M’Cheyne Bible Reading Plan
De vrijsteden
20 De Heer zei tegen Jozua: 2 "Zeg tegen de Israëlieten: Wijs nu de vrijsteden aan waar Ik door Mozes met jullie over gesproken heb. 3 Als iemand per ongeluk iemand gedood heeft, kan hij naar zo'n stad vluchten. Dan zal hij niet gedood worden door de man die wraak komt nemen voor de dood van die man. 4 Als hij bij één van die steden komt, moet hij eerst naar de leiders van de stad in de stadspoort gaan.[a] Hij moet hun vertellen wat er is gebeurd. Daarna moeten ze hem in de stad binnenlaten en hem een plaats aanwijzen waar hij mag blijven wonen. 5 Als hij achtervolgd wordt door de man die wraak wil nemen, mag hij niet aan hem uitgeleverd worden. Want hij heeft per ongeluk iemand gedood, zonder dat hij het van plan was. Hij heeft hem niet uit haat gedood. 6 Hij moet in die stad blijven wonen totdat alles uitgezocht is en de rechter over hem heeft besloten dat hij inderdaad niet expres gedood heeft. En pas als de hogepriester is gestorven en er een nieuwe hogepriester komt, mag hij teruggaan naar de stad waaruit hij is weggevlucht. Daar mag hij weer in zijn eigen huis gaan wonen."
7 Toen wezen ze de volgende vrijsteden aan: Kedes in Galilea in de bergen van de stam van Naftali, Sichem in de bergen van de stam van Efraïm en Kirjat-Arba (dat is Hebron) in de bergen van de stam van Juda. 8 Aan de oostkant van de Jordaan, ten oosten van Jericho: Bezer in de woestijn op de hoogvlakte van de stam van Ruben, Ramot in Gilead van de stam van Gad en Golan in Bazan van de stam van Manasse.
9 Dit waren de steden waar elke Israëliet en elke vreemdeling die per ongeluk iemand had gedood, naartoe zou kunnen vluchten. Zo zou hij niet gedood kunnen worden door de man die wraak komt nemen voor de dood van die persoon, vóórdat hij voor de rechter is gekomen.
De Levieten krijgen hun steden
21 De familiehoofden van de Levieten kwamen naar Silo. Ze wilden iets vragen aan de priester Eleazar, Jozua en de familiehoofden van de stammen van de Israëlieten. 2 Ze zeiden tegen hen: "De Heer heeft tegen Mozes gezegd dat we steden zouden krijgen om in te wonen en graslanden voor ons vee." 3 Toen gaf elke stam, omdat de Heer dat zo bevolen had, van zijn eigen gebied een aantal steden aan de Levieten, met de graslanden daar omheen.
4 Ze trokken eerst het lot voor de families van Kehat. De familie van Aäron[b] kreeg van de stammen van Juda, Simeon en Benjamin 13 steden. 5 De andere families van Kehat kregen door het lot tien steden van de stammen van Efraïm en Dan en van de halve stam van Manasse. 6 De families van Gerson kregen door het lot 13 steden van de stammen van Issaschar, Aser en Naftali en van de halve stam van Manasse in Bazan. 7 De families van Merari kregen twaalf steden van de stammen van Ruben, Gad en Zebulon. 8 De Israëlieten gaven deze steden en de graslanden er omheen aan de Levieten door er over te loten, zoals de Heer aan Mozes bevolen had.
De steden voor de familie van Aäron
9 De familie van Aäron kreeg de volgende steden van de stammen van Juda en Simeon. 10 Omdat het eerste lot op de familie van Kehat gevallen was, was de eerste stad voor hen. 11 Zo kreeg de familie van Kehat de stad Kirjat-Arba (deze Arba is de vader van Anok), dat is Hebron, in de bergen van de stam van Juda, met de graslanden die daar omheen liggen. 12 Maar de akkers van die stad en de dorpen die bij die stad hoorden, waren voor Kaleb.[c]
13 De familie van de priester Aäron kreeg dus de vrijstad Hebron met de graslanden daar omheen. Verder Libna met de graslanden daar omheen, 14 Jattir met de graslanden daar omheen, Estemoa met de graslanden daar omheen, 15 Holon met de graslanden daar omheen, Debir met de graslanden daar omheen, 16 Aïn met de graslanden daar omheen, Jutta met de graslanden daar omheen en Bet-Semes met de graslanden daar omheen. Van deze twee stammen kregen ze dus negen steden. 17 Van de stam van Benjamin kregen ze vier steden: Gibeon met de graslanden daar omheen, Geba met de graslanden daar omheen, 18 Anatot met de graslanden daar omheen en Almon met de graslanden daar omheen. 19 In totaal kreeg de familie van Aäron, dus alle priesterfamilies, 13 steden met de graslanden daar omheen.
