Old/New Testament
Israël zou van zijn voorvader Jakob moeten leren dat hij niet zonder God kan
12 De Heer zegt: "Het koninkrijk Israël heeft aldoor tegen Mij gelogen. Aldoor hebben ze Mij bedrogen. Ook het koninkrijk Juda dwaalde altijd af van Mij, de Heilige God die trouw is. 2 Israël vertrouwt op de verkeerde dingen. Hij kan net zo goed proberen de wind te vangen. Hij stapelt leugen op leugen en geweld op geweld. Hij sluit met Assur een verbond en geeft olijf-olie aan Egypte in ruil voor hulp.
3 De Heer houdt ook een rechtszaak tegen het koninkrijk Juda. Hij gaat het volk van Jakob[a] straffen voor alle slechte dingen die het doet. 4 Al vanaf dat Jakob in de buik van zijn moeder zat, streed hij met zijn broer Ezau.[b] Toen hij volwassen was, streed hij moedig met God.[c] 5 Hij streed moedig met de Engel en won van Hem. 6 Onder tranen smeekte hij de Engel dat die hem zou zegenen. In Bet-El vond hij God.[d] De Heer, de God van de hemelse legers, sprak daar met hem. 7 Volk van Jakob, ga nu net als Jakob terug naar je God. Leef zoals Hij het wil. Vertrouw in alles op Hem.
8 De handelaars van Israël zijn oneerlijk: ze gebruiken valse gewichten. Ze bedriegen de mensen. 9 Toch zegt Israël: 'Ik ben wel rijk geworden, maar bij alles wat ik heb gedaan is niets oneerlijks te vinden!'
10 Maar Ik ben jullie Heer God. Dat ben Ik al vanaf de dag dat Ik jullie uit Egypte bevrijdde. Ik zal jullie weer in tenten laten wonen, zoals in de tijd dat jullie door de woestijn trokken. 11 Ik heb door de profeten tot jullie gesproken. Ik heb hun heel veel bekend gemaakt. En Ik heb jullie dingen duidelijk gemaakt door middel van verhalen die de profeten jullie vertelden.
12 De streek Gilead is een vreselijke plaats. Ze doen er verschrikkelijke dingen. En in Gilgal offeren ze stieren op hun altaren. Maar die altaren zullen worden verwoest tot steenhopen op de akkers.
13 Jakob vluchtte naar het veld van Aram.[e] Hij hoedde er het vee van zijn oom om zo zijn vrouw te verdienen.[f]
14 Door een profeet (Mozes) heb Ik Israël uit Egypte bevrijd. En door een profeet hoedde Ik Israël. 15 Maar Israël heeft Mij woedend gemaakt. Israël is heel erg schuldig. Daar zal Ik hem voor straffen."
Israël blijft zich verzetten tegen zijn Redder
13 De Heer zegt: "Als de stam van Efraïm iets zei, luisterde iedereen vol ontzag. Efraïm werd de machtigste stam van Israël. Maar ze gingen afgoden dienen en doodden mensen. Daarom zijn ze schuldig. 2 En nog steeds gaan ze door met het doen van slechte dingen. Ze hebben zilveren godenbeelden gemaakt. Zelfbedachte, zelfgemaakte goden. Er wordt van Israël gezegd dat ze mensen offeren en de gouden kalveren kussen! 3 Daarom zullen de mensen uit het land verdwijnen als mist in de ochtend, als stof in de wind, als rook die uit de schoorsteen wegtrekt.
4 Maar Ik ben jullie Heer God. Dat ben Ik al vanaf de dag dat Ik jullie uit Egypte bevrijdde. Daarom mogen jullie geen andere goden hebben. Want er is geen andere Redder. 5 Al in de tijd dat jullie door die hete woestijn trokken, ging Ik met jullie om en zorgde Ik voor jullie. 6 Ik gaf jullie te eten. Ik gaf jullie een prachtig land om te wonen. Maar toen het daar goed met jullie ging, kregen jullie genoeg van Mij. Jullie vergaten Mij. 7 Daarom loer Ik nu op jullie zoals een leeuw of luipaard langs de weg loert op zijn prooi. 8 Ik val jullie aan als een berin die woedend is omdat haar jongen zijn gedood. Ik scheur jullie borstkas open. Jullie zullen door wilde dieren verscheurd worden.
9 Daarom zullen jullie vernietigd worden, Israël! Wie zal jullie nog redden als Ik dat niet langer doe? 10 Waar is nu jullie koning die jullie steden had moeten redden? Waar zijn nu jullie leiders? Jullie hebben gevraagd om een koning en leiders – maar waar zijn die nu? 11 Woedend heb Ik jullie een koning gegeven.[g] En in mijn woede neem Ik jullie die koning nu weer af.[h] 12 De schuld van Efraïm staat vast. Al hun slechte daden hebben zich steeds hoger opgestapeld. 13 Maar ze willen niet veranderen, ook al straf Ik hen zwaar. Ze zullen pijn hebben als een vrouw die een kind krijgt. De mensen van Efraïm zijn dom en onverstandig. Zo onverstandig als een kind dat niet geboren wil worden. Toch is Efraïms tijd gekomen. 14 Zou Ik hen dan uit de macht van de dood bevrijden? Zou Ik hen van de dood loskopen? Dood, waar blijven je ziekten, waar blijft je ellende? Kom er maar mee! Ik heb geen medelijden meer. 15 Het ging goed met de stam van Efraïm, zo tussen de andere stammen. Maar als Ik de oostenwind over hen heen laat waaien vanuit de woestijn, verdroogt zijn bron. Alles zal geroofd worden.[i] (lees verder)
Israël blijft zich verzetten tegen zijn Redder (vervolg)
14 Samaria[j] zal verwoest worden, omdat de mensen koppig zijn en Mij niet willen gehoorzamen. De bewoners zullen allemaal worden gedood. Ook de kleine kinderen en de vrouwen die in verwachting zijn."
