Book of Common Prayer
Psalm 61
1 Een lied van David. Voor de leider van het koor. Begeleiden met een snaarinstrument.
2 God, hoor toch hoe ik smekend tot U roep.
Luister alstublieft naar mijn gebed.
3 Ten einde raad roep ik U om hulp,
omdat ik niet meer kán.
Heer, red me, want ik kan het niet alleen.
4 Bij U kan ik veilig schuilen.
U bent als een sterke toren
waar ik me kan verbergen voor de vijand.
5 Laat mij voor altijd in uw huis zijn.
Laat mij bij U schuilen, veilig onder uw vleugels.
6 U heeft gehoord wat ik U heb beloofd.
U heeft het land gegeven aan de mensen die ontzag voor U hebben.
7 God, geef de koning een lang leven.
Laat hem nog vele jaren regeren.
8 Laat hem alstublieft voor altijd heersen, met U naast zich.
Bescherm hem met uw trouw en liefde.
9 Dan zal ik voor altijd dankliederen voor U zingen.
Ik zal U elke dag de offers brengen die ik U heb beloofd.
Psalm 62
1 Een lied van David, op de manier van Jedutun. Voor de leider van het koor.
2 Bij God ben ik veilig.
Hij zal mij redden.
3 Hij is de rots onder mijn voeten.
Hij is de burcht waarin ik veilig ben.
Ik zal niet verslagen worden door mijn vijanden.
4 Hoelang zullen mijn vijanden nog zo tegen me tekeer gaan?
Ze zullen allemaal ten val komen,
als een wankele muur, een scheefstaande wand.
5 Ze maken plannen hoe ze me kunnen vernietigen.
Alles wat ze zeggen, is één en al leugens.
Met hun mond wensen ze me goede dingen toe,
maar in hun hart vervloeken ze me.
6 Maar bij God ben ik veilig.
Want ik vertrouw er op dat Hij me zal redden.
7 Hij is de rots onder mijn voeten.
Hij is de burcht waarin ik veilig ben.
Ik zal niet verslagen worden door mijn vijanden.
8 God zal mijn eer redden.
Hij is de rots onder mijn voeten.
Bij Hem ben ik veilig.
9 Mensen, vertrouw altijd op Hem.
Stort je hart bij Hem uit.
Bij Hem ben je veilig.
10 De gewone mensen hebben niets te betekenen.
De belangrijke mensen stellen niets voor.
Als God hen beoordeelt, schieten ze allemaal tekort.
In Gods weegschaal wegen ze nog minder dan een zucht.
11 Vertrouw niet op geweld.
Verwacht niets van diefstal.
Vertrouw niet op je rijkdom, al ben je nog zo rijk.
12 God heeft het duidelijk gezegd:
God is je kracht.
13 U bent goed en liefdevol, Heer,
U zal iedereen geven wat hij heeft verdiend met zijn daden.
Psalm 68
1 Een lied van David. Voor de leider van het koor.
2 Als God komt, slaan zijn vijanden op de vlucht.
Ze vluchten voor Hem uit.
3 Ze worden weggeblazen als rook,
smelten weg als bijenwas bij het vuur.
Er blijft niets van hen over.
4 Maar de mensen die leven zoals Hij het wil, zijn blij.
Ze zullen voor Hem zingen en juichen.
5 Zing voor God, zing dankliederen voor Hem.
Maak de weg vrij voor Hem die over de vlakten rijdt.
Zijn naam is Heer. Juich blij voor Hem.
6 Hij is een Vader voor de weeskinderen.
Hij komt op voor de weduwen.
Hij is God in zijn heilige huis.
7 Aan eenzame mensen geeft Hij een gezin.
Gevangenen bevrijdt Hij.
Maar mensen die Hem ongehoorzaam zijn,
laat Hij wonen in een dor land.
8 God, toen U vóór uw volk uittrok,
dwars door de woestijn,
9 beefde de aarde
en stroomde de regen uit de hemel
van ontzag voor God.
Zelfs de berg Sinaï beefde
van ontzag voor God, de God van Israël.
10 U stortte een stroom van goede dingen uit over uw volk,
toen uw volk uitgeput was.
U maakte hen weer sterk.
11 Zo kregen ze weer nieuwe kracht.
U gaf de mensen wat ze nodig hadden,
omdat U zo goed bent.
12 De Heer gaf een bevel
aan een grote groep boodschappers
om overal het goede nieuws te vertellen:
13 "De koningen van de vijanden zijn gevlucht!
Hun legers zijn gevlucht!
De vrouwen verdelen thuis de buit!
