Handelingen 9
Het Boek
Saulus ontmoet Jezus
9 Saulus bleef de leerlingen van Jezus fanatiek achtervolgen en dreigde hen met dood en gevangenis. Hij ging naar de hogepriester en 2 vroeg om aanbevelingsbrieven voor de synagogen in Damascus, een stad waar veel Joden woonden. Hij wilde daar mannen en vrouwen opsporen die in Jezus geloofden, hen in de boeien slaan en naar Jeruzalem brengen. Hij kreeg die brieven en ging op weg.
3 Toen hij in de buurt van Damascus kwam, flitste er plotseling een licht vanuit de hemel dat hem omstraalde. 4 Hij viel op de grond en hoorde een stem: ‘Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?’ 5 ‘Wie bent U, Here?’ vroeg Saulus. ‘Ik ben Jezus,’ zei de stem, ‘die u zo fanatiek vervolgt. 6 Sta op en ga de stad in. Daar zal u gezegd worden wat u moet doen.’
7 De mannen die met Saulus meereisden, waren met stomheid geslagen. Zij hadden de stem wel gehoord, maar niemand gezien. 8 Saulus stond op en deed zijn ogen open, maar kon niets zien. De mannen die bij hem waren, namen hem bij de hand en brachten hem Damascus binnen. 9 Drie dagen lang kon hij niet zien. Al die tijd at en dronk hij niets.
10 Een van de volgelingen van Jezus in die stad kreeg een visioen. In dat visioen riep de Here hem. ‘Ananias!’ ‘Ja, Here,’ antwoordde Ananias. 11 De Here zei: ‘Ga naar de Rechte Straat, naar het huis van Judas. Daar logeert een zekere Saulus uit Tarsus, hij is nu aan het bidden. 12 In een visioen heeft hij u zien binnenkomen. En in dat visioen legde u uw handen op hem, waardoor hij weer kon zien.’ 13 Ananias maakte bezwaren. ‘Maar, Here,’ zei hij. ‘Ik heb zoveel slechte dingen over die man gehoord. Hij heeft uw mensen in Jeruzalem veel kwaad gedaan. 14 Hij heeft van de leidende priesters zelfs toestemming gekregen om iedereen die uw naam aanroept hier in de boeien te slaan!’ 15 Maar de Here zei tegen hem: ‘Toch moet u gaan, Ananias! Ik heb besloten die man te gebruiken. Ik heb hem uitgekozen om Mij bekend te maken aan andere volken en hun koningen en ook aan het volk van Israël. 16 Ik zal hem duidelijk maken hoeveel leed hij voor Mij moet doorstaan.’
17 Ananias deed wat de Here hem had opgedragen en begaf zich naar het huis waar Saulus was. Hij legde zijn handen op hem en zei: ‘Saul, broeder, ik ben gestuurd door Jezus, die u onderweg hebt ontmoet. U zult weer kunnen zien en vol worden van de Heilige Geest.’ 18 Het was net of er een vlies van Saulusʼ ogen viel. Ineens kon hij weer zien. 19 Daarna liet hij zich dopen en ging wat eten om op krachten te komen. Saulus bleef een paar dagen bij de volgelingen van Jezus in Damascus en 20 ging zelfs naar de verschillende synagogen en vertelde daar openlijk dat Jezus Gods Zoon is. 21 Allen die hem hoorden, waren hoogst verbaasd. ‘Dit is toch de man die in Jeruzalem de aanhangers van Jezus heeft uitgeroeid? Hij kwam hier toch om mensen van dat geloof gevangen te nemen en naar de leidende priesters in Jeruzalem te brengen?’ 22 Maar Saulus sprak met steeds meer overtuiging en bracht de Joden in Damascus in verwarring door aan te tonen dat Jezus de Christus is.
23 Enkele dagen later besloten de Joodse leiders hem te doden. 24 Dag en nacht bewaakten zij de poorten van de stad om hem te vermoorden. Maar Saulus hoorde van hun plannen. 25 Toen het donker was, lieten zijn leerlingen hem vanaf de stadsmuur in een mand naar beneden zakken.
