Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
Psalm 142
1 Een gedicht van David, om iets van te leren. Hij maakte het toen hij in de grot was.[a] Een gebed.
2 Heer, ik roep luid tot U.
Smekend roep ik tot U.
3 Ik stort mijn hart bij U uit.
Ik vertel U al mijn moeilijkheden.
4 Ik ben wanhopig, maar U weet wat ik moet doen.
Overal waar ik ga, hebben mijn vijanden vallen voor me opgezet.
5 Ik zoek hulp, maar niemand komt me helpen.
Ik kan nergens heen.
Niemand wil me beschermen.
6 Ik roep tot U, Heer:
"U bent mijn schuilplaats. Bij U ben ik veilig.
U bent alles voor mij in dit leven.”
7 Luister naar mij, Heer, want ik ben wanhopig.
Red me van de mensen die me achtervolgen,
want ze zijn sterker dan ik.
8 Ik kan geen kant meer op! Red me!
Dan zal ik U prijzen,
samen met de mensen die leven zoals U het wil,
omdat U goed voor me bent geweest.
12 Het zal slecht met je aflopen! Je hebt je stad met bloed gebouwd. Het fundament van je stad bestaat uit onrecht.
13 Let op, volken zwoegen en werken, terwijl alles uiteindelijk door het vuur vernietigd zal worden. Ze maken zich moe voor niets. Dat heb Ik, de Heer van de hemelse legers, besloten. 14 Want ooit zullen alle mensen mijn macht en majesteit leren kennen. De aarde zal er vol van zijn, net zoals de zee vol is van water.
15 Pas maar op, jij hebt volken dronken gevoerd[a] en daarna uitgekleed,[b] zodat ze naakt te kijk stonden. 16 Maar straks zul je schande krijgen in plaats van eer! Straks zul jíj moeten drinken. Straks zul jíj naakt te kijk staan! Want de Heer zal je dronken voeren met de wijn van zijn straf. Hij zal je uit zijn beker te drinken geven tot je zó dronken bent dat je onder het braaksel komt te zitten. 17 Je hebt de bomen op de Libanon gekapt. Je hebt de dieren van het bos gedood. Je hebt mensen vermoord. Je hebt het land en de stad en de bewoners verschrikkelijke dingen aangedaan. Maar daar zul je voor worden gestraft. 18 Wat heb je dan aan je godenbeelden? Want je goden zijn maar door mensen gemaakt. Je gelooft in leugens! De beeldhouwer vertrouwt op het beeld dat hij heeft gemaakt. Maar het zijn goden die niet spreken! 19 Het zal slecht aflopen met mensen die tegen een stuk hout zeggen: 'Help ons!', of die 'Sta op!' zeggen tegen een zwijgend brok steen. Kan een stuk hout of een brok steen je iets leren? Het is wel mooi bedekt met goud en zilver, maar er zit helemaal geen leven in. 20 Maar de Heer woont in zijn heilige tempel. Laat iedereen op aarde stil van ontzag zijn voor Hem!"
Pas op voor slechte mensen binnen de gemeente
9 Ik schreef jullie al eerder dat jullie niet moeten omgaan met mensen die slechte dingen doen. 10+11 Ik bedoelde daarmee niet de ongelovige mensen die slechte dingen doen. Want dan zouden jullie uit de wereld weg moeten gaan. Maar ik bedoel dat jullie niet moeten omgaan met mensen die wel zéggen dat ze gelovigen zijn, maar die toch met allerlei mannen of vrouwen naar bed gaan, hebzuchtig zijn, afgoden aanbidden, leugens over andere mensen rondvertellen, te veel drinken of anderen bedriegen. Met zulke mensen moeten jullie zelfs niet samen eten. 12 Het is niet mijn taak om te oordelen over de mensen die níet bij Gods gemeente horen. Jullie oordelen toch ook alleen over de mensen die bij de gemeente horen? God zal Zelf wel over de anderen oordelen. 13 Maar iemand binnen de gemeente die niet deugt, zoals deze man, moeten jullie de gemeente uitzetten.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016