Book of Common Prayer
Psalm 120
1 Een pelgrimslied.[a]
Heer, toen ik bang was, riep ik U om hulp
en U heeft mij gered.
2 Heer, red mij van de mensen
die leugens over me rondvertellen.
3 Leugenaars, weten jullie wel
wat het gevolg zal zijn van jullie leugens?
4 De Heer zal jullie treffen met scherpe pijlen,
met gloeiende kolen!
5 Ik vind het vreselijk dat ik in een ver land moet wonen,
in het land van Mesech, bij het volk van Kedar.
6 Ik woon al veel te lang
bij mensen die de vrede haten.
7 Ik wil alleen maar vrede.
Maar ik kan met hen niet over vrede spreken.
Zij willen alleen maar strijd.
Psalm 121
1 Een pelgrimslied.[b]
Ik kijk omhoog naar de bergen.
Daar zal mijn hulp vandaan komen.[c]
2 Mijn hulp komt van de Heer,
die de hemel en de aarde heeft gemaakt.
3 Hij zal ervoor zorgen dat je niets overkomt.
Je Beschermer slaapt nooit.
4 De Beschermer van Israël rust niet en slaapt niet.
Hij let altijd op.
5 Net als je schaduw is de Heer altijd heel dicht bij je.
Hij zal je altijd beschermen.
6 Overdag zal de zon je niet steken, 's nachts zal de maan je geen kwaad doen.
7 Tegen elk kwaad zal de Heer je beschermen.
Hij bewaart je leven.
8 De Heer zal je beschermen
waar je ook bent, waar je ook gaat,
nu en voor altijd.
Psalm 122
1 Een pelgrimslied van David.[d]
Ik was blij toen de mensen tegen me zeiden:
"Laten we naar het huis van de Heer gaan."
2 Nu staan we in je poorten, Jeruzalem.
3 Jeruzalem, stevig gebouwde stad,
4 naar jou komen de stammen van Israël,
de stammen van de Heer,
om de Heer in zijn heiligdom te prijzen.
5 Hier regeert de koning uit de familie van David,
hier spreekt hij recht over het volk.
6 Bid om vrede voor Jeruzalem.
Jeruzalem, ik wens je vrede toe,
en vrede voor de mensen die van jou houden.
7 Ik wens je vrede toe binnen je muren,
en welvaart voor de mensen in je huizen.
8 Uit liefde voor mijn familie en vrienden
wens ik je vrede toe, Jeruzalem.
9 Uit liefde voor het heiligdom van onze Heer God,
wens ik je al het goede toe.
Psalm 123
1 Een pelgrimslied.[e]
Ik kijk omhoog naar U, Heer,
naar U in de hemel.
2 Net zoals knechten hun ogen aldoor gericht houden op hun meester,
en dienaressen hun ogen gericht houden op hun meesteres, om onmiddellijk te kunnen doen wat hun wordt bevolen,
zo zijn onze ogen gericht op U, onze Heer God,
tot U medelijden met ons heeft.
3 Heb medelijden met ons, Heer,
heb alstublieft medelijden!
Want we hebben er zó genoeg van
dat de mensen ons uitlachen
en niets met ons te maken willen hebben.
4 We hebben er zó genoeg van
dat mensen die U niet gehoorzamen,
ons uitlachen en belachelijk maken.
Psalm 124
1 Een pelgrimslied van David.[f]
Als de Heer niet voor ons had gezorgd,
– laat Israël nu zeggen dat dat waar is –
2 als de Heer niet voor ons had gezorgd
toen we werden aangevallen,
3 dan zouden onze vijanden ons helemaal hebben vernietigd.
Het zou zijn geweest alsof ze ons levend hadden verslonden,
4 alsof een rivier ons had weggespoeld,
alsof een wilde beek ons had meegesleurd,
5 alsof de zee over ons heen was geslagen.
6 Maar prijs de Heer: Hij heeft ons gered!
Ze hebben ons niet kunnen verslinden.
7 We zijn ontsnapt,
zoals een vogel ontsnapt uit het net van de vogelvanger.
Het net ging kapot, en we waren vrij!
8 De Heer helpt ons altijd,
de Heer die de hemel en de aarde heeft gemaakt.
Psalm 125
1 Een pelgrimslied.[g]
Als je op de Heer vertrouwt,
sta je zo stevig als de berg Sion,
die niet wankelt maar voor eeuwig blijft staan.
2 Net zoals er bergen zijn rondom Jeruzalem,
zo is de Heer rondom zijn volk,
nu en voor altijd.
3 Hij zal niet toestaan
dat het kwaad voor altijd zal blijven heersen over zijn volk.
Want anders zou zijn volk ook slechte dingen gaan doen.
4 Heer, wees goed voor mensen die goed leven.
5 Maar laat het slecht aflopen
met de mensen die slechte dingen doen.
