Old/New Testament
Het gouden beeld en de brandende oven
3 Koning Nebukadnezar liet een gouden beeld maken van 27 meter hoog en 2,70 meter breed. Hij plaatste het in de vlakte Dura, in het gebied Babel. 2 Daarna bracht de koning alle hooggeplaatsten in overheidsdienst bijeen om de inwijding van Nebukadnezars beeld bij te wonen. 3 Nadat zij allemaal waren gearriveerd en hun plaats voor het monument hadden ingenomen, 4 riep een heraut met krachtige stem: ‘Volken uit alle landen en van allerlei talen, dit is het bevel van de koning: 5 straks zult u de muziek horen van hoorn, fluit, citer, luit, harp, doedelzak en van allerlei andere instrumenten. En zodra die muziek begint te spelen, moet u zich languit op de grond werpen en koning Nebukadnezars gouden beeld aanbidden. 6 Ieder die niet neervalt om te aanbidden, zal ogenblikkelijk in de brandende oven worden gegooid.’ 7 Bij het horen van de eerste tonen wierp dus iedereen, ongeacht zijn volk, taal of godsdienst, zich op de grond en aanbad het beeld.
8 Maar enige hoge functionarissen gingen naar de koning en dienden een aanklacht in tegen enkele Judeeërs die weigerden het beeld te aanbidden! 9 ‘Majesteit,’ zeiden zij, 10 ‘u hebt bevel gegeven dat iedereen zich op de grond moet laten vallen en het gouden beeld aanbidden, zodra de muziek begint te spelen. 11 Wie dat niet doet, zal in de brandende oven worden gegooid. 12 Maar nu zijn daar een paar Judese mannen, Sadrach, Mesach en Abednego, die u hebt belast met het bestuur over het gewest Babel. Deze mannen storen zich niet aan uw bevel en weigeren uw goden te vereren of het gouden beeld dat u hebt opgericht, te aanbidden.’ 13 Laaiend van woede beval Nebukadnezar Sadrach, Mesach en Abednego te halen. Toen zij waren voorgeleid, zei hij: 14 ‘Sadrach, Mesach en Abednego, is het waar dat u mijn goden niet wilt vereren en het gouden beeld niet wilt aanbidden? 15 Ik geef u nog één kans. Maar dan moet u zich bij het horen van de eerste tonen wel op de grond laten vallen en het beeld aanbidden. Doet u dat niet, dan zult u ogenblikkelijk in de brandende oven worden gegooid. En welke god zou u dan uit mijn handen kunnen redden?’ 16 De drie mannen antwoordden: ‘Wij vinden het niet nodig uw vraag te beantwoorden. 17 Onze God, die wij vereren, is in staat ons te redden uit de brandende oven en uit uw macht, majesteit. 18 Maar ook als Hij dat niet doet, kunt u er zeker van zijn dat wij uw goden niet zullen vereren en uw gouden beeld niet zullen aanbidden!’
19 Nebukadnezar werd razend op Sadrach, Mesach en Abednego. Zijn gezicht vertrok van woede. Hij beval dat de oven zevenmaal heter dan gewoonlijk moest worden opgestookt. 20 Hij droeg een paar van de sterkste mannen uit zijn leger op Sadrach, Mesach en Abednego vast te binden en in de brandende oven te gooien. 21 Zij werden stevig geboeid en met kleren en al in de oven gesmeten. 22 Omdat de koning in zijn woede zoʼn abnormaal heet vuur in de oven wilde hebben, schoten de vlammen eruit en doodden de soldaten die hen erin gooiden! 23 Zo vielen de drie vastgebonden Judese mannen in de hoog oplaaiende vlammen. 24 Plotseling sprong koning Nebukadnezar geschrokken overeind. ‘Wat zie ik nu?’ riep hij tegen zijn raadsmannen. ‘Wij hadden toch dríe mannen in de oven gegooid?’ ‘Jazeker, majesteit,’ antwoordden zij, 25 ‘Maar kijk!’ schreeuwde Nebukadnezar. ‘Nu zie ik er víer vrij rondlopen tussen de vlammen en zij zijn ongedeerd! En de vierde ziet eruit als een engel.’ 26 Nebukadnezar liep zo dicht mogelijk naar de open deur van de brandende oven en riep: ‘Sadrach, Mesach en Abednego, dienaren van de hoogste God, kom naar buiten! Kom hier!’ Het drietal stapte uit het vuur. 27 De stadhouders, gouverneurs, landvoogden en raadsheren verdrongen zich om hen heen en zagen dat zij geen letsel van het vuur hadden opgelopen. Hun hoofdhaar was niet verschroeid, hun mantels waren ongeschonden en er hing zelfs geen brandlucht om hen heen.