26 Toen Saulus in Jeruzalem aankwam, probeerde hij zich bij de andere leerlingen van Jezus aan te sluiten. Maar die waren allemaal bang voor hem, omdat zij niet konden geloven dat hij ook een leerling van Jezus was geworden. 27 Maar Barnabas nam het voor hem op en bracht hem bij de apostelen. Hij vertelde hun hoe Saulus op weg naar Damascus de Here had gezien en wat Hij tegen hem had gezegd. Barnabas vertelde ook dat Saulus in Damascus vrijmoedig over Jezus had gesproken.
28 Saulus werd in de groep opgenomen. Hij bewoog zich vrij in Jeruzalem en 29 sprak openlijk over Jezus. De Griekstalige Joden waren hem niet goedgezind. Na enkele verhitte gesprekken met hem, probeerden zij hem te doden. 30 Toen zijn vrienden dat hoorden, brachten zij Saulus naar Caesarea en stuurden hem vandaar naar Tarsus.
31 De volgelingen van Jezus in Judea, Galilea en Samaria hadden een tijd van rust en konden in vrede bij elkaar komen. Hun geloof werd sterker en zij gehoorzaamden de Here. De Heilige Geest bemoedigde hen en steeds meer mensen sloten zich bij hen aan.
32 Petrus nu maakte een rondreis langs alle plaatsen waar volgelingen van Jezus woonden en kwam ook in de stad Lydda. 33 Daar trof hij Eneas aan, een verlamde man die al acht jaar op bed had gelegen. 34 Petrus zei tegen hem: ‘Jezus Christus geneest u, Eneas. Kom uit uw bed en maak het zelf op.’ 35 De man stond onmiddellijk op. Toen de bewoners van Lydda en Saron hem gezond en wel zagen rondlopen, bekeerden zij zich ook tot de Here Jezus. 36 In de stad Joppe woonde een volgelinge van Jezus, die Tabitha heette. Tabitha is in het Grieks Dorkas en betekent Gazelle. Deze vrouw deed heel veel goeds, in het bijzonder voor de armen. 37 Zij werd in die tijd ziek en stierf. Nadat men haar gewassen had, werd zij in een kamer op de bovenverdieping gelegd. 38 De volgelingen van Jezus in die stad hadden gehoord dat Petrus in Lydda was, daar niet ver vandaan. Daarom stuurden zij twee mannen naar hem toe met de vraag of hij zo vlug mogelijk naar Joppe wilde komen. 39 Petrus maakte zich meteen klaar en ging met hen mee. Zodra hij bij het huis aankwam, werd hij naar boven gebracht. Alle weduwen in de kamer kwamen huilend om hem heen staan en lieten hem de onderkleden en mantels zien die Tabitha voor hen had gemaakt. 40 Maar Petrus stuurde iedereen de kamer uit, knielde neer en bad. Daarna zei hij tegen de dode vrouw: ‘Tabitha, sta op!’ Zij deed haar ogen open en toen ze Petrus zag, ging zij zitten. 41 Petrus nam haar bij de hand en hielp haar opstaan. Daarna riep hij de volgelingen van Jezus en de weduwen binnen en zei: ‘Kijk, zij leeft weer.’ 42 De hele stad hoorde ervan en velen gingen in de Here Jezus geloven.
43 Petrus bleef nog een tijd in Joppe en logeerde bij Simon, een leerlooier.
Actes 9
La Bible du Semeur
La conversion de Saul
9 Saul, qui ne pensait qu’à menacer et à tuer les disciples du Seigneur, se rendit chez le grand-prêtre 2 et lui demanda des lettres de recommandation pour les synagogues de Damas. Ces lettres l’autorisaient, s’il trouvait là-bas des hommes ou des femmes qui suivaient la Voie du Seigneur, à les arrêter et à les amener à Jérusalem[a].
