Old/New Testament
Gods besluit staat vast
15 Maar de Heer antwoordde mij: "Zelfs als Mozes en Samuel[a] samen bij Mij voor mijn volk zouden pleiten, dan zou Ik mijn volk nog steeds niet willen helpen. Uit mijn ogen ermee! Laten ze weggaan! 2 Als ze je vragen: 'Wat moet er van ons worden?' Zeg dan tegen hen: 'De Heer zegt: Dit is jullie bestemming: een deel van jullie zal sterven. Sommigen door het zwaard, anderen door de honger. En de rest zal gevangen meegenomen worden.' 3 Want Ik zal hen op vier verschillende manieren straffen. Het zwaard zal hen doden. De honden zullen de lijken wegslepen. De wilde dieren en de vogels zullen die opeten. 4 Alle andere volken zullen geschokt zijn als ze ervan horen. Dit is de straf voor de vreselijke dingen die koning Manasse van Juda in Jeruzalem heeft gedaan.[b]
5 Wie zal nog goedpraten wat je hebt gedaan, Jeruzalem? Wie zal nog medelijden met je hebben? Wie zal een omweg voor je maken om te vragen hoe het met je gaat? 6 Jij hebt Mij verlaten, zegt de Heer. Je liep aldoor van Mij weg. Daarom zal Ik je straffen en je vernietigen. Ik heb er genoeg van om je steeds weer te vergeven. 7 Ik zal jullie uit je steden wegjagen, als stof in de wind. Ik straf jullie omdat jullie weigeren te stoppen met de slechte dingen die jullie doen. 8 Er zullen meer weduwen zijn dan er zandkorrels langs het strand liggen. Ik laat een verwoester komen die Jeruzalem midden op de dag zal vernietigen, samen met haar bewoners. Jeruzalem zal plotseling door angst en paniek overvallen worden. 9 De stad waaruit zoveel mensen voortgekomen zijn, zal sterven. Haar dag verandert plotseling in nacht. Ze komt bedrogen uit, want ze vertrouwde op de verkeerde dingen. En wie er overblijven, zal Ik laten doden door de vijand. Ze zullen voor de ogen van hun vijanden gedood worden, zegt de Heer."
Jeremia twijfelt aan God
10 Jeremia zegt: "Was ik maar nooit geboren! Want ik zeg alleen maar dingen die de mensen in het hele land woedend maken. Ik heb niemand ooit kwaad gedaan, maar toch word ik door iedereen vervloekt!"
11 De Heer zei: "Ik beloof je dat al je moeite niet voor niets zal zijn. Wanneer je in nood komt, zal Ik ervoor zorgen dat je vijanden je niets zullen doen. 12 Maar het ijzer en koper uit het noorden zijn door geen ijzer te breken! Niemand zal het machtige leger uit het noorden kunnen tegenhouden. 13 Ik zal al jullie rijkdom en al jullie schatten als buit meegeven aan de vijand. Dat doe Ik omdat iedereen in het hele land Mij aldoor ongehoorzaam is. 14 En Ik zal jullie als slaven meegeven aan de vijand, in een ver land. Want mijn woede is als een vuur dat jullie zal verbranden."
15 Jeremia zegt: "Heer, vergeet me niet. Kom voor mij op tegen mijn vijanden! Heb niet zó lang geduld met hen, dat ze me kunnen doden. Heer, vergeet niet dat het allemaal vanwege U is dat de mensen mij zo slecht behandelen. 16 Elke keer als U tegen me sprak, verslond ik uw woorden. Ik genoot ervan. Ik werd er gelukkig van. Want U bent mijn Heer, de God van de hemelse legers. 17 Ik ben niet bevriend met mensen die met U spotten. Ik lach niet met hen mee. Doordat ik U dien, ben ik helemaal alleen. Want ik ben vol van uw woede over de ongehoorzaamheid van mijn volk. 18 Waarom heb ik altijd pijn en verdriet? Maakt U daar ooit een eind aan? Kan ik wel op U rekenen? U lijkt op een beek die opdroogt, zodat je niet zeker weet of je er water zal vinden of niet."
