Revised Common Lectionary (Complementary)
God voert zijn plannen uit
25 Here, ik zal uw naam eren en prijzen, want U bent mijn God, U doet zulke wonderbaarlijke dingen! U hebt uw plannen lang geleden vastgesteld en nu hebt U ze uitgevoerd, precies zoals U Zich had voorgenomen. 2 Een machtige stad hebt U veranderd in een ruïne. Van het sterkste fort hebt U slechts puinhopen laten overblijven. Het paleis van de vreemdeling hebt U doen verdwijnen. Het zal nooit worden herbouwd. 3 Daarom zullen sterke naties beven van angst voor U, meedogenloze volken gehoorzamen U en prijzen uw naam.
4 Maar voor de armen, o Here, bent U een schuilplaats in de storm, een schaduw tijdens de hitte. Een toevluchtsoord tegen genadeloze volken die lijken op een slagregen die een aarden wal doorweekt en laat instorten. 5 Zoals een heet en droog land door de schaduw van wolken wordt verkoeld, zo zult U de trots van meedogenloze volken bekoelen.
6 Hier op de berg Sion in Jeruzalem zal de Here van de hemelse legers een indrukwekkend feest houden voor iedereen op aarde, een prachtig feest met heerlijk voedsel, met wijn van een goed jaar en het beste vlees. 7 Dan zal Hij de schemer van hopeloosheid en de sluier van de dood die over de volken van de aarde ligt, wegnemen, 8 Hij zal de dood voor altijd opslokken. De Here God zal alle tranen afvegen en voor altijd de beledigingen en de spot tegen zijn land en volk wegnemen. De Here heeft gesproken, Hij zal dit zeker doen!
9 Op die dag zullen de mensen verklaren: ‘Dit is onze God, op wie wij vertrouwden en op wie wij wachtten. Hij is gekomen om ons te redden, laat ons daarom blij zijn over onze bevrijding!’
23 Een psalm van David.
De Here is mijn herder,
dus heb ik alles wat ik nodig heb!
2 Hij laat mij uitrusten in een groene weide
en wijst mij de weg langs kabbelende beekjes.
3 Hij verfrist mijn innerlijk
en leidt mij op de weg waar zijn recht geldt,
tot eer van zijn naam.
4 Zelfs als ik door een donker dal moet lopen,
ben ik niet bang,
want U bent dicht bij mij.
Uw herdersstaf beschermt mij
en begeleidt mij heel de weg.
5 U bereidt een feestmaal voor mij,
waar mijn vijanden bij zijn.
U zalft mijn hoofd,
als bij een persoonlijke gast,
mijn beker vloeit over van uw zegen!
6 Uw goedheid, liefde en trouw
mag ik mijn hele leven ervaren
en daarna mag ik voor eeuwig
bij U wonen in uw huis.
De vrede van God gaat ons menselijk besef te boven
4 Broeders en zusters, blijf daarom standvastig in de Here. Ik verlang erg naar u, omdat u een speciale plaats in mijn hart hebt. U bent mijn vreugde en de kroon op mijn werk.
2 Euodia en Syntyche vraag ik het eens te worden in de Here. 3 Aan u, mijn toegewijde reisgenoot, vraag ik hun te helpen. Deze vrouwen hebben zich immers met mij ingespannen om het goede nieuws bekend te maken, net als Clemens en mijn andere medewerkers, van wie de namen staan opgeschreven in het Boek van het leven.
4 Wees blij in de Here. Ik zeg het nog eens: verheug u in Hem! 5 Laat uw vriendelijkheid bij iedereen bekend zijn. De Here is dicht bij u. 6 Maak u nergens zorgen over, maar bid voor alles en vraag God wat u nodig hebt, dankbaar voor alles wat Hij doet. 7 Dan zult u de vrede van God ervaren, een vrede die ons menselijk besef te boven gaat en die de wacht houdt over uw hart en gedachten, omdat u in Christus Jezus bent.
8 Broeders en zusters, richt daarom uw gedachten op alles wat waar, eervol, rechtvaardig, zuiver en mooi is en wat goed bekend staat, kortom alles wat deugdzaam en loffelijk is. 9 Breng niet alleen in praktijk wat u van mij geleerd hebt, maar ook wat u van mij gehoord en gezien hebt, dan zal de God van de vrede met u zijn.
Gelijkenissen van Jezus
22 Opnieuw richtte Jezus zich tot hen met gelijkenissen. 2 ‘Het Koninkrijk van de hemelen lijkt op een koning die de bruiloft van zijn zoon voorbereidde. 3 Hij stuurde zijn knechten erop uit om de gasten te gaan uitnodigen, maar niemand wilde komen. 4 Daarom stuurde hij andere knechten erop uit om te zeggen: “Alles staat klaar. Het mestvee is geslacht en klaargemaakt, kom vlug naar het huwelijksfeest!” 5 Maar de mensen die uitgenodigd waren, haalden hun schouders op en gingen aan hun werk. De één naar zijn boerderij, de ander naar zijn zaak. 6 Weer anderen grepen de knechten van de koning en mishandelden hen. Sommigen zo erg dat ze stierven. 7 De koning was woedend. Hij stuurde zijn leger erop uit om de moordenaars te doden en hun stad plat te branden. 8 Daarna zei hij tegen zijn knechten: “Het feestmaal is klaar. Maar de mensen die ik had uitgenodigd, waren het niet waard. 9 Ga nu naar de drukste wegen en nodig iedereen uit die je daar ziet.” 10 De knechten gingen de straat op en brachten alle mensen binnen die zij konden vinden, zowel goede als slechte. Al gauw zat de feestzaal vol gasten. 11 De koning kwam binnen om de gasten te begroeten. Ineens zag hij iemand die geen feestkleding droeg. 12 “Beste vriend,” zei hij, “Hoe is het mogelijk dat u hier zonder feestkleding zit?” Maar de man had geen antwoord.
13 De koning zei tegen zijn dienaren: “Bind hem vast en gooi hem buiten in de diepste duisternis. Daar zal hij vergaan van wroeging en verdriet.” 14 Velen zijn geroepen, maar weinigen zijn uitgekozen.’
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.