Ik wens Israël vrede toe!
Psalm 126
1 Een pelgrimslied.[h]
Het leek wel een droom,
toen wij die gevangen waren meegenomen,
weer naar Jeruzalem terug konden gaan.[i]
2 We lachten en we juichten.
De andere volken zeiden:
"De Heer heeft iets geweldigs bij hen gedaan!"
3 Ja, de Heer heeft iets geweldigs bij ons gedaan.
We zijn er zó blij over!
4 Heer, breng verandering in ons lot,
zoals de droogstaande beken in de woestijn
weer gevuld worden door de regen.
5 Ook al huil je terwijl je zaait,
je zal juichen terwijl je maait.
6 De zaaier loopt huilend te zaaien omdat hij dat graan niet zal kunnen eten.
Maar als hij zijn oogst binnenhaalt,
loopt hij te juichen met zijn armen vol graan.
Psalm 127
1 Een pelgrimslied van Salomo.[j]
Als de Heer het huis niet bouwt,
heeft het geen zin dat de bouwers hard zwoegen.
Als de Heer de stad niet beschermt,
heeft het geen zin dat de wachtposten de stad bewaken.
2 Het heeft geen zin om vroeg op te staan
en tot laat te werken.
Het heeft geen zin om zo te zwoegen voor je eten.
Want aan de mensen die van Hem houden
geeft de Heer wat ze nodig hebben,
zelfs wanneer ze liggen te slapen.
3 Kinderen zijn een geschenk van de Heer.
Hij geeft ze als beloning.
4 Flinke zonen zijn voor een vader
wat scherpe pijlen zijn voor een krijger.
5 Het is heerlijk voor een man
als hij zijn pijlkoker vol heeft met zulke pijlen.
Dan hoeft hij zich niet te schamen
als hij in de poort van de stad[k] met zijn vijanden spreekt.
Inleiding
1 In de tijd dat na elkaar Jotam, Achaz en Hizkia koning van Juda waren, sprak de Heer tot Micha uit Moreset. De Heer liet hem zien wat er met de steden Samaria en Jeruzalem[a] zou gaan gebeuren. Hij zag het vóór zich, als in een droom.
Gods woorden over Samaria en Jeruzalem
2 Micha zegt: Luister allemaal, volken. Laat iedereen op aarde nu goed opletten! Want de Heer zal jullie vanuit zijn heilige tempel beschuldigen. 3 De Heer komt uit zijn woning in de hemel naar de aarde. Hij loopt over de bergen. 4 Onder zijn voeten smelten de bergen en de dalen, zoals bijenwas smelt bij het vuur. Ze storten in zoals water van een steile helling stort. 5 Dit gebeurt vanwege alle slechte dingen die het hele volk Israël heeft gedaan. En vanwege de vreselijke dingen die het koninkrijk Israël heeft gedaan. Want wat heeft Israël gedaan? Dat is toch te zien in Samaria? En waar staan de altaren voor de afgoden in het koninkrijk Juda? Dat is toch in Jeruzalem? 6 De Heer zegt: "Daarom zal Ik Samaria helemaal verwoesten, tot er alleen nog maar een puinhoop in de velden van over is, waar wijngaarden geplant worden. De stenen van de stad zullen in het dal worden gegooid. De stad zal tot de grond worden afgebroken.[b] 7 Alle godenbeelden zullen stukgeslagen worden. Alle geschenken voor die goden zullen worden verbrand. Alle godenbeelden zal Ik aan stukken slaan. Want Samaria heeft ze betaald met het loon van een hoer,[c] en er zal weer een hoer mee betaald worden."
Het verdriet van Micha
8 Micha zegt: Ik zal hierover treuren en huilen. Ik zal op blote voeten en zonder kleren rondlopen. Van verdriet zal ik huilen als een jakhals, schreeuwen als een struisvogeljong. 9 Want de wonden van Juda zijn niet meer te genezen. Ze zijn dodelijk. De ellende komt over heel Juda, tot aan de poorten van Jeruzalem.
Plannen om Paulus te vermoorden
12 De volgende dag bedacht een aantal Joden een plan om Paulus te doden. En ze zwoeren dat ze niet zouden eten of drinken voordat ze Paulus hadden vermoord. 13 Er deden meer dan 40 mannen aan de samenzwering mee. 14 Ze gingen naar de leiders van de priesters en de leiders van het volk en zeiden: "Wij hebben gezworen dat we niets zullen eten of drinken voordat we Paulus hebben vermoord. 15 We hebben een plan. U laat samen met de Vergadering aan de commandant vragen om Paulus bij u te brengen. Doe alsof u meer wil weten van Paulus. Dan zorgen wij ervoor dat hij uit de weg geruimd wordt voordat hij hier is."