De steden voor de andere families van Kehat
20 De andere families van Kehat kregen van de stam van Efraïm vier steden die hun door het lot werden aangewezen. 21 Ze kregen de vrijstad Sichem op de bergen van de stam van Efraïm, met de graslanden daar omheen, Gezer met de graslanden daar omheen, 22 Kibzaïm met de graslanden daar omheen en Bet-Horon met de graslanden daar omheen. 23 Van de stam van Dan kregen ze vier steden: Elteké met de graslanden daar omheen, Gibbeton met de graslanden daar omheen, 24 Ajalon met de graslanden daar omheen en Gat-Rimmon met de graslanden daar omheen. 25 Van de halve stam van Manasse kregen ze twee steden: Taänach met de graslanden daar omheen en Gat-Rimmon met de graslanden daar omheen. 26 In totaal kregen zij tien steden met de graslanden daar omheen.
De steden voor de families van Gerson
27 De families van Gerson kregen van de halve stam van Manasse twee steden: de vrijstad Golan in Bazan met de graslanden daar omheen en Beëstera met de graslanden daar omheen. 28 Van de stam van Issaschar kregen ze vier steden: Kisjon met de graslanden daar omheen, Dobrat met de graslanden daar omheen, 29 Jarmut met de graslanden daar omheen en En-Gannim met de graslanden daar omheen. 30 Van de stam van Aser kregen ze vier steden: Misal met de graslanden daar omheen, Abdon met de graslanden daar omheen, 31 Helkat met de graslanden daar omheen en Rehob met de graslanden daar omheen. 32 Van de stam van Naftali kregen ze drie steden: de vrijstad Kedes in Galilea met de graslanden daar omheen, Hammot-Dor met de graslanden daar omheen en Kartan met de graslanden daar omheen. 33 In totaal kregen de families van Gerson 13 steden met de graslanden daar omheen.
De steden voor de families van Merari
34 De families van Merari, de rest van de Levieten, kregen van de stam van Zebulon vier steden: Jokneam met de graslanden daar omheen, Karta met de graslanden daar omheen, 35 Dimna met de graslanden daar omheen en Nahalal met de graslanden daar omheen. 36 Van de stam van Ruben kregen ze vier steden: Bezer met de graslanden daar omheen, Jaza met de graslanden daar omheen, 37 Kedemot met de graslanden daar omheen en Mefaät met de graslanden daar omheen. 38 Van de stam van Gad kregen ze vier steden: de vrijstad Ramot in Gilead met de graslanden daar omheen, Mahanaïm met de graslanden daar omheen, 39 Hesbon met de graslanden daar omheen en Jaëzer met de graslanden daar omheen. 40 De families van Merari kregen door loting deze twaalf steden.
De steden zijn verdeeld
41 In totaal kregen de Levieten van de andere stammen 48 steden als eigendom, met de graslanden daar omheen. 42 Ze kregen steeds niet alleen de stad, maar ook de graslanden die daar omheen lagen.
43 Zo heeft de Heer aan Israël het hele land gegeven dat Hij aan hun voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob had beloofd. Ze veroverden het en gingen er wonen. 44 En de Heer gaf hun aan alle kanten rust, zoals Hij aan hun voorvaders gezworen had. Niet één van hun vijanden heeft hen kunnen overwinnen. De Heer gaf al hun vijanden in hun macht. 45 Alles wat de Heer aan het volk Israël had beloofd, heeft Hij ook gedaan. Er is niets wat Hij níet gedaan heeft.
