Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

Revised Common Lectionary (Complementary)

Daily Bible readings that follow the church liturgical year, with thematically matched Old and New Testament readings.
Duration: 1245 days
BasisBijbel (BB)
Version
Psalmen 65

Psalm 65

Een lied van David. Voor de leider van het koor.

Heer, we zijn stil van ontzag voor U.
We zullen U de offers brengen die we U hebben beloofd.
U beantwoordt onze gebeden.
Iedereen komt naar U toe.
We hebben veel verkeerde dingen gedaan,
maar U vergeeft ons alles weer.
Het is heerlijk als je door God bent uitgekozen,
als je naar Hem toe mag komen.
Het is heerlijk als je in Gods huis mag wonen.
God zal zijn liefde over je uitstorten.
U komt voor ons op,
op een indrukwekkende manier.
Want U bent rechtvaardig.
God, U redt ons.
Tot aan het eind van de aarde,
in landen aan de andere kant van de zeeën,
vertrouwen de mensen op U.

Door uw kracht en macht
staan de bergen stevig.
U maakt de wilde zee weer rustig,
U kalmeert het bruisen van de golven
en het rumoer van opstandige volken.
Overal op aarde hebben de mensen diep ontzag voor wat U doet.
Van het oosten tot het westen juichen ze over U.
10 Waar U komt, geeft U het dorstige land regen.
Uw rivier is vol water.
U laat het graan groeien en geeft rijke oogsten.
11 U geeft de omgeploegde grond water,
U maakt de harde kluiten nat.
U maakt de grond zacht met regen.
U laat de planten groeien.
12 U geeft elk jaar een rijke oogst.
Overal waar U komt, is er overvloed.
13 De velden in de steppen druipen van water.
De heuvels juichen.
14 De graslanden zijn vol met vee.
De dalen staan vol met graan.
Ze juichen en zingen voor U.

Exodus 7:14-24

De eerste ramp: het water verandert in bloed

14 De Heer zei tegen Mozes: "De farao blijft koppig. Hij weigert het volk te laten vertrekken. 15 Ga morgenochtend naar de farao. Hij zal naar het water gaan. Wacht op hem aan de kant van de rivier. Houd de staf die in een slang veranderd is geweest, in je hand. 16 Zeg dan tegen hem: 'De Heer, de God van de Hebreeën, heeft mij naar u toe gestuurd. Ik moet u zeggen: Laat mijn volk naar de woestijn gaan om Mij te dienen. Maar tot nu toe heeft u niet willen luisteren. 17 Zo zult u zien wie de Heer is: ik zal met deze staf op het water van de rivier slaan. Dan zal het water in bloed veranderen. 18 De vissen in de rivier zullen dood gaan. De hele rivier zal ervan stinken. De Egyptenaren zullen het water van de rivier niet meer kunnen drinken.' "

19 Verder zei de Heer tegen Mozes: "Zeg tegen Aäron dat hij zijn hand met de staf moet uitstrekken over al het water in Egypte. Over alle rivieren, kanalen, plassen en waterbakken. Al dat water zal in bloed veranderen. In heel Egypte zal bloed zijn, zelfs in alle waterkruiken en waterbakken." 20 Mozes en Aäron deden wat de Heer had bevolen. De farao en zijn dienaren zagen hoe Aäron met zijn staf op het water van de rivier sloeg. Al het water veranderde in bloed. 21 De vissen in de rivier gingen dood. De hele rivier stonk ervan en de Egyptenaren konden het water niet meer drinken. In heel Egypte was het water veranderd in bloed. 22 Maar de Egyptische tovenaars deden door hun toverkunsten hetzelfde. Daarom bleef de farao koppig en wilde hij niet naar hen luisteren – zoals de Heer ook gezegd had. 23 De farao draaide zich om, ging naar huis en trok zich er niets van aan. 24 Maar alle Egyptenaren groeven in de omgeving van de rivier naar water om te drinken. Want het rivierwater was ondrinkbaar.