3 Il se dirigeait donc vers Damas et approchait déjà de cette ville quand, soudain, il fut environné d’une lumière éclatante qui venait du ciel. 4 Il tomba à terre et entendit une voix qui lui disait : Saul, Saul, pourquoi me persécutes-tu ?
– Qui es-tu, Seigneur ? demanda-t-il.
La voix reprit : 5 Je suis, moi, Jésus, que tu persécutes. 6 Mais relève-toi, entre dans la ville, et là on te dira ce que tu dois faire.
7 Ses compagnons de voyage restèrent figés sur place, muets de stupeur : ils entendaient bien la voix, mais ne voyaient personne. 8 Saul se releva de terre, mais il avait beau ouvrir les yeux, il ne voyait plus. Il fallut le prendre par la main pour le conduire à Damas.
9 Il resta aveugle pendant trois jours, et ne mangea ni ne but.
10 Or, à Damas, vivait un disciple nommé Ananias. Le Seigneur lui apparut dans une vision et lui dit : Ananias !
– Oui, Seigneur, répondit-il.
11 Et le Seigneur lui dit : Lève-toi, et va dans la rue que l’on appelle la rue Droite et, dans la maison de Judas, demande à voir un nommé Saul, originaire de Tarse[b]. Car il prie 12 et, dans une vision, il a vu un homme du nom d’Ananias entrer dans la maison et lui imposer les mains pour lui rendre la vue.
13 – Mais Seigneur, répliqua Ananias, j’ai beaucoup entendu parler de cet homme ; de plusieurs côtés, on m’a dit tout le mal qu’il a fait aux membres de ton peuple saint à Jérusalem. 14 De plus, il est venu ici muni de pouvoirs, que lui ont accordés les chefs des prêtres, pour arrêter tous ceux qui te prient.
15 Mais le Seigneur lui dit : Va ! car j’ai choisi cet homme pour me servir : il fera connaître qui je suis aux peuples étrangers et à leurs rois, ainsi qu’aux Israélites. 16 Je lui montrerai moi-même tout ce qu’il devra souffrir pour moi.
17 Ananias partit donc et, arrivé dans la maison, il imposa les mains à Saul et lui dit : Saul, mon frère, le Seigneur Jésus qui t’est apparu sur le chemin par lequel tu venais, m’a envoyé pour que la vue te soit rendue et que tu sois rempli du Saint-Esprit.
18 Au même instant, ce fut comme si des écailles tombaient des yeux de Saul et il vit de nouveau. Alors il se leva et fut baptisé, 19 puis il mangea et reprit des forces.
Saul, témoin de Jésus-Christ
Saul passa quelques jours parmi les disciples de Damas. 20 Et dans les synagogues, il se mit tout de suite à proclamer que Jésus est le Fils de Dieu.
21 Ses auditeurs n’en revenaient pas. Tous disaient : Voyons, n’est-ce pas lui qui s’acharnait, à Jérusalem, contre ceux qui, dans leurs prières, invoquent ce nom-là ? N’est-il pas venu ici exprès pour les arrêter et les ramener aux chefs des prêtres ?
22 Mais Saul s’affermissait de jour en jour dans la foi et les Juifs qui habitaient à Damas ne savaient plus que dire, car il leur démontrait que Jésus est le Messie. 23 Après un certain temps, les Juifs résolurent de le faire mourir. 24 Saul eut vent de leur complot. Jour et nuit, ils faisaient même surveiller les portes de la ville avec l’intention de le tuer. 25 Mais une nuit, les disciples qu’il enseignait l’emmenèrent et le firent descendre dans une corbeille le long du rempart.
26 A son arrivée à Jérusalem, il essaya de se joindre aux disciples. Mais tous avaient peur de lui, car ils ne croyaient pas qu’il fût vraiment devenu un disciple. 27 Barnabas le prit avec lui, le conduisit auprès des apôtres et leur raconta comment, sur le chemin de Damas, Saul avait vu le Seigneur, comment le Seigneur lui avait parlé et avec quel courage il avait prêché à Damas au nom de Jésus.