16 Maar Paulus' neefje hoorde dit. Hij ging naar de kazerne, liep naar binnen en vertelde het aan Paulus. 17 Paulus riep één van de hoofdmannen en zei: "Breng deze jongen naar de commandant. Hij moet hem iets belangrijks vertellen." 18 De hoofdman nam de jongen mee naar de commandant en zei: "De gevangene Paulus heeft me geroepen. Hij heeft me gevraagd deze jongen bij u te brengen. Hij heeft u iets te vertellen." 19 De commandant pakte de jongen bij de hand. Hij nam hem een beetje apart en vroeg hem: "Wat heb je me te vertellen?" 20 De jongen zei: "De Joden hebben afgesproken u te vragen om Paulus morgen voor de Vergadering te brengen. Zogenaamd omdat ze meer van hem willen weten. 21 Maar u moet hen niet geloven! Want er liggen meer dan 40 mannen op de loer om hem onderweg te vermoorden. Ze hebben gezworen dat ze niet zullen eten of drinken, voordat ze hem hebben vermoord. En nu liggen ze op de loer. Ze wachten er alleen maar op dat u hem voor de Vergadering laat brengen." 22 De commandant liet de jongen gaan en zei: "Zeg tegen niemand dat je me dit hebt verteld."
Paulus wordt naar Cesarea gebracht
23 Toen riep de commandant twee hoofdmannen bij zich en zei: "Zorg dat 200 soldaten zich klaarmaken om naar Cesarea te vertrekken. Verder 70 ruiters en 200 boogschutters. Om negen uur vanavond moeten ze klaarstaan. 24 Laat een paard brengen voor Paulus en breng hem veilig naar Felix, de bestuurder van Cesarea."
Jezus geneest de slaaf van de Romeinse legerhoofdman
7 Toen Jezus uitgesproken was, ging Hij Kapernaüm binnen. 2 Er was daar een Romeinse legerhoofdman met een doodzieke slaaf. De hoofdman hield veel van die slaaf. 3 Hij had over Jezus horen vertellen. Daarom stuurde hij een paar Joodse leiders naar Hem toe. Ze moesten voor hem aan Jezus vragen of Hij wilde komen om de slaaf te genezen.
4 Ze kwamen bij Jezus en vroegen Hem dringend om mee te komen. Ze zeiden: "Hij verdient het dat U dit voor hem doet. 5 Want hij houdt van ons volk en heeft voor ons een synagoge gebouwd." Jezus ging met hen mee. 6 Toen Hij in de buurt van het huis was gekomen, stuurde de hoofdman een paar vrienden om tegen Hem te zeggen: "Heer, doet U maar geen moeite om helemaal naar mijn huis te komen. Want dat ben ik niet waard. 7 Ik was het ook niet waard om zelf naar U toe te komen. Maar op één woord van U zal mijn slaaf gezond worden. 8 Want ik moet zelf ook gehoorzamen aan de mensen die boven mij staan. En ik heb soldaten onder mij die míj moeten gehoorzamen. Als ik tegen de één zeg: 'Ga!' dan gaat hij. En als ik tegen een ander zeg: 'Kom!' dan komt hij. En als ik tegen mijn slaaf zeg: 'Doe dit!' dan doet hij het."
9 Toen Jezus dit hoorde, was Hij heel verbaasd over hem. Hij draaide Zich om naar de grote groep mensen die Hem volgde. Hij zei tegen hen: "Ik zeg jullie dat Ik in heel Israël nog bij niemand zó'n groot geloof heb gevonden!" 10 De mensen die naar Jezus waren gestuurd, gingen terug naar het huis van de hoofdman. Toen ze daar aankwamen, zagen ze dat de slaaf weer gezond was.
Jezus maakt in Naïn een gestorven jongen weer levend
11 De volgende dag reisde Jezus naar de stad Naïn. Zijn leerlingen gingen met Hem mee, samen met een grote groep mensen. 12 Toen Hij bij de stadspoort kwam, zag Hij een begrafenisstoet. Een weduwe ging juist haar enige zoon begraven. Er waren veel mensen uit de stad bij haar. 13 Toen Jezus haar zag, had Hij veel medelijden met haar. Daarom zei Hij tegen haar: "Huil maar niet." 14 Hij kwam dichterbij, raakte de draagbaar aan (de dragers stonden stil) en zei: "Jongen, Ik zeg je, sta op!" 15 En de dode jongen kwam overeind en begon te spreken. Jezus gaf hem aan zijn moeder terug. 16 Iedereen was diep onder de indruk van wat God had gedaan. Ze prezen God en zeiden: "Er is een belangrijke profeet bij ons gekomen!" Ook zeiden ze: "God is zijn volk niet vergeten!" 17 In heel Judea en nog veel verder werd er over Hem gepraat.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016