij geholpen door de profeten. Maar Thathnai, gouverneur van de gebieden ten westen van de Eufraat, ging naar hen toe. Hij werd vergezeld door Sthar-Boznai en hun collegaʼs. ‘Wie heeft u toestemming gegeven de tempelbouw te hervatten?’ vroegen zij. ‘En van wie mag u deze muren voltooien?’ Zij wilden ook een lijst hebben met de namen van de mensen die aan de bouw werkten. Maar omdat de hele situatie in Gods hand was, werden de leiders van de Judeeërs niet gedwongen het werk stil te leggen. Zij mochten doorgaan met bouwen, zolang hierover bericht naar koning Darius onderweg was en men zijn besluit afwachtte. Hier volgt een afschrift van de brief die Thathnai, de gouverneur van het gebied ten westen van de Eufraat, en Sthar-Boznai en hun collegaʼs uit datzelfde gebied hadden gestuurd aan koning Darius.

‘Aan koning Darius. Hartelijke groeten van ons allen! Hierbij delen wij u mee dat wij een bezoek hebben afgelegd aan de tempel van de grote God in het gewest Juda. Op het ogenblik wordt deze tempel herbouwd met grote steenblokken en de wanden worden met hout betimmerd. Men werkt hard en de bouw vordert goed. Wij hebben de leiders gevraagd: “Wie heeft u hiervoor toestemming gegeven?” 10 Wij hebben hun namen genoteerd en die lijst bij deze brief gevoegd. 11 Zij gaven ons het volgende antwoord: “Wij dienen de God van hemel en aarde. Wij herbouwen zijn tempel, die enkele eeuwen geleden is gebouwd door een groot koning van Israël. 12 Maar onze voorouders hadden de God van de hemel toornig gemaakt. Daarom leverde Hij hen over aan de macht van koning Nebukadnezar van Babel. Die heeft de tempel verwoest en ons volk in ballingschap naar Babel weggevoerd. 13 In zijn eerste regeringsjaar heeft koning Kores echter bevolen deze tempel te herbouwen. 14 Bovendien gaf hij de zilveren en gouden voorwerpen terug die Nebukadnezar uit de tempel in Jeruzalem had weggehaald. Nebukadnezar had die neergezet in de tempel in Babel, maar Kores heeft ze daarvandaan laten halen. Hij heeft al deze voorwerpen overhandigd aan een zekere Sesbazzar, die hij tot gouverneur van Juda had benoemd. 15 Hij gaf hem opdracht deze in de tempel in Jeruzalem neer te zetten en ook de tempel te laten herbouwen. 16 Sesbazzar heeft toen de fundamenten van die tempel gelegd. Sindsdien is aan de bouw gewerkt, hoewel deze nog niet klaar is.” 17 Welnu, Majesteit, wij adviseren u in de koninklijke archieven in Babel te laten nagaan of Kores werkelijk bevel heeft gegeven tot herbouw van die tempel. Laat ons daarna alstublieft horen welke beslissing u hierover neemt.’

Handelingen 5

Ananias en Saffira

Ook een zekere Ananias verkocht een stuk land. Maar hij hield, met instemming van zijn vrouw Saffira, een deel van de opbrengst achter. De rest bracht hij naar de apostelen, maar hij deed net alsof het de hele opbrengst was. ‘Ananias,’ zei Petrus, ‘waarom hebt u de duivel toegang gegeven tot uw hart? Waarom probeert u de Heilige Geest te bedriegen? Waarom zegt u dat dit de hele opbrengst van het land is, terwijl u een deel ervan achtergehouden hebt? U had het land niet hoeven verkopen. Het was uw eigendom en nadat het verkocht was, mocht u zelf weten wat u met het geld deed. Hoe kon u zover komen? U hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God!’ Toen Ananias dat hoorde, zakte hij in elkaar en stierf. Iedereen was vreselijk geschrokken. Een paar jonge mannen stonden op en legden hem af. Daarna droegen zij hem naar buiten en begroeven hem. Een uur of drie later kwam zijn vrouw, die van niets wist.

‘Vertel eens,’ zei Petrus tegen haar, ‘is dit geld de hele opbrengst van uw land?’ ‘Ja,’ antwoordde zij, ‘dat klopt.’ ‘Waarom wilden jullie de Geest van de Here bedriegen? De mannen die u daar hoort aankomen, hebben zojuist uw man begraven. Zij zullen ook u dood naar buiten dragen.’ 10 Op hetzelfde moment zakte zij voor hem in elkaar en stierf. De jonge mannen kwamen binnen. Toen zij zagen dat zij ook dood was, droegen zij haar naar buiten en begroeven haar bij haar man.

11 De gemeente was hiervan diep onder de indruk en de andere mensen niet minder. 12 De apostelen deden heel veel wonderen en tekenen onder het volk. De gelovigen kwamen regelmatig bij elkaar in de tempel, in de Zuilenhal van Salomo, één van hart en ziel. 13 De andere mensen die in de tempel kwamen, durfden zich niet bij hen aan te sluiten, maar hadden wel veel respect voor hen.