28 Dès lors, il se joignit à eux, allant et venant avec eux à Jérusalem, et parlant ouvertement au nom du Seigneur. 29 Il avait aussi beaucoup d’entretiens et de discussions avec les Juifs de culture grecque ; mais ceux-là aussi cherchèrent à le faire mourir. 30 Quand les frères l’apprirent, ils le conduisirent jusqu’à Césarée et, de là, le firent partir pour Tarse.
Pierre visite l’Eglise de Judée
31 Dans toute la Judée, la Galilée et la Samarie, l’Eglise jouissait alors de la paix. Elle grandissait dans la foi, vivait dans l’obéissance au Seigneur, et s’accroissait en nombre, grâce au soutien du Saint-Esprit.
32 Pierre, qui parcourait tout le pays, passa aussi chez les membres du peuple saint qui habitaient à Lydda[c]. 33 Il y trouva un homme du nom d’Enée qui n’avait pas quitté son lit depuis huit ans parce qu’il était paralysé.
34 – Enée, lui dit Pierre, Jésus-Christ te guérit, lève-toi et fais ton lit !
Il se leva aussitôt. 35 Tous ceux qui habitaient le village de Lydda et la plaine de Saron le virent et se convertirent au Seigneur.
36 A Jaffa vivait une femme, disciple du Seigneur, nommée Tabitha (en grec : Dorcas, ce qui signifie la Gazelle). Elle faisait beaucoup de bien autour d’elle et venait en aide aux pauvres. 37 A cette époque, elle tomba malade et mourut. Après avoir fait sa toilette funèbre, on la déposa dans la chambre, au premier étage de sa maison[d]. 38 Or Jaffa est tout près de Lydda, et les disciples avaient appris que Pierre se trouvait là ; ils lui envoyèrent donc deux hommes pour l’inviter en lui disant : Dépêche-toi de venir chez nous.
39 Pierre les suivit aussitôt. A son arrivée, on le conduisit dans la chambre. Toutes les veuves l’accueillirent en pleurant et lui montrèrent les robes et autres vêtements que Tabitha avait confectionnés quand elle était encore des leurs.
40 Pierre fit sortir tout le monde, se mit à genoux et pria. Puis, se tournant vers le corps, il dit : Tabitha, lève-toi !
Elle ouvrit les yeux, aperçut Pierre et s’assit. 41 Celui-ci lui donna la main et l’aida à se lever ; puis il rappela les croyants et les veuves et la leur présenta vivante.
42 La nouvelle eut vite fait le tour de la ville et beaucoup crurent au Seigneur. 43 Pierre resta quelque temps encore à Jaffa ; il logeait chez un tanneur nommé Simon.
Footnotes
- 9.2 Le prétendu crime était trop grave pour être jugé par un tribunal juif local. Seul le Grand-Conseil de Jérusalem était habilité à juger de tels cas. Les Romains admettaient l’extradition pour motif religieux.
- 9.11 Tarse: capitale de la Cilicie, à une quinzaine de kilomètres de la mer.
- 9.32 Lydda: à une vingtaine de kilomètres de Jaffa.
- 9.37 Voir note 1.13.
Handelingen 9
BasisBijbel
Saulus ontmoet Jezus
9 Saulus ging nog steeds hevig tekeer. Hij bedreigde en doodde de leerlingen. 2 Hij wilde ook naar Damaskus gaan. Hij wilde daar de mannen en vrouwen die van dat geloof waren, gevangen nemen en naar Jeruzalem brengen. Daarom vroeg hij aan de hogepriester om hem brieven mee te geven voor de synagogen van Damaskus. Daarin stond dat de hogepriester Saulus daarvoor toestemming gaf. 3 Met die brieven reisde Saulus naar Damaskus.