28 ‘Geloofd zij de God van Sadrach, Mesach en Abednego!’ zei Nebukadnezar. ‘Hij heeft zijn engel gestuurd om zijn dienaren die op Hem vertrouwden, te bevrijden. Hij liet hen niet in de steek toen zij mijn bevel trotseerden en liever hun leven waagden dan een andere god dan hun eigen God te vereren of te aanbidden. 29 Daarom vaardig ik het bevel uit dat iedereen, van welk volk, taal of natie dan ook, die iets oneerbiedigs zegt over de God van Sadrach, Mesach en Abednego in stukken wordt gehouwen. En zijn huis zal met de grond worden gelijkgemaakt. Want geen andere god kan met zoveel machtsvertoon redden als deze God heeft gedaan.’ 30 Sadrach, Mesach en Abednego stonden vanaf dat moment in hoog aanzien bij de koning.
Nebukadnezars tweede droom
4 Proclamatie van koning Nebukadnezar aan alle volken van alle talen ter wereld:
Ik wens u vrede toe! 2 Het is mijn uitdrukkelijke wil u allemaal op de hoogte te brengen van de wonderen die God, de Allerhoogste, mij heeft laten meemaken. 3 Wat een grote wonderen en machtige daden verricht Hij! Zijn koningschap is onvergankelijk en Hij regeert over alle generaties. 4 Ik, Nebukadnezar, leefde in rust en goede welstand in mijn paleis. 5 Maar op zekere nacht had ik een vreselijke droom. Voor mijn geestesoog zag ik dingen die mij verschrikten. 6 Ik ontbood alle wijze mannen uit Babel om mij de betekenis van de droom te vertellen. 7 Alle geleerden, bezweerders, astrologen en waarzeggers kwamen en ik vertelde hun mijn droom, maar zij konden hem niet verklaren. 8 Ten slotte kwam Daniël naar mij toe, de man die ik, net als mijn god, Beltsazar heb genoemd. In hem woont de geest van de heilige goden. Ik vertelde hem mijn droom. 9 ‘Beltsazar, meester-geleerde,’ zei ik. ‘Ik weet dat de geest van heilige goden in u woont en dat geen enkel geheim voor u verborgen blijft. Leg mij uit wat deze droom van mij betekent. 10,11 Ik zag in mijn droom een bijzonder hoge boom midden op een veld staan. Zijn sterke takken reikten tot de hemel en hij was tot in alle hoeken der aarde te zien. 12 Hij had prachtige bladeren en de takken bogen door onder het gewicht van de vruchten. Er was genoeg fruit voor iedereen. Alle dieren rustten uit in zijn schaduw en de vogels nestelden in zijn takken. De hele wereld werd door hem gevoed. 13 Toen zag ik in mijn droom een wachter, een heilige engel, uit de hemel neerdalen. 14 Hij riep: “Hak de boom om, kap zijn takken, haal het loof eraf en gooi zijn vruchten weg. Laten de dieren onder hem wegvluchten en de vogels van zijn takken opvliegen. 15 Maar laat zijn wortelstronk in de aarde zitten, bijeengehouden door banden van ijzer en koper en omringd door fris groen gras. Laat de dauw uit de hemel hem bevochtigen en laat hem gras eten met de dieren. 16 Laat hem zeven jaar lang de geest van een dier hebben in plaats van die van een mens. 17 Want zo hebben de wachters het bepaald, zo luidt het besluit van de heiligen. De bedoeling van dit besluit is dat alle mensen zullen inzien dat de Allerhoogste alle koninkrijken ter wereld in zijn macht heeft en deze geeft aan wie Hij wil, zelfs aan de onaanzienlijkste onder de mensen!”
