Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
69 Een lied van David voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van: ‘De Lelies.’
2 Bevrijd mij, o God,
want het water stijgt mij naar de lippen.
3 Ik zak weg in het moeras en kan er niet staan.
Ik sta in water waar ik de bodem niet kan voelen
en het stroomt over mijn hoofd.
13 De leiders van de stad praten met elkaar over mij
en tijdens drinkgelagen drijven zij de spot met mij.
14 Maar ik zal op de juiste tijd tot U bidden, Here,
o God, geef mij uw trouwe hulp
als een antwoord daarop in uw goedheid en liefde.
15 Trek mij uit dit moeras, voordat ik zink.
Red mij van mijn haters en uit dit diepe water.
16 Zorg toch dat het water mij niet boven het hoofd stijgt,
dat ik niet naar de bodem word getrokken en verdrink.
30 Ik verkeer in grote ellende en groot verdriet.
Laat uw heil mij beschermen, o God.
31 Ik zal een loflied zingen
en de naam van God prijzen.
Ik zal Hem roemen door de liederen
die ik tot zijn eer zing.
32 Dat zal de Here meer vreugde geven
dan een rund of een stier met horens en hoeven.
33 Zij die zich dankbaar aan God onderwerpen,
zullen het zien en zich erover verheugen.
U die God zoekt, zult er nieuwe moed uit putten.
34 Want de Here luistert wel
naar de armen die Hem aanroepen
en Hij ziet niet neer
op de mensen die gevangen zitten.
35 Laat de hele schepping,
hemel, aarde en zeeën,
Hem eer brengen en prijzen.
36 Want God zal Jeruzalem bevrijden
en de steden van Juda weer opbouwen.
Dan zullen zij weer daarin wonen
en het land opnieuw bezitten.
17 Kaïns vrouw raakte in verwachting en kreeg een zoon, Henoch. Toen Kaïn een stad stichtte, noemde hij die stad ook Henoch, naar zijn zoon. 18 Henoch was de vader van Irad; Irad was de vader van Mechujaël; de zoon van Mechujaël was Metusaël; Metusaël was de vader van Lamech. 19 Lamech trouwde twee vrouwen: Ada en Silla. 20 Ada kreeg een zoon, Jabal. Hij werd de vader van de veehoeders en de mensen die in tenten wonen. 21 Zijn broer heette Jubal en werd vader van allen die de citer en de fluit bespelen. 22 Lamechs tweede vrouw, Silla, kreeg een zoon met de naam Tubal-Kaïn. Hij legde zich toe op de metaalbewerking en werd de vader van de smeden. Zijn zuster heette Naäma.
23 Op een dag riep Lamech zijn vrouwen bij zich en zei: ‘Luister, vrouwen! Een man die mij verwondde en een jongen die mij sloeg, doodde ik. 24 Hij die Kaïn doodt, wordt zevenmaal zo zwaar gestraft, maar de man die Lamech doodt, zal zevenenzeventig maal zo zwaar worden gestraft.’
25 Adam en Eva kregen later nog een zoon en noemden hem Set. ‘Want,’ zei Eva, ‘God heeft mij een zoon gegeven in de plaats van Abel, die door Kaïn werd vermoord.’ 26 Set groeide op en kreeg een zoon die hij Enos noemde. In die tijd begonnen de mensen de Here God voor het eerst te aanbidden.
De nakomelingen van Adam
5 Hier volgt een lijst van de nakomelingen van Adam, de mens die God schiep naar zijn gelijkenis. 2 God schiep de mens als man en vrouw en zegende hen. Hij noemde hen ‘mens’ vanaf het begin.
3-5 Adam was honderddertig jaar oud toen zijn zoon Set werd geboren, die in alle opzichten op zijn vader leek. Na Sets geboorte leefde Adam nog achthonderd jaar en kreeg nog meer zonen en dochters. Adam werd negenhonderddertig jaar oud. Toen stierf hij.
9 Wil ik hiermee zeggen dat wij als Joden beter zijn dan de andere volken? Nee, absoluut niet. Ik heb al eerder gezegd dat alle mensen, Jood of niet-Jood, schuldig zijn, ze worden allen beheerst door de zonde. 10 Het staat zo in de Boeken: ‘Voor God is niemand rechtvaardig, werkelijk niemand. 11 Er is niemand verstandig. Er is niemand die echt zijn best doet om God te vinden. 12 Alle mensen hebben zich van God afgekeerd, zij zijn met elkaar de verkeerde weg opgegaan! Niemand doet wat goed is, zelfs niet één. 13 Wat uit hun mond komt, stinkt naar zonde en dood, zij gebruiken hun tong voor leugen en bedrog. Hun lippen spuwen dodelijk vergif. 14 Hun mond is vol vervloekingen en hatelijkheden. 15 Zij staan meteen klaar om te doden, 16 waar zij geweest zijn, laten zij een spoor van verwoesting en ellende achter. 17 Zij weten niet hoe zij in vrede moeten leven. 18 Zij hebben geen enkel ontzag voor God, zij houden geen rekening met Hem.’
19 Het is duidelijk dat deze woorden in het bijzonder gelden voor de Joden, die Gods wet hebben. Zo wordt iedereen de mond gesnoerd en gaat niemand vrijuit. De hele wereld is schuldig tegenover God. 20 Ook al houdt men zich aan de wet, dan nog gaat men voor God niet vrijuit. Het enige wat de wet doet, is de mens bewust maken van zijn zonde.
21 Maar nu is aan het licht gekomen dat God de mens buiten de wet om vrijspraak wil geven. Daar is in de Boeken al op gewezen. 22 Deze rechtvaardigheid voor God wordt bereikt door op Jezus Christus te vertrouwen. Dit geldt voor alle mensen die in Hem geloven, wie zij ook zijn.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.