Toen hij vlak bij de stad was, straalde er plotseling een fel licht uit de hemel om hem heen. 4 Hij viel op de grond en hoorde een stem zeggen: "Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?" 5 Saul vroeg: "Wie bent U, Heer?" De Heer zei: "Ik ben Jezus, die jij vervolgt. Maar het is heel moeilijk voor je om tegen mijn wil in te gaan!" 6 Saulus was hevig geschrokken en vroeg: "Heer, wat moet ik doen?" En de Heer zei: "Sta op en ga de stad in. Daar zul je horen wat je moet doen." 7 De mannen die met hem meereisden, waren stomverbaasd. Want ze hoorden wel de stem, maar zagen niemand. 8 Saulus stond van de grond op. Maar toen hij zijn ogen opendeed, kon hij niets zien. Ze namen hem bij de hand en brachten hem naar Damaskus. 9 Drie dagen lang kon hij niet zien. En hij at niets en dronk niets.
Ananias gaat naar Saulus
10 In Damaskus woonde een leerling van Jezus die Ananias heette. 11 Hij zag de Heer die tegen hem zei: "Ananias!" Hij antwoordde: "Ja, Heer." De Heer zei: "Ga naar de Rechtestraat. Vraag bij het huis van Judas naar een man die Saulus heet. Hij komt uit Tarsus. Hij is aan het bidden. 12 Hij heeft in zijn gebed een man zien binnen komen die Ananias heet. Die legde hem de handen op, zodat hij weer kon zien." 13 Ananias antwoordde: "Maar Heer, ik heb van heel veel mensen gehoord dat deze man uw gelovigen in Jeruzalem veel kwaad heeft gedaan. 14 En nu heeft hij toestemming gekregen om hier alle mensen gevangen te nemen die U aanbidden!" 15 Maar de Heer zei tegen hem: "Ga, want Ik heb hem uitgekozen. Hij moet aan niet-Joodse volken, aan koningen en aan het volk Israël over Mij gaan vertellen. 16 En Ik zal hem laten zien hoeveel hij moet lijden voor zijn geloof in Mij."
17 Ananias ging naar het huis. Hij legde Saulus de handen op en zei: "Saul, broeder, ik ben gestuurd door de Heer Jezus die jij hebt gezien toen je hierheen onderweg was. Hij wil dat je weer kan zien, en dat je vol wordt van de Heilige Geest." 18 Onmiddellijk leek het alsof er korsten van zijn ogen vielen. Hij kon weer zien. Hij stond op en liet zich dopen. 19 Toen hij gegeten had, voelde hij zich beter.
Saulus bleef een paar dagen bij de leerlingen in Damaskus. 20 Hij ging onmiddellijk in de synagoge staan vertellen dat Jezus de Zoon van God is. 21 Iedereen die het hoorde, was stomverbaasd. Ze zeiden: "Dat is toch die man die in Jeruzalem iedereen vermoordde die die naam aanbad? Hij is toch hierheen gekomen om mensen gevangen te nemen en naar de leiders van de priesters in Jeruzalem te brengen?" 22 Maar Saulus vertelde het goede nieuws steeds krachtiger. Hij bewees de Joden in Damaskus dat Jezus de Messias is.
Saulus gaat terug naar Jeruzalem
23 Na een paar dagen besloten de Joden om hem te vermoorden. 24 Ze lieten dag en nacht de poorten bewaken. Ze wilden hem vermoorden als hij uit de stad vertrok. Maar Saulus kwam het te weten. 25 Toen lieten de leerlingen hem 's nachts in een mand over de muur zakken.
26 Saulus ging naar Jeruzalem terug. Daar probeerde hij zich bij de leerlingen aan te sluiten. Maar ze waren bang voor hem. Ze konden niet geloven dat hij nu een leerling van Jezus was. 27 Maar Barnabas kreeg medelijden met hem en bracht hem bij de apostelen. Hij vertelde hun dat Saulus onderweg de Heer had gezien en dat de Heer tegen hem had gesproken. Ook dat Saulus in Damaskus vol geloof en zonder vrees over Jezus had verteld. 28 Toen bleef Saulus een poos met hen optrekken in Jeruzalem. 29 Hij bleef vol geloof en zonder vrees over de Heer Jezus spreken. Hij sprak en redeneerde ook met de Griekse Joden. Maar zij probeerden hem te vermoorden. 30 Toen de broeders dat te weten kwamen, brachten ze hem naar de stad Cesarea. Van daar reisde hij verder naar Tarsus.