14 Het aantal gelovigen bleef echter groeien. Talloze mannen en vrouwen gingen in de Here geloven. 15 De mensen droegen de zieken naar buiten en legden hen neer op veldbedden en matrassen, zij hoopten dat als Petrus voorbijkwam, in elk geval zijn schaduw op hen zou vallen. 16 Ook uit de omliggende plaatsen kwamen velen naar Jeruzalem. Zij brachten zieken mee en mensen die boze geesten in zich hadden. Allemaal werden zij genezen.

De apostelen voor de Hoge Raad

17 De hogepriester en de Sadduceeën werden jaloers en 18 lieten de apostelen oppakken en in de gevangenis gooien. 19 Maar diezelfde nacht maakte een engel van de Here de gevangenisdeuren open en bracht de apostelen naar buiten. 20 ‘Ga naar de tempel,’ zei hij, ‘en vertel de mensen alles over het nieuwe leven.’

21 Zij deden wat hun gezegd was en gingen ʼs morgens vroeg al weer naar de tempel om de mensen te onderwijzen. Toen de hogepriester en zijn mannen in de rechtszaal kwamen, riepen zij de Raad bijeen. Ondertussen stuurden zij enkele bewakers naar de gevangenis om de apostelen te halen. 22 Maar toen zij ontdekten dat die er niet waren, gingen ze terug en zeiden: 23 ‘De deuren van de gevangenis waren op slot en de bewakers stonden ervoor op wacht. Maar toen wij naar binnen gingen, was er niemand.’ 24 De leider van de tempel en de leidende priesters waren van hun stuk gebracht en vroegen zich af waar dit op uit zou lopen. 25 Even later kwam iemand hun vertellen dat de mannen die zij gevangen hadden gezet, in de tempel waren en het volk onderwezen.

26 De leider ging er met zijn mannen op af en nam de apostelen zonder geweld gevangen, zij waren bang dat het volk hen anders met stenen zou bekogelen. 27 Zij brachten de apostelen voor de Raad. 28 De hogepriester ondervroeg hen: ‘Wij hebben u streng verboden over die Jezus te spreken. En kijk nu eens wat u hebt gedaan! Heel Jeruzalem weet inmiddels van Hem. U wilt zeker de schuld van zijn bloed over ons brengen!’ 29 Petrus en de andere apostelen antwoordden: ‘Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen. 30 U hebt Jezus gedood door Hem aan een kruis te hangen. Maar de God van onze voorouders heeft Hem weer levend gemaakt. 31 Hij heeft Hem aan zijn rechterhand gezet, op de ereplaats! Jezus is verheven tot Leider en Redder. Hij zal Israël tot God laten terugkeren en de zonden van het volk vergeven. 32 Wij willen daar graag van vertellen en niet alleen wij, maar ook de Heilige Geest, die God geeft aan wie Hem gehoorzamen.’ 33 De mannen van de Raad waren woedend en wilden hen doden. 34 Maar toen stond een van de raadsleden op. Het was Gamaliël, een Farizeeër en kenner van de Joodse wet. Iedereen had veel respect voor hem. Hij stuurde de apostelen voor een paar minuten de zaal uit en zei: 35 ‘Mannen van Israël, wees voorzichtig met deze mensen. 36 Een hele tijd geleden kwam Theudas in het nieuws, die zich uitgaf voor een groot man. Hij kreeg zoʼn vierhonderd mensen achter zich, maar toen hij gedood werd, viel heel zijn aanhang uiteen. Er bleef niets van over. 37 Later, tijdens de volkstelling, trok Judas de Galileeër de aandacht en wist veel mensen voor zich te winnen. Maar toen hij stierf, gingen al zijn aanhangers weer hun eigen weg. 38 Daarom raad ik u aan u niet met deze mannen te bemoeien. Laat hen met rust. Want als hun ideeën en activiteiten mensenwerk zijn, komt er vanzelf een einde aan. 39 Maar als ze van God komen, zult u er niets tegen kunnen beginnen. Dan loopt u gevaar tegen God Zelf te strijden.’ 40 Zij moesten hem gelijk geven. Na de apostelen te hebben binnengeroepen, lieten ze hun zweepslagen geven. Zij verboden hen streng ooit nog in het openbaar over Jezus te spreken en lieten hen daarna gaan.

41 Blij verlieten de apostelen de rechtszaal, want God had hun het voorrecht gegeven ter wille van Jezus slecht behandeld te worden. 42 Zij trokken zich niets aan van de Hoge Raad en bleven gewoon over Jezus spreken, in de tempel en bij de mensen thuis. Elke dag vertelden zij dat Jezus de Christus is.

Het Boek (HTB)

Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.