14 Ook al zitten jullie nog thuis tussen de potten,
jullie zullen duivenvleugels hebben,
bedekt met zilver, bedekt met glanzend goud."
15 Toen de Almachtige God de koningen de bergen in joeg,
viel er sneeuw op de berg Zalmon.
16 Bergen van Basan, bergen van God,
indrukwekkend en hoog,
17 bergtoppen van Basan, waarom zijn jullie jaloers
op de berg die door God is uitgekozen
als de plaats waar Hij voor eeuwig wil wonen?
18 God heeft tienduizenden strijdwagens.
De Heer is bij hen, zoals op de berg Sinaï.
19 U steeg op naar de hemel.
U bevrijdde de krijgsgevangenen.
U nam geschenken om uit te delen aan de mensen,
zelfs aan mensen die U niet willen dienen.
Want U wil bij de mensen wonen.
20 Prijs de Heer!
Elke dag is onze God zo ontzettend goed voor ons!
21 Hij redt ons altijd.
Onze Heer God redt ons van de dood.
22 God verplettert zijn vijanden.
Hij vernietigt de mensen die slechte dingen blijven doen.
23 De Heer heeft gezegd:
"Ik zal jullie vijanden aan jullie uitleveren,
of Ik ze nu moet halen van de toppen van Basan,
of van de bodem van de zee.
24 Jullie zullen kunnen waden in hun bloed.
Jullie honden zullen hun bloed oplikken."
25 De mensen zien uw feestelijke intocht,
de feestelijke intocht van mijn God, mijn Koning, in zijn heiligdom.[a]
26 Voorop lopen zangers, daarachter meisjes met tamboerijnen,
gevolgd door de mensen die muziek maken.
27 Met z'n allen prijzen we de Heer God,
uit wie het volk Israël is ontstaan.
28 Voorop gaat de stam van Benjamin,
de jongste zoon van Jakob, met zijn leiders.
Daar gaan de leiders van de stam van Juda,
een grote groep.
Dan de leiders van de stam van Zebulon,
en de leiders van de stam van Naftali.
29 God is zo machtig!
God, laat ons uw macht zien,
laat zien wat U voor ons heeft gedaan!
30 Koningen brengen U geschenken
voor uw heiligdom in Jeruzalem.
31 Bedreig Egypte, dat land tussen het riet van de Nijl.[b]
Bedreig de leiders van de volken,
want ze zijn alleen maar uit op oorlog en op buit.
32 Leiders van Egypte komen naar U toe.
Ethiopië brengt U haastig geschenken.
33 Koninkrijken van de aarde, zing voor God,
zing liederen voor de Heer.
34 Zing voor Hem die door de hoogste hemel rijdt,
voor Hem die er altijd al is geweest.
Hoor: daar klinkt zijn machtige stem!
35 Geef toe dat God machtig is.
Hij regeert over Israël.
Zo hoog als de hemel is, zó groot is zijn macht.
36 U bent een indrukwekkend God, Heer,
U woont in uw heiligdom.
U, de God van Israël, maakt uw volk sterk en machtig.
Prijs de Heer!
20 Als hij om reiniging heeft gevraagd voor het heiligdom in de tent, de tent van ontmoeting en het altaar, moet hij de levende bok bij Mij brengen. 21 Aäron moet zijn handen op de kop van het dier leggen en alles opnoemen wat de Israëlieten verkeerd gedaan hebben. Zo zal hij al die verkeerde daden op de bok leggen. Daarna moet hij de bok door iemand anders naar de woestijn laten brengen.[a] 22 Zo zal de bok alles wat de mensen verkeerd gedaan hebben, van de mensen wegnemen en naar een onbewoonbaar land brengen. In de woestijn moet hij de bok vrijlaten.
23 Daarna moet Aäron in de tent van ontmoeting de linnen kleren uittrekken. Die had hij aangedaan om het heiligdom achter het gordijn in te mogen gaan. Hij moet ze in de tent laten liggen. 24 Hij moet zich daar helemaal in water wassen. Daarna moet hij zijn kleren aantrekken.[b] Dan moet hij naar buiten gaan en zijn eigen brand-offer en het brand-offer van het volk offeren. Daarmee vraagt hij om vergeving voor zichzelf en het volk. 25 Hij moet het vet van de stier en de bok van het vergevings-offer op het altaar verbranden.
26 De man die de bok voor Azazel heeft weggebracht, moet zijn kleren wassen en zich helemaal in water wassen. Pas daarna mag hij weer in het tentenkamp komen.
