Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

Revised Common Lectionary (Semicontinuous)

Daily Bible readings that follow the church liturgical year, with sequential stories told across multiple weeks.
Duration: 1245 days
BasisBijbel (BB)
Version
Psalmen 122

Psalm 122

Een pelgrimslied van David.[a]

Ik was blij toen de mensen tegen me zeiden:
"Laten we naar het huis van de Heer gaan."
Nu staan we in je poorten, Jeruzalem.
Jeruzalem, stevig gebouwde stad,
naar jou komen de stammen van Israël,
de stammen van de Heer,
om de Heer in zijn heiligdom te prijzen.
Hier regeert de koning uit de familie van David,
hier spreekt hij recht over het volk.

Bid om vrede voor Jeruzalem.
Jeruzalem, ik wens je vrede toe,
en vrede voor de mensen die van jou houden.
Ik wens je vrede toe binnen je muren,
en welvaart voor de mensen in je huizen.
Uit liefde voor mijn familie en vrienden
wens ik je vrede toe, Jeruzalem.
Uit liefde voor het heiligdom van onze Heer God,
wens ik je al het goede toe.

Esther 8

De koning wil het Judeese volk redden

Diezelfde dag gaf koning Ahasveros alles aan Ester wat van Haman, de vijand van de Judeeërs, was geweest. En hij liet Mordechai naar het paleis komen. Want Ester had de koning verteld dat hij als een vader voor haar had gezorgd. De koning gaf hem de zegelring die hij van Haman had laten terugnemen. En Ester gaf Mordechai het huis van Haman en alles wat van hem was geweest.

Toen sprak Ester opnieuw met de koning. Ze liet zich huilend voor zijn voeten op de grond vallen. Ze smeekte hem dat hij iets zou doen tegen de vreselijke plannen van Haman. Ze smeekte hem te voorkomen dat alle Judeeërs zouden worden vermoord. Toen de koning zijn gouden staf naar Ester uitstak, stond ze op. En ze zei: "Mijn heer de koning, wilt u alstublieft brieven sturen naar alle provincies, om te zeggen dat het bevel van Haman om alle Judeeërs in het land te doden, niet uitgevoerd moet worden? Want hoe zou ik het kunnen aanzien dat mijn hele volk wordt gedood? Hoe zou ik dat kunnen verdragen?" Koning Ahasveros zei tegen koningin Ester en de Judeeër Mordechai: "Ik heb het huis van Haman aan Ester gegeven. Haman heb ik aan de galg laten ophangen omdat hij dit plan tegen de Judeeërs had bedacht. Maar het is onmogelijk om een bevel waar mijn naam onder staat en een stempel van mijn zegelring op zit, ongedaan te maken. Bedenk nu wat jullie het beste lijkt voor de Judeeërs. Schrijf dat op met mijn naam eronder en zet er een stempel op met mijn zegelring."

Er worden nieuwe brieven rondgestuurd

Onmiddellijk werden de schrijvers van de koning geroepen. Het was de 23e dag van de derde maand, de maand Sivan. Mordechai zei hun wat ze in de brieven moesten schrijven. De brieven werden gestuurd naar de Judeeërs, de bestuurders van alle 127 provincies en de ministers van alle gebieden, van India tot Ethiopië. Aan elke provincie werd geschreven in de taal van het volk dat er woonde. Ook aan de Judeeërs in hun eigen taal. 10 De brieven werden ondertekend met de naam van de koning en kregen een stempel van de zegelring van de koning. Daarna werden ze meegegeven aan boodschappers die zo snel als ze konden op kamelen en paarden naar alle provincies moesten reizen.

11 In de brieven stond dat de Judeeërs toestemming kregen om zich in alle steden te verzamelen en zich te verdedigen. In alle provincies mochten de Judeeërs iedereen doden die hen zou aanvallen. Ook de vrouwen en kleine kinderen van hun aanvallers mochten ze doden. En ze mochten alles wat van hun vijanden was geweest, als buit hebben. 12 Dat zou zijn op de afgesproken dag, de 13e dag van de twaalfde maand, de maand Adar. 13 Elke provincie moest een kopie van deze wet sturen aan alle volken die in die provincie woonden. Zo zouden de Judeeërs zich op deze dag kunnen voorbereiden en wraak kunnen nemen op hun vijanden.

14 De boodschappers vertrokken onmiddellijk op snelle kamelen en paarden. Op bevel van de koning reden ze zo snel mogelijk. Ook in de burcht Susan werd de wet bekend gemaakt.

15 Mordechai vertrok bij de koning in een koninklijk gewaad van hemelsblauwe en witte stof, met een grote, gouden kroon op zijn hoofd en een blauwpaarse mantel aan van fijn linnen. De hele stad Susan juichte en vierde feest. 16 De Judeeërs hadden nieuwe hoop gekregen. Ze waren blij en iedereen was bang voor hen. 17 In alle provincies en in alle steden, overal waar de brief van de koning werd voorgelezen, waren de Judeeërs blij. Ze vierden feest en hielden feestmaaltijden. Heel veel mensen van andere volken sloten zich aan bij het geloof van de Judeeërs, omdat ze bang voor hen waren geworden.

Openbaring 2:8-11

De brief aan de gemeente in Smyrna

De Heer zei tegen Johannes: "Schrijf aan de engel van de gemeente in Smyrna:

Dit zegt Hij die de Eerste en de Laatste is, en die dood is geweest en weer levend is geworden: Ik weet wat jullie allemaal doen. Ik weet dat jullie vervolgd worden en daardoor arm zijn. Maar toch zijn jullie rijk. En Ik weet dat de Joden slechte dingen over jullie zeggen die niet waar zijn. Die mensen noemen zich wel Joden, maar in werkelijkheid zijn ze dienaren van de duivel.[a] 10 Wees niet bang voor wat jullie zullen moeten lijden. De duivel zal sommigen van jullie in de gevangenis gooien, in de hoop dat jullie je geloof zullen opgeven. Tien dagen lang zullen jullie worden verdrukt. Blijf trouw aan Mij, zelfs als je dat je leven zal kosten. Dan zal Ik jullie de levenskroon geven.

11 Als je oren hebt, moet je ook goed luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Als je overwint, zul je niet meer met de tweede dood[b] te maken krijgen."

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016