18 Welnu, Beltsazar, dit was mijn droom. Vertel mij nu wat hij betekende, want alle wijzen uit mijn rijk moesten mij het antwoord schuldig blijven. Maar u kunt het wel, want de geest van heilige goden woont in u.’
19 Daniël, bijgenaamd Beltsazar, was voor een moment hevig van streek. Zijn gedachten verontrustten hem. De koning zei: ‘Beltsazar, wees niet bang mij te vertellen wat de droom betekent.’ Beltsazar antwoordde: ‘Majesteit, werden uw vijanden maar getroffen door de komende gebeurtenissen uit deze droom en niet u! 20 Eerst wat die boom betreft: u zag dat hij hoog en sterk was en dat zijn kruin tot de hemel reikte en dat hij over de hele wereld te zien was. 21 U zag dat hij frisse groene bladeren had en zwaarbeladen was met genoeg fruit voor alle mensen. Er lagen ook dieren in zijn schaduw en vogels nestelden in zijn takken. 22 Welnu, majesteit, die boom bent u! Want u bent groot en sterk geworden. Uw grootheid is uitgegroeid tot de hemel en uw heerschappij strekt zich uit tot de einden der aarde. 23 Daarna zag u een engel van God uit de hemel neerdalen en u hoorde hem zeggen: “Hak de boom om en vernietig hem, maar laat zijn wortelstronk in de aarde zitten, bijeengehouden door banden van ijzer en koper en omringd door fris groen gras. Laat de dauw uit de hemel hem bevochtigen en laat hem gras eten met de dieren, zeven jaar lang.”
24 Ik zal het u uitleggen, majesteit. De Allerhoogste heeft dít over u besloten: 25 de samenleving zal u uit haar midden verstoten en u zult in de velden leven als een dier. U zult gras eten als een koe en nat worden van de dauw uit de hemel. Zeven jaar lang zal uw leven er zo uitzien, tot u erkent dat de Allerhoogste alle koninkrijken in zijn macht heeft en die geeft aan wie Hij wil. 26 Uit de woorden van uw droom blijkt echter dat de wortelstronk in de aarde zal blijven staan! Dit betekent dat u uw koningschap blijvend terugkrijgt op het moment waarop u erkent dat de hemel de macht heeft. 27 Majesteit, luister daarom naar mijn advies. Maak een einde aan het onrecht en de zonde in uw leven en wees rechtvaardig. Heb medelijden met de armen. Misschien zal God u dan nog langer voorspoed geven.’
28 Al deze dingen zijn koning Nebukadnezar echter toch overkomen. 29 Twaalf maanden na deze droom maakte hij een wandeling over het platte dak van zijn paleis in Babel. 30 ‘Kijk,’ zei hij, ‘is dit niet het grote Babel dat ik met mijn eigen grote kracht en tot mijn eer tot koninklijke residentie en hoofdstad van mijn rijk heb gemaakt?’ 31 Nauwelijks was hij uitgesproken of er klonk een stem uit de hemel: ‘Koning Nebukadnezar, u wordt meegedeeld dat u niet langer zult regeren over dit rijk. 32 U zult uit de samenleving worden verstoten en wonen bij de dieren in het veld. U zult gras eten als een koe, zeven jaar lang, tot u eindelijk erkent dat alle aardse koninkrijken het eigendom zijn van God, de Allerhoogste, en dat Hij die geeft aan wie Hij wil.’ 33 Op hetzelfde ogenblik werden deze woorden bewaarheid. Hij werd verstoten en at gras als de koeien en zijn lichaam werd nat van de dauw. Zijn haren werden zo lang als arendsveren en zijn nagels als vogelklauwen.