27 De rest van de stier en de bok waarvan het bloed in het heiligdom achter het gordijn gebracht werd om vergeving te vragen, moet buiten het tentenkamp gebracht worden. Daar moeten de huid, het vlees en de darmen worden verbrand. 28 De man die dat verbrandt, moet daarna zijn kleren wassen en zich helemaal in water wassen. Pas daarna mag hij weer in het tentenkamp komen.
29 Verder is het volgende een eeuwige wet voor jullie: op de tiende dag van de zevende maand moeten jullie spijt hebben van de verkeerde dingen die jullie hebben gedaan. Daarom mogen jullie die dag niet werken. Dat geldt voor de mensen die als Israëliet geboren zijn én voor de vreemdelingen die bij jullie wonen. 30 Want op die dag moet er vergeving voor jullie gevraagd worden, om jullie te reinigen. Jullie zullen dan gereinigd worden van alles wat jullie tegen Mij verkeerd gedaan hebben. 31 Het is een heilige rustdag. Die dag mag niemand werken. Dit is een eeuwige wet. 32 Elke volgende hogepriester moet op die dag vergeving voor jullie vragen. Hij moet de heilige linnen priesterkleren aantrekken. 33 Daarin moet hij om reiniging vragen voor het heiligdom achter het gordijn. Ook voor de tent van ontmoeting, het altaar, de priesters en het hele volk. 34 Het is een eeuwige wet. Eén keer per jaar moet de hogepriester om vergeving vragen voor alle Israëlieten, voor alles wat ze tegen Mij verkeerd gedaan hebben."[c] En Aäron deed wat de Heer aan Mozes bevolen had.
De terugkomst van Jezus
5 Maar we hoeven jullie niet te schrijven hoe en wanneer dit zal gebeuren, broeders en zusters. 2 Want jullie weten zelf heel goed dat de dag van de Heer[a] net zo onverwachts komt als een dief in de nacht. 3 De mensen zullen denken dat alles vredig en rustig is. Maar dan worden ze plotseling door Gods straf getroffen. En ze zullen er niet aan kunnen ontsnappen. 4 Maar jullie, broeders en zusters, leven niet in het donker. Daardoor zal die dag jullie niet overvallen als een dief. 5 Want jullie horen bij het licht en bij de dag. Wij horen niet bij de nacht of bij het donker. 6 Daarom moeten we ook niet geestelijk slapen, zoals de andere mensen. Maar we moeten geestelijk wakker zijn en goed opletten en nuchter zijn. 7 Want de mensen die slapen, slapen 's nachts. En de mensen die dronken worden, zijn 's nachts dronken. 8 Maar wij horen bij de dag. Daarom moeten wij nuchter zijn. Ons geloof en onze liefde zijn ons harnas. Onze zekerheid over onze redding is de helm op ons hoofd. Als we dat harnas aantrekken en die helm opzetten, zullen die onze bescherming zijn. 9 Want we zijn niet bedoeld om door God gestraft te worden, maar om gered te worden door onze Heer Jezus Christus die voor ons is gestorven. 10 Want doordat Hij voor ons is gestorven, zullen we samen met Hem leven. Het maakt niet uit of we nog leven of dat we al gestorven zijn. 11 Bemoedig elkaar hiermee en bouw elkaars geloof op. Maar dat doen jullie ook.
7 En gebruik bij het bidden niet heel veel woorden door steeds hetzelfde te zeggen, zoals de andere volken doen. Want zij denken dat als ze hun woorden maar steeds herhalen, hun goden zullen doen wat ze van hen vragen. 8 Doe niet net als zij. Want jullie Vader weet wat jullie nodig hebben. Hij weet dat al vóórdat jullie Hem er om hebben gebeden! 9 Maar bid het volgende:
Onze hemelse Vader, laten alle mensen diep ontzag voor U krijgen. 10 Laat uw Koninkrijk komen. Laat op aarde worden gedaan wat Ú wil, net zoals in de hemel wordt gedaan wat U wil. 11 Geef ons vandaag het eten dat we nodig hebben. 12 Vergeef ons wat we verkeerd doen, net zoals wij ook de mensen vergeven die verkeerd tegen óns doen. 13 En stel ons niet op de proef, maar red ons van het kwaad. Want van U is het Koninkrijk en alle kracht en alle macht en alle hemelse majesteit, tot in eeuwigheid. Amen. Zo is het!
14 Als jullie de mensen vergeven wat ze verkeerd doen, zal jullie hemelse Vader jullie ook vergeven wat jullie verkeerd doen. 15 Maar als jullie andere mensen niet vergeven, zal jullie Vader jullie ook niet vergeven.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016