Jezus gaat naar de hemel
1 Teofilus, in mijn eerste boek heb ik je geschreven over alles wat Jezus heeft gedaan en aan de mensen heeft geleerd voordat Hij naar de hemel ging.[a] 2 Voordat Hij naar de hemel ging, leerde Hij door de Heilige Geest nog allerlei dingen aan de leerlingen die Hij had uitgekozen. 3 Want nadat Hij uit de dood was opgestaan, liet Hij zich nog vaak aan de leerlingen zien. Pas na 40 dagen ging Hij naar de hemel. Tijdens die 40 dagen sprak Hij met de leerlingen over allerlei dingen die met het Koninkrijk van God te maken hebben. Ook deed Hij nog heel veel wonderen.
4 Toen Hij op een keer bij hen was, zei Hij tegen hen dat ze niet uit Jeruzalem mochten weggaan. Hij zei dat ze in Jeruzalem moesten blijven wachten op wat de Vader beloofd had. "Ik heb jullie al verteld wat die belofte is," zei Jezus. 5 "Johannes doopte met water. Maar binnenkort zullen jullie met de Heilige Geest worden gedoopt."
6 De mensen die daar bij Hem waren, vroegen Hem: "Heer, gaat U er nú voor zorgen dat Israël weer een eigen koninkrijk wordt?"[b] 7 Hij antwoordde: "Het gaat jullie niet aan wanneer dat gaat gebeuren. Alleen de Vader weet dat. Hij bepaalt wanneer dat zal zijn. 8 Maar jullie zullen de Heilige Geest krijgen. Hij zal jullie kracht geven. Dan zullen jullie aan de mensen gaan vertellen wat jullie van Mij hebben gezien en gehoord. Eerst in Jeruzalem, dan in heel Judea en Samaria en daarna in de hele wereld."
9 Hierna zagen ze hoe Hij opsteeg naar de hemel. Toen kwam er een wolk en ze zagen Hem niet meer. 10 Ze bleven naar de lucht staan staren. Plotseling stonden er twee mannen in witte kleren bij hen. 11 Ze zeiden: "Mannen uit Galilea, waarom staan jullie naar de lucht te staren? Jullie hebben gezien hoe deze Jezus bij jullie is weggegaan naar de hemel. Op dezelfde manier zal Hij weer terugkomen."
Judas' taak wordt overgenomen door iemand anders
12 Ze liepen van de Olijfberg terug naar Jeruzalem. (De Olijfberg was precies zo ver van Jeruzalem als je op een heilige rustdag mag lopen. Namelijk ongeveer 1½ km.) 13 Ze kwamen terug in de stad. Daar gingen ze naar de bovenzaal waar ze logeerden. Het waren Petrus, Johannes, Jakobus, Andreas, Filippus, Thomas, Bartolomeüs, Matteüs, Jakobus de zoon van Alfeüs, Simon de Zeloot, en Judas[c] de zoon van Jakobus. 14 Ze bleven eensgezind met elkaar bidden, samen met een paar vrouwen. Ook Jezus' moeder Maria en Jezus' broers waren daar.
15 Op een dag was er een groep van ongeveer 120 leerlingen bij elkaar. Petrus stond op en zei: 16 "Broeders en zusters, in de Boeken heeft David al door de Heilige Geest over Judas gesproken. En wat David over hem heeft gezegd, is ook gebeurd. Judas heeft de weg gewezen aan de mensen die Jezus gevangen kwamen nemen. 17 Hij hoorde bij onze groep en had dezelfde taak als wij. 18 Maar hij heeft Jezus verraden en daar geld voor gekregen. Met dat geld heeft hij een stuk grond gekocht. Maar hij is voorover gevallen, zijn buik is opengescheurd en zijn darmen kwamen naar buiten. 19 Iedereen in Jeruzalem heeft ervan gehoord. Daarom hebben ze dat stuk grond 'Akeldama' genoemd (Dat betekent 'bloedgrond'). 20 In het Boek van de Psalmen staat hierover: 'Laat de plaats waar hij woonde, verwilderen. Laat niemand er gaan wonen.' En ergens anders staat: 'Iemand anders moet de taak overnemen die hij had.' 21+22 Daarom moeten we iemand kiezen om zijn plaats in te nemen. Hij zal samen met ons aan de mensen gaan vertellen dat Jezus uit de dood is opgestaan. Het moet iemand zijn die al bij ons hoorde toen de Heer Jezus nog bij ons was. Hij moet aldoor met ons zijn meegegaan, vanaf de dag dat Jezus door Johannes werd gedoopt, tot de dag dat Jezus naar de hemel ging."
