Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
71 Bij U kan ik wegschuilen, Here.
Stel mij nooit teleur.
2 Verlos mij door uw rechtvaardigheid.
Luister naar mij en bevrijd mij.
3 U bent voor mij als een rots, waarin ik wonen kan,
als een huis waar ik met vertrouwen naar toe ga.
U stelt mij dat huis ter beschikking,
zodat ik veilig kan wonen.
Want U bent mijn bevrijder en mijn rots.
4 O God, verlos mij
uit de handen van de ongelovigen,
uit de beklemmende greep van de gewelddadige misdadigers.
5 Ik verwacht alles van U.
Almachtige Here, van kindsbeen af
heb ik alleen op U vertrouwd.
6 Toen mijn moeder mij nog verwachtte,
steunde ik al op U.
Vanaf die tijd hebt U mij al geholpen.
Al mijn lofliederen zijn alleen voor U.
Gods opdracht aan Jeremia
1 1,2 Dit zijn de berichten van God aan Jeremia, de zoon van de priester Hilkia, uit Anathoth in het land van Benjamin. Deze woorden van de Here kreeg Jeremia in het dertiende regeringsjaar van koning Josia van Juda. 3 Verdere berichten kreeg hij tijdens de regering van Josiaʼs zoon, koning Jojakim van Juda, en op verscheidene andere momenten tot de vijfde maand van het elfde regeringsjaar van Josiaʼs zoon Zedekia, eveneens koning van Juda. In die maand viel de stad Jeruzalem en werden de Joden als slaven weggevoerd.
11 Toen zei de Here tegen mij: ‘Jeremia! Wat ziet u daar?’ Ik antwoordde: ‘Ik zie een tak van een amandelboom.’ 12 En de Here antwoordde: ‘Dat is juist. Zo snel en zo zeker als een amandelboom in het voorjaar uitbot, zo snel en zo zeker zal Ik mijn woorden doen uitkomen.’ 13 Toen vroeg de Here mij: ‘Wat ziet u nu?’ Ik antwoordde: ‘Ik zie een pot kokend water die zich in zuidelijke richting beweegt en boven Juda overkookt.’ 14 ‘Dat klopt,’ zei Hij, ‘want onheil uit het noorden zal alle inwoners van dit land overstromen. 15 Ik roep de volken uit het noorden naar Jeruzalem, waar zij hun tronen voor de poorten en tegen de stadsmuren moeten neerzetten en tegen alle andere steden van Juda moeten optrekken. 16 Op die manier zal Ik mijn volk straffen, omdat het Mij de rug toekeert, afgoden aanbidt en zich neerbuigt voor zelfgemaakte beelden! 17 Sta op, kleed u aan en ga op weg! Vertel hun wat Ik u opdraag. Wees niet bang voor hen, anders zal Ik u in hun bijzijn bang maken. 18 Want Ik maak u onaantastbaar voor hun aanvallen. Zij kunnen u geen kwaad doen. U bent zo sterk als een versterkte stad die niet kan worden ingenomen, als een ijzeren pilaar en een koperen muur. Alle koningen van Juda, hun officieren, hun priesters en hun volk kunnen u niet overwinnen. 19 Zij zullen het wel proberen, maar het zal hun niet lukken. Want Ik zal bij u zijn,’ zegt de Here, ‘en u beschermen.’
Jezus onderwijst zijn leerlingen
6 Op een sabbat wandelde Jezus met zijn leerlingen door de korenvelden. Onder het lopen plukten ze wat aren af, wreven die stuk tussen hun handen en aten de graankorrels op. 2 Enkele Farizeeën zeiden: ‘Dat mag niet! Wat u daar doet, is graan oogsten en dat is op de sabbat verboden.’ 3 Jezus antwoordde: ‘Hebt u nooit gelezen wat David deed toen hij en zijn mannen honger hadden? 4 Hij ging de tempel van God binnen, nam de offerbroden, die alleen voor de priesters bestemd waren, en at die met zijn mannen op. 5 Ik, de Mensenzoon, beslis wat op de sabbat wel en niet mag.’
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.