19 De Heer antwoordde Jeremia: "Ik wil niet dat je zulke dingen zegt. Neem het terug, dan mag je weer bij Mij komen. Alleen als je goede gedachten over Mij weet te scheiden van de verkeerde gedachten, kun je namens Mij spreken. Jij moet niet naar de andere mensen luisteren. Nee, de mensen moeten naar joú luisteren. 20 Niemand zal jou kwaad kunnen doen. Ik maak je zo onkwetsbaar als een sterke koperen muur. Ze zullen wel tegen je strijden, maar ze zullen je niet overwinnen. Want Ik ben bij je. Ik zal je helpen en redden, zegt de Heer. 21 Ik zal je redden uit de macht van slechte mensen. Ik zal je beschermen tegen iedereen die jou kwaad wil doen."
God legt nog een keer uit waarom Hij Jeruzalem gaat straffen
16 Verder zei de Heer tegen mij: 2 "Ik wil niet dat je trouwt. Ik wil niet dat je in deze stad kinderen krijgt. 3 Want dit zegt de Heer: De kinderen die in deze stad en in dit land geboren worden, zullen samen met hun ouders op een verschrikkelijke manier sterven. 4 Niemand zal over hen treuren. Niemand zal hen begraven. Ze zullen blijven liggen als mest voor de aarde. Ze zullen sterven door het zwaard en door de honger. Hun lijken zullen worden opgegeten door de vogels en de wilde dieren.
5 Dit zegt de Heer: Ga geen huis binnen waar over een dode wordt getreurd. Ga er niet heen om over de dode te treuren. Eet niet mee van de begrafenismaaltijd. Ga de mensen niet troosten. Want Ík heb mijn vrede en mijn liefde van dit volk weggenomen. Ik heb geen medelijden meer met hen. 6 Alle mensen in dit land, van hoog tot laag, zullen sterven. Niemand zal hen begraven. Niemand zal over hen treuren. Niemand zal als teken van verdriet sneden in zijn lichaam maken of zijn hoofd kaalscheren. 7 Er zullen geen begrafenismaaltijden gehouden worden. Niemand zal een ander troosten over de dood van zijn vader of moeder.
8 Ga ook geen huis binnen waar feest gevierd wordt. Ga niet bij hen mee-eten en mee-drinken. 9 Want dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Ik zal hier nog tijdens jullie leven alle vreugde en blijdschap wegnemen. Bruidegom en bruid zullen niet langer te horen zijn.
10 Jeremia, zeg dit allemaal tegen de mensen. Dan zullen ze je vragen: 'Waarom wenst de Heer ons zoveel ellende toe? Wat hebben we dan gedaan? Wat hebben we verkeerd gedaan tegen onze Heer God?' 11 Antwoord hen: 'De Heer zegt: Ik doe dit omdat jullie ouders Mij hebben verlaten. Ze hebben andere goden aanbeden. Ze hebben Mij verlaten en zich niet aan mijn wet gehouden. 12 En Ik doe dit omdat jullie nog ergere dingen hebben gedaan dan zij. Want jullie zijn koppig en ongehoorzaam. Jullie doen wat jullie zelf willen, en bedenken alleen maar slechte dingen. Jullie willen nooit naar Mij luisteren. 13 Daarom zal Ik jullie uit dit land wegslingeren. Ik smijt jullie naar een ver land waar jullie en jullie voorouders nooit zijn geweest. Daar zullen jullie dag en nacht andere goden moeten dienen. Ik zal geen genade met jullie hebben."
God belooft dat Hij zijn volk ook weer zal laten terugkomen
14 De Heer zegt: "Maar er komt een tijd dat de mensen niet meer zullen zweren bij 'de God die Israël uit Egypte heeft bevrijd'. 15 Ze zullen voortaan zweren bij 'de God die de Israëlieten uit het Noorderland en uit alle andere landen heeft teruggebracht.' Want nu jaag Ik hen wel weg naar andere landen, maar later zal Ik hen weer terugbrengen naar het land dat Ik aan hun voorouders heb gegeven.