23 Ze stelden twee mannen voor: Jozef Barsabbas, die ook Justus genoemd werd, en Mattias. 24 Ze baden: "Heer, U kent alle harten. Wilt U aanwijzen wie van deze twee U heeft uitgekozen. 25 Dan zal hij Judas' plaats innemen en zijn taak overnemen. Want Judas is er niet meer bij. Hij is gegaan naar de plaats waar hij hoort." 26 Ze lieten de mannen loten en zo werd Mattias aangewezen. Vanaf dat moment hoorde hij bij de andere elf apostelen.[d]
Israël gedraagt zich als de volken die geen verbond met God hebben (vervolg)
10 Jeremia zegt: "Volk van Israël, luister naar wat de Heer tegen jullie zegt! 2 Doe niet wat de andere volken doen. Denk niet dat de dingen die je aan de hemel ziet, iets zeggen over de toekomst. Laat je er niet bang door maken, zoals de andere volken. 3 Want wat de andere volken aanbidden, is machteloos. Het zijn gewoon stukken hout die mensen uit het bos hebben gekapt. 4 Ze hebben er met een beitel een vorm aan gegeven en die met zilver en goud versierd. Ze zetten ze daarna met spijkers vast, zodat ze niet kunnen omvallen. 5 Zo staan ze daar. Het zijn net vogelverschrikkers, want spreken kunnen ze niet. Ze moeten gedragen worden, want ze kunnen niet zelf lopen. Wees niet bang voor zulke goden, want ze doen geen kwaad. Maar ze doen ook niets goeds!
6 Heer, niemand is als U. U bent geweldig en U bent machtig. 7 Iedereen zou voor U ontzag moeten hebben. U heeft daar recht op, want U bent de Koning van alle volken. Geen enkel wijs man van de volken, geen mens in al de koninkrijken, is zoals U. 8 Want hierin zijn zij allemaal onverstandig en dwaas: ze aanbidden beelden van hout. Het is onzin om zoiets te aanbidden. 9 Die beelden worden wel door vakmensen bedekt met zilver uit Tarsis en goud uit Ufaz, en ze hebben wel kostbare mantels om, maar ze zijn helemaal door mensen gemaakt.
10 Maar de Heer God is de Waarheid. Hij is de levende God, de eeuwige Koning. Als Hij boos is, beeft de aarde. Geen volk overleeft het als Hij kwaad op hen is. 11 Zeg tegen de volken: Goden die de hemel en de aarde niet hebben gemaakt, zullen weer van de aarde en vanonder de hemel verdwijnen. 12 God maakte de aarde door zijn kracht. Hij maakte de wereld met wijsheid. Hij plaatste de hemel met verstand. 13 Als Hij spreekt, dreunt zijn stem langs de hemel als het dreunen van de zee. Hij roept de wolken van het einde van de aarde. Hij laat het bliksemen en regenen. Hij haalt de wind uit zijn voorraadkamers.
14 De mensen zijn onverstandig en weten niets van God. De goudsmeden staan voor schut met hun beelden. Want het zijn maar leugens. Er zit geen leven in. 15 Ze hebben niets te betekenen. Ze zijn alleen maar bespottelijk. Als God hen straft, blijft er niets van hen over. 16 De God van Jakob lijkt niet op die goden. Want Hij is de Maker van alles. En Israël is zijn eigendom. Hij is de Heer van de hemelse legers!
17 Pak al je spullen in om de stad uit te vluchten, bewoners van Jeruzalem! 18 Want de Heer zegt: 'Deze keer slinger Ik de bewoners van dit land weg als stenen uit een slinger. Ik zal hen in grote moeilijkheden brengen. Want alleen dan zullen ze weer bij Mij terugkomen.' "
Jeremia's verdriet over alles wat er gaat gebeuren
19 Jeremia zegt: Ik heb zo'n verdriet! Ik heb zo'n pijn! Maar we moeten het verdragen. 20 Ons leven stort in als een tent waarvan de touwen zijn losgerukt. De bewoners zijn uit het land vertrokken. Niemand zal ons nog helpen. 21 De leiders, de herders van dit volk, zijn dwaas. Ze willen niet teruggaan naar de Heer. Daarom nemen ze onverstandige besluiten en is hun hele kudde uit elkaar geslagen. 22 We horen geruchten en beangstigend nieuws uit het noorden! Er wordt gezegd dat alle steden van Juda verwoest zullen worden. Er zullen alleen nog jakhalzen wonen.
