Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
Psalm 130
1 Een pelgrimslied.[a]
2 Uit de diepste ellende roep ik tot U, Heer.
Heer, luister naar mij.
Hoor hoe ik smekend tot U roep!
3 Als U al onze slechte daden ziet,
Heer, wie kan dan blijven bestaan?
4 Maar U vergeeft ons.
Daarom hebben we diep ontzag voor U.
5 Ik verwacht dat de Heer me zal helpen.
Ik vertrouw op Hem en op zijn woord.
6 Ik verlang meer naar de Heer,
dan nachtwakers van een stad verlangen naar de ochtend.
7 Israël, vertrouw op de Heer,
want de Heer is goed en liefdevol.
Hij redt elke keer weer.
8 Hijzelf zal het volk Israël bevrijden
van alles wat het verkeerd heeft gedaan.
David overlegt met Jonatan
20 David vluchtte uit Najot bij Rama. Hij kwam bij Jonatan en zei: "Wat heb ik dan gedaan? Wat heeft je vader tegen me? Waarom wil hij me doden?" 2 Maar Jonatan zei: "Dat kan niet! Mijn vader doet niets zonder het eerst aan mij te vertellen. Waarom zou mijn vader dit dan voor mij geheim gehouden hebben? Het is niet waar." 3 Maar David zwoer dat het waar was en zei: "Je vader weet heel goed dat ik je beste vriend ben. Daarom denkt hij: 'Jonatan mag het niet weten, want het zou hem maar verdrietig maken.' Maar ik zweer bij de Heer en bij jou dat ik maar één stap bij de dood vandaan ben."
4 Toen vroeg Jonatan aan David: "Wat wil je dat ik doe?" 5 David antwoordde: "Morgen begint de nieuwe maand.[a] Dan zou ik bij de koning op de feestmaaltijd moeten komen. Als je het goed vindt, verberg ik mij in het veld tot de avond van overmorgen. 6 Je vader zal zien dat ik er niet ben. Als hij er wat van zegt, moet je antwoorden: 'David heeft me dringend gevraagd om onmiddellijk naar zijn stad Betlehem te mogen gaan. Hij wilde graag meedoen met het jaarlijkse offerfeest van zijn hele familie.' 7 Als hij antwoordt: 'Het is goed,' dan ben ik veilig. Maar als hij kwaad wordt, dan weet je dat hij besloten heeft om me te doden. 8 Doe dit alsjeblieft voor me. Want je hebt een verbond met mij gesloten. Je hebt me bij de Heer gezworen dat je me altijd trouw zal zijn. Maar als ik iets verkeerds gedaan heb, dood mij dan zelf. Waarom zou je me aan je vader uitleveren?" 9 Maar Jonatan zei: "Zeg dat niet! Als ik zeker wist dat mijn vader van plan is om je te doden, zou ik het je toch vertellen?" 10 Toen vroeg David Jonatan: "Wie zal het me komen vertellen als je vader kwaad wordt?" 11 Jonatan antwoordde: "Kom mee naar buiten, het veld in." Ze liepen samen het veld in.
12 Daar antwoordde Jonatan: "Ik zweer bij de Heer, de God van Israël: morgen of overmorgen zal ik rond deze tijd naar mijn vader gaan. Dan zal ik bij hem uitzoeken, hoe hij over je denkt. Als ik een goed bericht voor je heb, zal ik je een boodschap sturen en het je in het geheim laten weten. 13 De Heer mag mij straffen als ik me niet houd aan wat ik zeg. Als mijn vader van plan is je te doden, zal ik het je laten weten. Ik zal je laten gaan, zodat je veilig kan vertrekken. Ik wens je toe dat de Heer met je zal zijn, zoals Hij met mijn vader is geweest. 14 Ik weet dat jij met de Heer leeft. Daarom vertrouw ik er op dat je me niet zal doden als ik nog in leven ben als jij koning wordt. 15 En ook dat je goed zal zijn voor mijn kinderen wanneer de Heer al je vijanden heeft vernietigd." 16 Toen sloot Jonatan een verbond met David en zei: "Ik hoop dat de Heer over je vijanden zal oordelen." 17 En Jonatan liet David het opnieuw zweren. Want David was zijn allerbeste vriend en hij hield heel veel van hem.
18 Daarna zei Jonatan: "Morgen begint de nieuwe maand. Dan zal mijn vader je missen bij de feestmaaltijd, want je plaats zal leeg blijven. 19 Maar op de derde dag moet je in ieder geval naar de plek komen waar je je de vorige keer had verborgen. Ga daar bij de Haëzel-rots zitten. 20 Ik zal drie pijlen langs de rots schieten, alsof ik op een doel mik. 21 Ik zal tegen mijn schildknaap zeggen: 'Ga de pijlen zoeken.' Als ik duidelijk tegen de jongen zeg: 'De pijlen liggen dichterbij! Haal ze!' dan kun je komen. Dan is het veilig voor je. Dan is er niets aan de hand, dat zweer ik bij de Heer. 22 Maar als ik tegen hem zeg: 'De pijlen liggen verder weg!' dan moet je vluchten. Dan stuurt de Heer je weg. 23 Maar onthoud dat de Heer als Rechter tussen jou en mij staat, als je je niet aan je belofte houdt." 24 Toen verborg David zich in het veld.
Jonatan waarschuwt David dat hij moet vluchten
Op de eerste dag van de nieuwe maand ging de koning aan tafel voor de feestmaaltijd. 25 Hij ging op zijn vaste plek zitten, bij de muur. Jonatan zat tegenover hem, Abner ging naast Saul zitten, maar de plaats van David bleef leeg.
Een geschenk voor medegelovigen
8 Broeders en zusters, verder willen we jullie vertellen hoe goed God voor de gemeenten in Macedonië is geweest. 2 De gemeenten daar worden erg vervolgd. Toch zijn ze heel erg blij. Daardoor hebben ze heel veel gegeven, ook al zijn ze erg arm. 3 Want geloof me, ze hebben zoveel gegeven als ze konden. Zelfs meer dan ze konden missen. 4 Ze wilden heel erg graag dat we een geschenk van hen zouden meenemen voor de gelovigen in Jeruzalem. 5 En ze gaven op een manier die we niet hadden durven verwachten: ze gaven zichzelf. Eerst aan de Heer, en toen door de wil van God ook aan ons.
6 Titus was al begonnen om ook bij jullie een geschenk te verzamelen. En nu hebben we hem gevraagd om dat af te maken. 7 Jullie zijn in alles een voorbeeld voor de andere gemeenten: in geloof, in spreken, in kennis, in ijver en in liefde voor ons. Wees daarom ook met dit geschenk een voorbeeld voor anderen.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016