Alleen door terug te gaan naar de Heer heeft Israël nog een toekomst
2 Hosea zegt: "Ga weer terug naar je Heer God, Israël! Want je bent Hem ongehoorzaam geweest met alle slechte dingen die je doet. 3 Vergeet niet wat ik heb gezegd. Zeg tegen je Heer God dat je verkeerd gedaan hebt. Vraag Hem of Hij je wil vergeven. Vraag Hem of Hij weer goed voor je wil zijn. Je woorden van spijt zullen zijn als offers waardoor je vergeving krijgt. 4 Zou Assur ons redden? Op paarden zullen ze komen![k] Zouden we dan nog van onze beelden zeggen dat het onze goden zijn? Gelukkig maar dat U genadig zal zijn voor het kind zonder vader."[l]
5 De Heer zegt: "Dan zal Ik hen genezen: Ik zal ervoor zorgen dat ze niet meer bij Mij willen weglopen. Ik zal weer van hen houden. Ik zal niet langer boos op hen zijn. 6 Ik zal als de dauw zijn voor Israël. Israël zal bloeien als een lelie. Hij zal zijn wortels weer diep in de grond slaan, zoals de cederbomen op de Libanon. 7 Zijn jonge takken zullen groot worden. Hij zal zo prachtig worden als een olijfboom. Hij zal zo heerlijk ruiken als de cederbomen op de Libanon. 8 De bewoners van Israël zullen terugkomen en in vrede kunnen wonen. Het zal goed met hen gaan. Ze zullen levend worden als graan,[m] groot worden als een wijnstruik, beroemd worden als de wijn van de Libanon.
9 Israël, je aanbidt aldoor afgoden! Wat doe je Mij toch aan? Ík luister naar jouw gebeden. Ík zal voor jou zorgen. Ik ben als een cipres die altijd groen blijft. Als je bij Mij blijft, zal het goed met je gaan."
Slot
10 Hosea zegt: "Wie wijs is, zal naar deze woorden luisteren. Wie verstandig is, zal ze begrijpen. Want wat de Heer doet is altijd eerlijk en rechtvaardig. Met mensen die leven zoals Hij het wil, zal het goed gaan. Maar met mensen die zich niets van Hem aantrekken, zal het slecht aflopen."
De troon in de hemel
4 Toen Jezus dit had gezegd, zag ik een deur openstaan naar de hemel. En de stem die ik hiervoor had gehoord en die klonk als een ramshoorn, zei tegen mij: "Kom naar boven. Dan zal Ik je laten zien wat er in de toekomst moet gaan gebeuren." 2 Op hetzelfde moment werd mijn geest meegenomen.
Ik zag een troon in de hemel. 3 Op die troon zat Iemand die leek op een jaspis of een sardius.[a] Over de troon heen stond een regenboog, groen als een smaragd.[b] 4 Rondom de troon stonden nog 24 andere tronen. Op elke troon zat een gemeenteleider. Deze gemeenteleiders hadden witte kleren aan en een gouden kroon op hun hoofd. 5 Uit de troon kwamen bliksemstralen en gerommel en donderslagen. Vóór de troon van God brandden zeven fakkels. Dat zijn de zeven Geesten van God. 6 En vóór de troon lag iets dat leek op een zee van glas, zo helder als kristal. Midden op de troon en rondom de troon waren vier wezens.[c] De wezens waren van voren en van achteren vol ogen.
7 Het eerste wezen leek op een leeuw. Het tweede wezen leek op een jonge stier. Het derde wezen had het gezicht van een mens. Het vierde wezen leek op een vliegende arend. 8 Elk wezen had zes vleugels. En elk wezen was van binnen en van buiten vol ogen. Dag en nacht riepen ze zonder ophouden: "Heilig! Heilig! Heilig is de Heer God, de Almachtige God, die was en die is en die komt!" 9 De wezens eerden, prezen en dankten Hem die op de troon zat en die eeuwig leeft. 10 En elke keer dat ze dat deden, lieten de 24 gemeenteleiders zich in aanbidding op de grond vallen voor Hem die op de troon zat. Dan wierpen ze hun kroon voor de troon op de grond. Ze aanbaden Hem die eeuwig leeft en zeiden: 11 "Heer, alle macht en eer en kracht is voor U.[d] Dat bent U waard. Want U heeft alles gemaakt. Alle dingen zijn er omdat U wilde dat ze er waren en omdat U ze heeft gemaakt."
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016