23 Ik weet, Heer, dat de mensen niet zelf mogen kiezen hoe ze leven. Ik weet dat wij niet zelf mogen bepalen wat we doen. 24 Heer, U mag ons straffen als dat nodig is. Maar straf ons niet zo zwaar als we verdiend hebben. Anders blijft er niets van ons over. 25 Stort uw volle woede maar uit over de volken die U niet kennen, over de mensen die U niet aanbidden. Want ze hebben ons verslonden. Ze hebben ons helemaal vernietigd. En ze hebben ons mooie land veranderd in een wildernis!"[a]
Jezus vertelt wat er in de toekomst gaat gebeuren
24 Jezus vertrok uit de tempel. Zijn leerlingen zeiden Hem hoe mooi ze de gebouwen van de tempel vonden. 2 Hij antwoordde: "Kijk nog maar eens goed. Geloof Mij, er zal geen steen van op de andere blijven staan. Alles zal tot de grond worden afgebroken."
3 Ze gingen op de Olijfberg zitten. Zijn leerlingen kwamen Hem vragen: "Wanneer zal dat gebeuren? En waaraan kunnen we zien wanneer U komt en het einde van de wereld eraan komt?" 4 Jezus antwoordde: "Let goed op dat jullie je door niemand laten bedriegen. 5 Want heel veel mensen zullen beweren dat ze Mij zijn. Ze zullen zeggen: 'Ik ben de Messias.' En heel veel mensen zullen dat geloven. 6 Ook zullen jullie horen over oorlogen en over berichten van oorlogen. Maar laat je daardoor niet bang maken. Die dingen moeten gebeuren. Maar het is nog niet het einde. 7 Want allerlei landen en volken zullen met elkaar oorlog voeren. En er zullen op allerlei plaatsen hongersnoden, gevaarlijke ziekten en aardbevingen zijn. 8 Maar dat is pas het begin van het einde.
9 Dan zullen de mensen jullie gevangen nemen, mishandelen en doden. Iedereen zal jullie haten omdat jullie in Mij geloven. 10 Veel mensen zullen hun geloof verliezen. Ze zullen elkaar verraden en elkaar haten. 11 Er zullen allerlei mensen komen die beweren dat ze mijn profeten zijn. Ze zullen zeggen dat ze namens Mij spreken, terwijl dat helemaal niet zo is. Ze zullen daarmee heel veel mensen bedriegen. 12 En de mensen zullen zich steeds minder van God aantrekken. Daardoor zullen ze ook steeds minder liefde voor elkaar hebben. 13 Maar de mensen die volhouden tot het einde, zullen worden gered. 14 En het goede nieuws van het Koninkrijk moet aan de hele wereld worden verteld. Alle volken moeten weten wat Ik heb gedaan. Pas dan zal het einde komen.
15 Er zal iets afschuwelijks op de plaats van de tempel staan, iets afschuwelijks dat verwoesting veroorzaakt. De profeet Daniël heeft daar al over gesproken[a] – Let goed op als je dit leest en denk er over na! – 16 De bewoners van Judea moeten dan naar de bergen vluchten. 17 Als je op het dak van je huis bent, ga dan niet naar beneden om iets uit je huis mee te nemen. Je moet onmiddellijk vluchten. 18 Als je in het veld aan het werk bent, ga dan niet eerst naar huis om kleren op te halen. Je moet onmiddellijk vluchten. 19 Het zal een vreselijke tijd zijn voor de vrouwen die in verwachting zijn of net een baby hebben gekregen! 20 Bid dat het geen winter zal zijn als jullie moeten vluchten, of een heilige rustdag. 21 Want het zal een vreselijke tijd worden. Zo'n verschrikkelijke tijd is er nog nooit eerder geweest en zal er ook nooit meer komen. 22 Als de Heer die tijd niet korter zou maken, zou geen mens worden gered. Maar God zal die tijd korter maken om de mensen die in Hem geloven te helpen.