34 Na verloop van zeven jaar keek Nebukadnezar omhoog naar de hemel en zijn verstand keerde terug. Toen prees en aanbad hij de Allerhoogste en bewees Hem, de eeuwig Levende, eer. ‘Want,’ zei hij, ‘Hij heerst tot in eeuwigheid en zijn koningschap houdt voor altijd stand. 35 Alle bewoners van deze aarde zijn niets vergeleken bij Hem. Hij doet wat Hij het beste vindt met de hemelse legers en met de mensen op aarde. Niemand kan Hem tegenhouden of ter verantwoording roepen en vragen: “Wat is uw bedoeling met alles wat U doet?”
36 Toen ik mijn verstand terugkreeg, kwamen ook mijn roemruchte koningschap, majesteit en luister terug. Mijn raadsheren en functionarissen zochten mij weer op en ik kreeg mijn positie als hoofd van het rijk terug onder nog grotere eerbewijzen dan vroeger. 37 Nu prijs en loof en verheerlijk ik, Nebukadnezar, de Koning van de Hemel. Hij is oprecht en leidt ons op juiste en goede wegen. Hij bezit de macht hoogmoedigen te vernederen!’
Jezus Christus is de Zoon van God
5 Ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, dat Hij Gods Zoon en onze Redder is, is een kind van God. En ieder die van de Vader houdt, houdt ook van diens kinderen. 2 Hieruit volgt dus dat wij, als wij God liefhebben en doen wat Hij zegt, ook zijn kinderen liefhebben. 3 Want God liefhebben, is doen wat Hij zegt. En dat is helemaal niet zo moeilijk. 4 Elk kind van God kan de wereld overwinnen door op Hem te vertrouwen. 5 Alleen als wij geloven dat Jezus de Zoon van God is, kunnen wij de wereld overwinnen. 6 Wij weten dat Jezus de Zoon van God is omdat dat bevestigd is door zijn doop in water en door het bloed van zijn dood. En ook de Heilige Geest die altijd de waarheid spreekt, zegt dat Hij de Zoon van God is. 7 Er zijn dus drie getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest, en samen zijn Zij één. 8 En er zijn drie getuigen op aarde: de Heilige Geest, het water en het bloed, en ook deze drie horen bij elkaar.
9 Als wij mensen geloven die getuigen, moeten wij zéker het getuigenis van God aannemen. Hij zegt dat Jezus Christus zijn Zoon is. 10 Ieder die dit gelooft, heeft het getuigenis van God aanvaard. Als iemand dit niet gelooft, zegt hij daarmee dat God een leugenaar is, omdat hij niet gelooft wat God over zijn Zoon heeft gezegd. 11 En wat heeft God dan wel gezegd? Dat Hij ons eeuwig leven heeft gegeven en dat dit leven in zijn Zoon is. 12 Wie dus de Zoon van God heeft, heeft het leven, maar wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet.
13 Ik heb dit geschreven aan u die in de Zoon van God gelooft, om u de zekerheid te geven dat u eeuwig leven hebt. 14 Wij weten dat Hij naar ons luistert als wij Hem iets vragen wat met zijn wil overeenstemt. 15 En als wij weten dat Hij naar ons luistert, mogen wij er ook zeker van zijn dat Hij ons geeft wat wij Hem vragen. 16 Als u iemand ziet zondigen op een manier die niet de dood tot gevolg heeft, vraag God dan het hem niet toe te rekenen. Als hij geen dodelijke zonde heeft gedaan, zal God hem het leven geven. Er bestaat namelijk een zonde die dodelijk is, en ik zeg niet dat u moet bidden voor iemand die zo zwaar gezondigd heeft. 17 Alle onrecht is zonde, maar niet alle zonde is dodelijk. 18 Wij weten dat ieder die een kind van God is, niet zondigt, want de Zoon van God beschermt hem en de duivel kan hem niets doen. 19 Wij weten dat wij kinderen van God zijn en dat de hele wereld in de macht van de duivel is.
20 Wij weten dat de Zoon van God gekomen is en ons heeft laten zien hoe wij de enige en echte God kunnen leren kennen. Wij zijn één met de ware God door zijn Zoon Jezus Christus. Hij is de ware God, Hem te kennen, is het eeuwige leven. 21 Vrienden, houd u ver van alles wat Gods plaats in uw hart zou kunnen innemen.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.