Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
93 De Here is de grote Koning,
Hij is bekleed met koninklijke waardigheid.
Zijn gordel is kracht.
De wereld kan niet wankelen
als God haar beschermt.
2 Al van eeuwigheid af regeert U op uw troon,
deze staat vast gefundeerd.
3 Here, het water bruist,
het laat zijn stem horen
en zingt bruisend tot uw eer.
4 En boven het daverende geluid
van al dat water, van al die zeeën,
is de grootheid van de Here zichtbaar.
5 Alles wat U zegt, is waar.
Wij kunnen U vertrouwen.
Alles aan U is heilig als een waardevol sieraad.
Dat blijft zo tot in eeuwigheid, Here.
20 en ontbood snel Hilkia, Ahikam, de zoon van Safan, Abdon, de zoon van Micha, de secretaris Safan en Asaja, zijn rechterhand. 21 ‘Ga naar de tempel en bid tot de Here voor mij,’ vroeg de koning hun. ‘Bid voor het overblijfsel van Israël en Juda. Deze boekrol zegt namelijk dat de Here zijn toorn over ons heeft uitgegoten omdat onze voorouders de wetten die hierin zijn beschreven, niet hebben gehoorzaamd!’ 22 De mannen gingen naar de profetes Hulda, de vrouw van Sallum, de zoon van Tokhath, zoon van Hasra. Sallum was de beheerder van de koninklijke garderobe. Hulda woonde in het nieuwe gedeelte van Jeruzalem. Toen zij haar vertelden over de problemen van de koning, 23 antwoordde zij: ‘De Here, de God van Israël, zegt: “Zeg tegen de man die u heeft gestuurd: 24 ja, de Here zal een ramp over deze stad en haar inwoners brengen. Alle vervloekingen die in de boekrol zijn beschreven en die aan de koning zijn voorgelezen, zullen werkelijkheid worden. 25 Want mijn onderdanen hebben Mij de rug toegekeerd en heidense goden aanbeden en daarom ben Ik toornig op hen. Ik zal mijn onuitblusbare toorn over deze plaats uitgieten.” 26 Maar de Here zegt tevens tegen de koning van Juda, die u naar mij heeft gestuurd om hierover de Here te vragen: “Zeg hem, dat de Here, de God van Israël, zegt: 27 omdat u berouw hebt en uzelf hebt vernederd voor God, toen u hoorde wat Ik zei over deze stad en haar inwoners en omdat u uw kleren hebt gescheurd en hebt gehuild van vertwijfeling, zal Ik u verhoren. 28 Ik zal u in vrede laten sterven en begraven laten worden. U zult niet met uw eigen ogen de rampen hoeven te zien die Ik over deze plaats en haar inwoners zal brengen.” ’
29 Daarna riep de koning alle leiders van Juda en Jeruzalem bijeen. 30 Samen met hen en de priesters, de Levieten en alle mensen, groot en klein, ging hij naar de tempel. Daar liet de koning voorlezen uit de boekrol van het verbond, die in de tempel was gevonden. 31 Terwijl hij daar voor al die mensen stond, hernieuwde de koning het verbond met de Here en beloofde plechtig dat hij met hart en ziel zijn geboden en voorschriften wilde gehoorzamen en wilde doen wat in de boekrol stond geschreven. 32 Hij liet iedereen in Jeruzalem en Benjamin trouw beloven aan dit verbond met God en zo gebeurde het. Iedereen hield zich aan het verbond met de God van hun voorouders. 33 Vervolgens roeide Josia elk spoor van de afschuwelijke afgodendienst uit in de gebieden die in handen van de Israëlieten waren, en eiste van hen allen dat zij alleen de Here, hun God, zouden dienen. En de rest van zijn leven bleven zij de Here, de God van hun voorouders, trouw.
25 In Jeruzalem woonde een zekere Simeon. Hij was een eerlijk mens die leefde volgens Gods wil en hij was vol van de Heilige Geest. Hij leefde in de stellige verwachting dat God zich over Israël zou ontfermen. 26 Want de Heilige Geest had hem duidelijk gemaakt dat hij pas zou sterven als hij de Christus had gezien. 27 De Heilige Geest had hem ertoe gedrongen die dag naar de tempel te gaan. Terwijl hij daar was, zag hij Jozef en Maria komen om, in gehoorzaamheid aan de wet, het kind Jezus aan God op te dragen. 28 Simeon nam het kind in zijn armen en begon God te prijzen. 29 ‘Here,’ juichte hij, ‘het wachten is voorbij! Nu ben ik gerust. U hebt uw woord gehouden. 30 Met eigen ogen heb ik de Redder gezien 31 die U aan de wereld gaat geven. 32 Hij is een licht voor alle volken, de roem en eer voor uw volk Israël.’ 33 Verwonderd luisterden Jozef en Maria naar wat Simeon over hun kind zei.
34 Simeon noemde hen bevoorrechte mensen. ‘Maar,’ waarschuwde hij Maria, ‘er zal een zwaard door uw ziel gaan. Want velen in Israël zullen zich aan dit kind ergeren, tot hun eigen ongeluk. 35 Maar vele anderen zal Hij de grootste vreugde geven. Hij zal de diepste gedachten van de mensen aan het licht brengen.’
36 Er was in de tempel ook een profetes, Anna, een dochter van Fanuël. Ze hoorde bij de stam van Aser en was vierentachtig jaar oud. Zeven jaar na haar huwelijk was haar man gestorven. 37 En nu kwam ze nooit buiten de tempel. Dag en nacht bleef zij daar om God te dienen met vasten en bidden. 38 Zij kwam er net aan terwijl Simeon met Jozef en Maria stond te praten. Ook zij begon God te danken. Aan iedereen die uitkeek naar de bevrijding van Jeruzalem, vertelde zij dat de Christus was gekomen.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.