16 Let op, Ik zal een groot aantal vissers laten komen die hen zullen opvissen, zegt de Heer. Daarna zal Ik een groot aantal jagers laten komen die hen zullen opjagen. Ze zullen hen opjagen uit de bergen, heuvels en rotskloven. 17 Want Ik zie alles wat ze doen. Niets is voor Mij verborgen. Ik zie alle slechte dingen die ze doen. 18 Ik zal hen eerst zwaar straffen voor alles wat ze gedaan hebben. Ik zal hen dubbel straffen. Want ze hebben mijn hele land bedorven met hun levenloze godenbeelden en hun walgelijke afgoden. Het land staat er vol mee."
19 Jeremia zegt: "Heer, bij U ben ik zo veilig als in een burcht. U beschermt mij. Ik kan naar U toe vluchten in tijd van gevaar. Van over de hele aarde zullen de volken naar U toe komen. Ze zullen zeggen: 'Onze voorouders kenden de waarheid niet. Hun goden waren machteloze goden die ons niet konden helpen.' "
20 De Heer zegt: "Als mensen zelf goden maken, zijn dat geen echte goden! 21 Daarom maak Ik Mijzelf aan hen bekend. Ik laat hun mijn kracht en mijn macht zien. Dan zullen ze toegeven dat Ik de Heer ben."
De Heer waarschuwt Juda
17 De Heer zegt: "Jullie slechte daden zijn met een metalen stift in jullie harten gekrast. Ze zijn met een diamanten punt geschreven op de hoeken van jullie altaren. Alles staat daar, onuitwisbaar. 2 Want jullie hebben altaren en heilige palen neergezet bij de bomen en op alle hoge heuvels. 3 Ik zal Jeruzalem op mijn berg, de velden en al jullie altaren laten leegroven van alle rijkdommen en schatten. Het zal de buit van de vijand worden. Dat doe Ik omdat jullie Mij in het hele land ongehoorzaam zijn. 4 Jullie zullen het land dat Ik jullie gegeven had, moeten loslaten. En dat is jullie eigen schuld. Jullie zullen je vijanden moeten dienen in een ver land. Want jullie hebben Mij woedend gemaakt. En mijn woede is als een vuur dat nooit meer is te blussen.
5 De Heer zegt: Als iemand niet meer op Mij vertrouwt maar op mensen of op zichzelf, dan is hij vervloekt. Het zal slecht met hem aflopen. 6 Hij lijkt op een struik in de woestijn. Hij merkt het niet als er iets goeds gebeurt. Hij staat daar maar, op droge woestijngrond, in een onbewoond en onvruchtbaar land. 7 Maar als iemand op Mij vertrouwt, zal Ik goed voor hem zijn. Met hem zal het goed gaan. 8 Hij lijkt op een boom die langs het water is geplant. Zijn wortels groeien tot aan de beek. Hij merkt de hitte niet eens. Zijn bladeren blijven altijd fris en groen. Als er een jaar geen regen valt, maakt hij zich geen zorgen. Er groeien altijd vruchten aan hem.
9 Het hart van de mens is bedrieglijker dan alle andere dingen. Het is door en door slecht. Wie kan werkelijk weten wat er diep in zijn hart is? 10 Ik, de Heer, weet wat er in het hart van een mens is. Ik ken ieders diepst verborgen gedachten. Daardoor kan Ik iedereen geven wat hij verdiend heeft. Ik beloon ieder mens naar wat hij heeft gedaan, goed of slecht. 11 Iemand die op oneerlijke manier rijk wordt, lijkt op een patrijsvogel die eieren legt maar ze niet uitbroedt. Nog voordat zo iemand oud is, zal Ik hem al zijn rijkdom weer afnemen. Bij zijn dood zal hij een arme dwaas zijn."
12 Jeremia zegt: "Heer, onze prachtige tempel, hoog op de berg, is uw schitterende troon. Al vanaf de eerste dag is onze tempel het mooiste wat er is. 13 Heer, U bent de Hoop van Israël. Alleen U kan redden. Heer, het zal slecht aflopen met de mensen die U verlaten. De mensen die zich niets van mijn woorden aantrekken, zijn ten dode opgeschreven. Want ze hebben U verlaten, de Bron van water dat leven geeft."
