Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

Revised Common Lectionary (Semicontinuous)

Daily Bible readings that follow the church liturgical year, with sequential stories told across multiple weeks.
Duration: 1245 days
Het Boek (HTB)
Version
Psalmen 135

135 Prijs de Here!
Dienaren van de Here, loof zijn naam!
U bent immers voortdurend in het huis van de Here
of in de voorhof van het huis van mijn God?
Prijs de Here!
De Here is een goede God.
Zing lofliederen voor zijn naam,
zijn naam is de liefde zelf.
De Here heeft Jakob uitgekozen
en het volk Israël is van Hem.
Zeker, ik weet dat de Here een grote God is,
dat onze God de Allerhoogste God is.
In de hemel en op aarde, in de diepten van de zee,
overal doet de Here wat Hem goeddunkt.
Hij laat ver weg op aarde de damp opstijgen.
Hij voegt de bliksem bij de regen
en stuurt de wind er op uit vanuit zijn schatkamers.
Hij doodde elke eerstgeborene in Egypte,
zowel bij de mensen als bij de dieren.
Hij deed al die tekenen en wonderen in Egypte
voor de farao en zijn dienaren.
10 Hij versloeg grote menigten tegenstanders
en doodde machtige koningen,
11 zoals koning Sichon van de Amorieten en koning Og van Basan.
Hij veroverde alle koninkrijken in het land Kanaän.
12 Hun land gaf God aan zijn volk Israël.
13 Here, uw naam blijft tot in eeuwigheid bestaan
en alle generaties zullen aan U denken.
14 De Here is rechtvaardig voor zijn volk,
met liefde zorgt Hij voor zijn dienaren.
15 De andere volken maakten eigenhandig
hun gouden en zilveren afgodsbeelden.
16 Al hebben die een mond,
zij kunnen niets zeggen.
Zij hebben ogen,
maar zien niets.
17 Zij hebben oren,
maar die kunnen niet horen.
En ademen kunnen zij helemaal niet.
18 De mensen die die beelden hebben gemaakt
en ieder die op die beelden vertrouwt,
zullen net als die beelden worden: dood.
19 Laat het hele volk Israël de Here prijzen.
Laat het nageslacht van Aäron de Here prijzen.
20 Laat het nageslacht van Levi de Here prijzen.
Laat ieder die ontzag heeft voor de Here, Hem prijzen.
21 Laat de Here worden geprezen in Jeruzalem.
Want Hij woont in Jeruzalem.
Prijs de Here!

Ezechiël 8

De zonden van de Israëlieten

Op de vijfde dag van de zesde maand in het zesde jaar van koning Jojakins gevangenschap, kwam de kracht van de Oppermachtige Here over mij, terwijl ik in mijn huis met de leiders van Juda zat te praten. En ik zag een gedaante als van vuur, vanaf zijn middel naar beneden leek hij te bestaan uit vuur en zijn bovenlichaam glansde en schitterde als wit goud. De gedaante stak iets uit dat op een hand leek en pakte mij bij mijn haren. En de Geest tilde mij op in de lucht en bracht mij in dit visioen naar Jeruzalem, naar de ingang van de noordelijke poort waar het grote afgodsbeeld stond dat zoveel ergernis opwekt.

Plotseling verscheen de heerlijkheid van de God van Israël, net zoals ik eerder had gezien in het dal. Hij zei tegen mij: ‘Mensenzoon, kijk naar het noorden.’ Ik zag ten noorden van de poort bij het altaar het afgodsbeeld staan. Hij zei: ‘Mensenzoon, ziet u wat zij doen? Ziet u welke grote zonden de Israëlieten hier begaan, zodat Ik uit mijn tempel word verdreven? Maar kom, Ik zal u nog grotere zonden laten zien!’ Hij bracht mij naar de toegangsdeur van de tempelhof, waar ik een gat in de muur ontdekte. ‘Breek door deze muur heen,’ zei Hij. Toen ik dat deed, kwam een deur naar een verborgen kamer tevoorschijn. ‘Ga naar binnen,’ zei Hij, ‘en kijk welke goddeloosheid daar wordt bedreven.’