31 Toen had de hele gemeente in Judea, Galilea en Samaria rust. De gemeente werd opgebouwd in het geloof en leefde in diep ontzag voor de Heer. En door de hulp van de Heilige Geest werd de gemeente steeds groter.
Dorkas
32 Petrus reisde overal rond. Zo kwam hij ook bij de gelovigen die in Lydda woonden. 33 Daar ging hij naar een verlamde man die al acht jaar lang op bed lag. Hij heette Eneas. 34 Petrus zei tegen hem: "Eneas, Jezus Christus geneest je. Sta op en maak zelf je bed op." Hij stond onmiddellijk op. 35 Alle bewoners van Lydda en Sarona zagen hem en geloofden in de Heer.
36 In Joppe woonde een leerlinge die Tabita heette. (In het Grieks is dat 'Dorkas'.) Ze deed heel veel voor de arme mensen. 37 Maar ze werd ziek en stierf. De mensen wasten haar en legden haar in een bovenzaal.
38 Lydda lag dicht bij Joppe. De leerlingen in Joppe hoorden dat Petrus daar was. Ze stuurden twee mannen naar Lydda. Toen zij daar aankwamen vroegen ze Petrus om onmiddellijk met hen mee te komen. 39 Petrus ging met hen mee. Toen hij in Joppe aankwam, brachten ze hem naar de bovenzaal. Alle arme vrouwen kwamen naar hem toe. Ze lieten hem huilend de kleren zien die Dorkas voor hen had gemaakt toen ze nog leefde. 40 Maar Petrus stuurde hen allemaal naar buiten. Daarna knielde hij neer en bad. Toen zei hij tegen het lichaam: "Tabita, sta op!" Ze deed haar ogen open, zag Petrus en ging overeind zitten. 41 Hij pakte haar hand en hielp haar overeind. Toen riep hij de gelovigen en de andere vrouwen en bracht haar levend bij hen. 42 Iedereen in Joppe hoorde ervan. Heel veel mensen gingen in de Heer geloven. 43 Petrus bleef nog een poos logeren bij een man die Simon heette, een leerlooier.
Деяния 9
Библия, синодално издание
9 (A)А Савел, дишащ още заплахи и убийства срещу учениците на Господа, дойде при първосвещеника,
2 та измоли от него писма за Дамаск до синагогите, щото, които намери да следват това учение, мъже и жени, вързани да ги доведе в Иерусалим.
3 (B)Но, когато той беше на път и наближаваше до Дамаск, изведнъж го огря светлина от небето;
4 и като падна на земята, чу глас, който му думаше: Савле, Савле, що Ме гониш?
5 А той отговори: кой си Ти, Господине? Господ каза: Аз съм Иисус, Когото ти гониш. Мъчно е за тебе да риташ против ръжен.
6 Той, разтреперан и ужасен, проговори: Господи, какво искаш да направя? А Господ му рече: стани и влез в града; и ще ти се каже, какво трябва да правиш.
7 А човеците, които вървяха с него, стояха вцепенени, като чуваха глас, пък никого не виждаха.
8 Савел стана от земята и, макар да бяха очите му отворени, никого не виждаше; и водейки го за ръка, заведоха го в Дамаск.
9 И три дни не виждаше, и нито яде, нито пи.
10 А в Дамаск имаше един ученик, на име Анания, комуто във видение Господ каза: Анание! Той отговори: ето ме, Господи!
11 (C)А Господ му рече: стани, та иди на улицата, която се нарича Права, и подири в Иудината къща един тарсянин, на име Савел; ето той се моли,
12 и видя във видение мъж, на име Анания, влязъл и възложил ръка върху него, за да прогледа.