Jeremia vraagt God om bescherming
14 Jeremia zegt: "Genees mij, Heer, dan zal ik weer gezond zijn. Help mij, dan zal ik gered zijn. U prijs ik. 15 De mensen zeggen tegen me: 'Nou, wanneer gaat het gebeuren wat de Heer tegen je heeft gezegd? Komt er nog wat van?' 16 Maar ik heb U niet gevraagd of ik uw herder mocht zijn! Ook heb ik U niet om al die ellende voor mijn volk gevraagd! U weet alles wat ik heb gezegd. 17 Maak me alstublieft niet bang. Want alleen bij U ben ik veilig. 18 Heer, zorg ervoor dat de mensen die mij bedreigen, voor schut komen te staan! Maar ík niet! Laat hén doodsbang zijn, Heer, maar niet míj! Stort alle ellende over hen uit. Geef hun dubbel en dwars wat ze verdiend hebben, zodat ze helemaal vernietigd zullen worden."
Jeremia waarschuwt de mensen dat ze zich aan de heilige rustdag moeten houden
19 De Heer zei tegen mij: "Ga in de stadspoort staan waar de koningen van Juda Jeruzalem ingaan en uitgaan. Ga ook naar alle andere poorten van Jeruzalem. 20 Zeg daar tegen de mensen: Luister naar wat de Heer zegt, koningen van Juda. Luister, volk van Juda en alle bewoners van Jeruzalem die door deze poorten binnen komen! 21 Dit zegt de Heer: Denk erom dat jullie op de heilige rustdag niet met koopwaar rondlopen. En dat jullie geen koopwaar door de stadspoorten Jeruzalem binnen brengen. Want het zal je je leven kosten. 22 Breng op de heilige rustdag ook geen koopwaar je huis uit om te verkopen. Jullie mogen op de heilige rustdag helemaal niet werken. Ik heb jullie voorouders bevolen dat ze zich hieraan moeten houden, omdat de heilige rustdag voor Mij is. 23 Maar ze hebben niet naar Mij willen luisteren. Ze zijn koppig en ongehoorzaam geweest. Ze weigerden te gehoorzamen als Ik hen bestrafte.
24 Maar jullie, luister nu naar Mij, zegt de Heer. Breng op de heilige rustdag geen koopwaar meer de stad in. Werk helemaal niet op de heilige rustdag. Want de heilige rustdag is voor Mij. Houd je daaraan. 25 Dan zullen jullie koningen uit de familie van David door deze poorten de stad in blijven komen op hun wagens en paarden. Zij en de leiders en raadgevers, de mannen van Juda en de bewoners van Jeruzalem. Dan zal deze stad voor altijd bewoond blijven. 26 Dan zullen de mensen uit de steden van Juda komen en uit de dorpen rond Jeruzalem, uit het land van de stam van Benjamin en uit de vlakte, uit de bergen en uit het zuiden. Ze zullen brand-offers, vlees-offers, meel-offers en wierook-offers komen brengen. Ze zullen Mij komen prijzen in mijn tempel.
27 Maar als jullie niet naar Mij luisteren, als jullie op de heilige rustdag blijven werken, en koopwaar Jeruzalem in blijven brengen op de heilige rustdag, dan zal Ik een vuur binnen de poorten van Jeruzalem aansteken. Dat vuur zal de paleizen van Jeruzalem verbranden. En niemand zal het kunnen blussen."
Een goed soldaat van Jezus Christus
2 Timoteüs, mijn zoon, wees sterk door Jezus' liefde en kracht voor jou. 2 Wat je samen met veel andere mensen van mij hebt geleerd, moet jij weer leren aan betrouwbare mensen. Dan kunnen zij het zelf óók weer aan anderen leren.
3 Een goed soldaat is niet bang om te lijden. Zorg dat je een goed soldaat van Jezus Christus zal zijn. 4 Tijdens de strijd houdt geen één soldaat zich bezig met de gewone dagelijkse dingen. Hij heeft maar één doel: degene voor wie hij strijdt, moet tevreden over hem kunnen zijn. 5 En als iemand meedoet aan een wedstrijd, wint hij de prijs alleen als hij zich aan de spelregels heeft gehouden. 6 En een boer mag na zijn werk als eerste eten van de oogst van zijn land. Dat is zijn beloning. 7 Luister goed naar wat ik zeg. De Heer zal je in alles wijsheid geven.