10 Ik ging naar binnen. De muren waren versierd met afbeeldingen van allerlei slangen, hagedissen en andere weerzinwekkende dieren. Ook waren er afbeeldingen van alle afgoden die de Israëlieten vereerden. 11 En zeventig leiders van Israël stonden daar in het gezelschap van Safans zoon Jaäzanja en aanbaden de afbeeldingen. Ieder van hen had een wierookvat in de hand en de rook vulde de hele kamer. 12 Toen zei de Here tegen mij: ‘Mensenzoon, hebt u gezien wat de leiders van Israël in het geheim doen, ieder bij zijn afgodsbeeld? Zij zeggen: “De Here ziet ons toch niet, want Hij heeft het land verlaten.” ’ 13 Hij vervolgde: ‘Kom, dan zal Ik u zonden laten zien die nog gruwelijker zijn dan deze!’

14 Hij bracht mij naar de noordelijke tempelpoort en daar zaten vrouwen te huilen om hun god Tammuz. 15 ‘Hebt u dit gezien?’ vroeg Hij. ‘Maar Ik zal u nog grotere gruwelen laten zien.’

16 Toen bracht Hij mij in de binnenste tempelhof en daar bij de deur, tussen de voorhal en het koperen altaar, stonden ongeveer vijfentwintig mannen met hun rug naar de tempel van de Here en met hun gezicht naar het oosten gekeerd de zon te aanbidden! 17 ‘Hebt u het gezien?’ vroeg Hij. ‘Doet het de inwoners van Juda dan helemaal niets dat zij deze gruwelijke zonden bedrijven en het hele land vullen met onrecht? Zij steken hun tong tegen Mij uit en wakkeren zo mijn toorn aan. 18 Daarom zal Ik hun in mijn toorn meedogenloos straffen zonder iemand te sparen. En ook al schreeuwen zij om genade, Ik zal niet luisteren.’

Handelingen 8:26-40

26 Filippus ging ook de stad uit, want een engel van God had tegen hem gezegd: ‘Zorg ervoor dat u vanmiddag op de weg van Jeruzalem naar Gaza bent, dat is een eenzame weg.’ 27 Toen Filippus op die weg liep, zag hij een wagen voor zich uit rijden. In die wagen zat een voorname Ethiopiër. Hij was minister van financiën in de regering van koningin Candace van Ethiopië. De man was in Jeruzalem geweest om God te aanbidden en 28 keerde nu naar zijn land terug. Onderweg zat hij hardop te lezen uit het boek van de profeet Jesaja. 29 De Heilige Geest zei tegen Filippus: ‘Haal die wagen in en blijf ernaast lopen.’ 30 Filippus zette de pas erin en toen hij bij de wagen kwam, hoorde hij iemand hardop lezen. Het was uit het boek Jesaja. 31 ‘Begrijpt u wat u leest?’ vroeg hij aan de man in de wagen. ‘Eerlijk gezegd, begrijp ik er niet veel van,’ antwoordde de man. ‘En zeker niet als niemand mij uitleg geeft!’ En hij vroeg Filippus bij hem in de wagen te komen zitten. 32 In het gedeelte dat de Ethiopiër aan het lezen was, zei de profeet Jesaja: ‘Hij was als een schaap dat voor de slacht weggebracht werd. Hij deed zijn mond niet open, zoals een lam stil is terwijl het geschoren wordt. 33 Hij werd vernederd en zijn recht werd hem ontnomen. Wie zal over zijn nageslacht vertellen? Zijn leven is immers van de aarde weggenomen.’ 34 De Ethiopiër vroeg aan Filippus: ‘Heeft Jesaja het hier over zichzelf of over iemand anders?’ 35 Filippus antwoordde dat Jesaja over de Christus sprak. Hij vertelde hem dat Jezus de Christus is, waarbij hij uitging van wat zij zojuist hadden gelezen.

36 Op een gegeven ogenblik reden zij langs een water. ‘Kijk,’ zei de Ethiopiër, ‘daar is water. Wat is erop tegen mij te dopen?’ 37 Filippus antwoordde: ‘Als u met heel uw hart in Jezus gelooft, is er niets op tegen.’ Hij zei daarop: ‘Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is.’

38 Hij liet de wagen stilhouden en ging samen met Filippus het water in en Filippus doopte hem. 39 Toen zij uit het water kwamen, nam de Geest van de Here Filippus weg. De Ethiopiër zag dat hij weg was. Hij reisde verder met een hart vol blijdschap. 40 Filippus bleek in Azotus te zijn. Vandaar ging hij naar het noorden en kwam ten slotte in Caesarea. Onderweg sprak hij in alle plaatsen over Jezus Christus.

Het Boek (HTB)

Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.