13 (D)Анания отговори: Господи, слушал съм от мнозина за тоя човек, колко зло е сторил на Твоите светии в Иерусалим;
14 той и тук има власт от първосвещениците да върже всички, които призовават Твоето име.
15 (E)Но Господ му каза: иди, защото той Ми е избран съд, за да понесе името Ми пред народи, царе и синове Израилеви.
16 И Аз ще му покажа, колко трябва той да пострада за Мое име.
17 Анания отиде и влезе в къщата и, като възложи върху му ръце, рече: брате Савле! Господ Иисус, Който ти се яви по пътя, по който дохождаше ти, ме прати, за да прогледаш и да се изпълниш с Дух Светий.
18 И изведнъж сякаш люспи паднаха от очите му, и той веднага прогледа и, като стана, покръсти се;
19 а като прие храна, подкрепи се. И преседя Савел няколко дни с учениците в Дамаск;
20 и веднага начена да проповядва в синагогите за Иисуса, че Той е Син Божий.
21 (F)И всички, които слушаха, се чудеха и думаха: не е ли тоя, който гонеше в Иерусалим призоваващите това име, и тук затова е дошъл, за да ги заведе вързани при първосвещениците?
22 А Савел се усилваше все повече и смущаваше иудеите, които живееха в Дамаск, доказвайки, че Този е Христос.
23 А след като се минаха доста дни, иудеите се наговориха да го убият;
24 (G)но Савел узна за този им заговор. Те пък денем и нощем пазеха портите, за да го убият.
25 Ала учениците взеха го нощя, туриха го в кошница и спуснаха по стената.
26 А като пристигна в Иерусалим, Савел залягаше да се присъедини към учениците; ала всички се бояха от него, понеже не вярваха, че той е ученик.
27 Но Варнава, като го взе, отведе го при апостолите и разказа им, как той видял по пътя Господа и че му говорил Господ, и как той в Дамаск открито проповядвал в името на Иисуса.
28 И пребъдваше с тях, като излизаше и влизаше в Иерусалим, и проповядваше открито в името на Господа Иисуса.
29 Говореше тъй също и се препираше с елинистите; а те се опитваха да го убият.
30 Като узнаха братята за това, отведоха го в Кесария, и го препратиха в Тарс.
31 А църквите по цяла Иудея, Галилея и Самария бяха в мир, назидаваха се и ходеха в страх Господен; и с утехата на Светаго Духа умножаваха се.
32 Случи се, че Петър, обхождайки всички, слезе и при светиите, които живееха в Лида.
33 Там намери един човек, на име Еней, който от осем години лежеше на постелка разслабен.
34 И Петър му каза: Енее, Иисус Христос те изцерява; стани и си сбери постелката. И той веднага стана.
35 И всички, които живееха в Лида и в Сарона, видяха го, и се обърнаха към Господа.
36 В Иопия имаше една ученица, на име Тавита, което значи: Сърна; тя беше изпълнена с добри дела и милостини, които правеше.
37 Случи се в ония дни, че тя заболя и умря. Окъпаха я и туриха в една горница.
38 А понеже Лида беше близо до Иопия, учениците, като чуха, че Петър е там, проводиха при него двама души да го молят, да дойде незабавно при тях.
39 Петър стана и отиде с тях; и когато стигна, възведоха го в горницата, и всички вдовици дойдоха при него, плачейки и показвайки ризи и дрехи, що ги бе правила Сърна, докато живеела с тях.
40 Петър отпрати всички вън и, като коленичи, помоли се, па се обърна към тялото и рече: Тавито, стани! И тя отвори очите си и, като видя Петра, седна.
41 Той ѝ подаде ръка, дигна я и, като повика светиите и вдовиците, представи я жива.
42 Това стана известно по цяла Иопия, и мнозина повярваха в Господа.
43 И доста дни прекара той в Иопия у някой си усмар Симона.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
La Bible Du Semeur (The Bible of the Sower) Copyright © 1992, 1999 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Дигитална версия: Copyright by © Българско библейско дружество 2016. Използвани с разрешение.