8 Vergeet nooit dat Jezus Christus uit de dood is opgestaan, en dat Hij Mens was, geboren uit de familie van David. Dat zegt het goede nieuws dat ik aan de mensen vertel. 9 En voor dat nieuws moet ik lijden. Daarvoor draag ik zelfs boeien, alsof ik een misdadiger ben. Maar het woord van God is niet geboeid! 10 Daarom wil ik alles verdragen voor de mensen die door God zijn geroepen. Want ik wil dat ook zij worden gered door Jezus Christus en het heerlijke eeuwige leven zullen krijgen.
11 Dit is de waarheid: als we met de Heer zijn gestorven, zullen we ook met Hem leven. 12 Als we vasthouden aan het geloof, zullen we ook met Hem als koningen heersen. Als we zeggen dat we Hem niet kennen, zal Hij ons ook niet willen kennen. 13 Maar als wij niet trouw zijn aan Hem, blijft Hij toch trouw aan ons! Want Hij kan niet ontrouw zijn aan Zichzelf.
Waarschuwing tegen mensen die verkeerde dingen leren
14 Leer de mensen deze dingen. Zeg hun ook namens de Heer dat ze geen ruzie met elkaar moeten maken. Want ruzie is nergens goed voor. Het is alleen maar slecht voor het geloof van de mensen die het horen. 15 Doe je uiterste best om God goed te dienen. Zorg dat je je niet hoeft te schamen voor het werk dat je hebt gedaan. Zorg er dus voor dat je Gods woord van de waarheid op de juiste manier leert, uitlegt en toepast. 16 Maar blijf vér bij zinloze discussies vandaan. Want mensen die zich daarmee bezighouden, raken steeds verder bij God vandaan. 17 Bovendien besmetten die discussies de gemeente: ze verspreiden zich door de gemeente zoals kanker zich door een lichaam verspreidt. Hymeneüs en Filetus zijn van zulke mensen. 18 Zij zijn helemaal verkeerd bezig. Want ze beweren dat de opstanding van de doden al is geweest. Daardoor zijn sommige mensen hun geloof kwijtgeraakt.
19 Maar het fundament van ons geloof is door God gelegd. Het ligt rotsvast. Op dat fundament staat geschreven: 'De Heer kent de mensen die bij Hem horen,' en: 'Iedereen die bij Christus hoort, moet stoppen met het doen van slechte dingen.'
20 Een rijk man heeft in zijn huis niet alleen borden en bekers van goud en zilver. Hij heeft ook borden en bekers van hout en aardewerk. De gouden en zilveren borden en bekers zijn voor op tafel. De andere zijn alleen voor het werk in de keuken. 21 Als je stopt met het doen van slechte dingen, ben je als zo'n gouden bord of beker: de Heer kan je goed gebruiken voor een mooie taak. Je bent dan geschikt voor elke taak die Hij je wil geven.
22 Houd je niet bezig met de dingen waar jonge mensen over het algemeen naar verlangen. Maar doe je best om eerlijk en trouw, vol liefde en vrede om te gaan met de mensen die werkelijk van de Heer houden. 23 Maar blijf vér bij dwaze en zinloze discussies vandaan. Want die veroorzaken alleen maar ruzies. 24 En een dienaar van de Heer moet geen ruzie maken. Hij moet tegen iedereen vriendelijk zijn. Ook moet hij goed kunnen lesgeven over het geloof. 25 Hij moet in staat zijn om geduldig en vriendelijk te blijven tegen mensen die verkeerde dingen doen en niet willen doen wat hij zegt. Hij moet hun rustig uitleggen waarin ze het verkeerd hebben. Want God kan hen helpen inzien dat ze verkeerd doen. 26 Dan wordt hun denken helder. En dan kunnen ze loskomen uit de greep van de duivel die hen gevangen hield, en kunnen ze gaan leven zoals God het wil.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016