Handelingen 27:13-38

13 Er begon een zachte zuidenwind te waaien. Daarom dacht de bemanning dat het een goed moment was om weg te varen. Ze hesen het anker op en voeren zo dicht mogelijk langs de kust van Kreta.

De storm

14 Maar kort daarna stak er vanaf het eiland plotseling een zware storm op. Die wordt de Euroklydon genoemd. 15 De storm sleurde het schip mee. Ze konden het niet met de kop in de wind houden. Ze gaven het op en lieten het schip met de wind meedrijven. 16 Maar plotseling schoten we de luwte in van een eilandje, Klauda. Daar konden we met moeite de roeiboot van het schip in veiligheid brengen. 17 De zeelui hesen de roeiboot aan boord. Daarna haalden ze touwen onder het schip door om het bij elkaar te houden. Ook haalden ze alle zeilen en masten omlaag. Want ze waren bang dat het schip op de Syrtis zou vastlopen.[a] Zo lieten ze het schip drijven. 18 Het schip werd verschrikkelijk heen en weer geslingerd. Daarom gooiden ze de volgende dag de lading in zee om het schip lichter te maken. 19 De derde dag gooiden we de zeilen, masten en touwen overboord. 20 Dagenlang zagen we geen zon of sterren. Het was verschrikkelijk noodweer. Uiteindelijk verloren we alle hoop de storm te overleven.

21 De bemanning had al dagenlang niet gegeten. Toen ging Paulus tussen hen in staan en zei: "Mannen, jullie hadden naar mij moeten luisteren. Jullie hadden niet van Kreta moeten wegvaren. Dan hadden jullie deze schade en ellende niet gehad! 22 Maar jullie moeten de moed niet verliezen. We zullen allemaal in leven blijven. Alleen het schip zal verloren gaan. 23 Want afgelopen nacht stond er een engel bij mij. Dat was een engel van de God die ik aanbid, de God van wie ik ben. 24 Hij zei tegen mij: 'Wees niet bang, Paulus! Want jij moet bij de keizer komen. Daarom zal God jou en ook alle mensen redden die met je meereizen.' 25 Houd dus moed, mannen. Want ik geloof God. Alles zal gaan zoals de engel tegen mij heeft gezegd. 26 Maar we zullen op één of ander eiland stranden."

27 Het was inmiddels de 14e nacht dat we rondzwalkten op de Adriatische Zee. Midden in die nacht dachten de zeelui dat ze in de buurt van land kwamen. 28 Ze peilden met het peillood hoe diep het was. Het was er 20 vadem (36 m). Iets verderop peilden ze weer: 15 vadem (27 m). 29 Ze werden bang dat het schip op de rotsen te pletter zou slaan. Daarom gooiden ze van de achterkant van het schip vier ankers in het water en wensten dat het dag werd.

30 Toen beweerden de zeelui, dat ze van de voorkant van het schip ankers in het water wilden gooien. Maar ze lieten de roeiboot in het water zakken. Ze wilden daarmee van het schip wegkomen. 31 Paulus zag het. Hij zei tegen de hoofdman en de soldaten: "Zij moeten ook aan boord blijven. Anders kunnen jullie niet worden gered." 32 Toen hakten de soldaten de touwen van de roeiboot door en lieten hem in zee vallen.

33 Het begon dag te worden. Paulus drong er bij iedereen op aan om iets te eten. Hij zei: "Jullie hebben nu al twee weken afgewacht, zonder iets te eten. 34 Nu moeten jullie iets eten. Dat zal jullie helpen om gered te worden. Er zal jullie geen haar gekrenkt worden." 35 Hij nam brood, dankte hardop God en begon te eten. 36 Daardoor kregen de anderen weer moed. Iedereen ging eten. 37 Er waren in totaal 276 mensen aan boord. 38 Toen ze gegeten hadden, gooiden ze de rest van het graan in zee. Zo maakten ze het schip lichter.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016