23 Geloof het niet als iemand tegen jullie zegt: 'Kijk, hier is de Messias! Kijk, daar is Hij!' 24 Want er zullen mensen komen die beweren dat ze de Messias zijn of dat ze zijn profeten zijn, terwijl dat helemaal niet waar is. Ze zullen zelfs grote wonderen doen. Daardoor zal het hun bijna lukken om ook de gelovigen te bedriegen. 25 Ik waarschuw jullie hier nu alvast voor. Pas dus goed op. 26 Dus als de mensen tegen jullie zeggen: 'Kijk, Hij is in de woestijn,' ga er dan niet heen. En als ze zeggen: 'Kijk, Hij is in dat huis,' geloof het dan niet. 27 Want net zoals de bliksem de hele hemel van oost tot west verlicht, zo zal de komst van de Mensenzoon zijn. 28 Let op: Waar een dood dier ligt, daar zullen de gieren zich verzamelen.
29 Onmiddellijk na die vreselijke tijd zal de zon donker worden. De maan zal geen licht meer geven. De sterren zullen uit de hemel vallen. En de machten van de geestelijke wereld zullen schudden. 30 En dan zal het teken van de Mensenzoon zichtbaar worden aan de lucht. Alle volken van de aarde zullen de Mensenzoon op de wolken zien komen in zijn stralende hemelse macht en majesteit. En ze zullen huilen van spijt. 31 Onder luid trompetgeschal zal Hij zijn engelen uitsturen. Ze zullen de gelovigen verzamelen uit het noorden, oosten, zuiden en westen, van over de hele wereld.
32 Van de vijgenboom kun je dit leren: als het hout zacht wordt en er blaadjes aan komen, weet je dat de zomer eraan komt. 33 Zo kunnen jullie ook weten dat als al deze dingen gebeuren, het einde eraan komt. Het is dan bijna tijd. 34 Luister goed! Ik zeg jullie dat dit volk niet zal ophouden te bestaan vóór al deze dingen zijn gebeurd. 35 De hemel en de aarde zullen ophouden te bestaan. Maar mijn woorden zullen altijd blijven.
36 Maar niemand weet wanneer die dag en dat moment zullen zijn. Ook de hemelse engelen weten dat niet. Ook de Zoon weet dat niet. Alleen mijn Vader weet het. 37 Zoals het ging in de tijd van Noach, zo zal het ook gaan als de Mensenzoon terugkomt. 38 Want in die tijd, vóór de grote overstroming, gingen de mensen gewoon hun gang. Ze aten en dronken en trouwden, tot op de dag dat Noach aan boord van zijn boot ging. 39 Ze hadden niets in de gaten. Toen kwam de grote overstroming en ze verdronken allemaal. Zo zal het ook gaan als de Mensenzoon komt. 40 Twee mensen zullen in het veld aan het werk zijn. De één zal plotseling meegenomen worden, de ander niet. 41 Twee vrouwen zullen graan aan het malen zijn. De één zal plotseling meegenomen worden, de ander niet. 42 Let daarom goed op. Want jullie weten niet op welke dag jullie Heer komt.
43 Als de bewoner van een huis had geweten hoe laat de dief zou komen, zou hij opgebleven zijn. Hij zou niet in zijn huis hebben laten inbreken. Onthoud dat goed! 44 Daarom moeten jullie ook goed opletten. Want de Mensenzoon zal onverwachts komen.
45 Een trouwe en verstandige dienaar krijgt van zijn heer de leiding over de andere dienaren. Hij moet voor hen zorgen. Wie van jullie zal net zo doen als hij? 46 Wat is het heerlijk voor die dienaar als hij met zijn werk bezig is als zijn heer terugkomt. 47 Luister goed! Ik zeg jullie dat zijn heer hem de leiding zal geven over alles wat hij bezit. 48 Maar stel dat hij een slechte dienaar is. Stel dat hij bij zichzelf zou zeggen: 'Mijn heer blijft nog wel een poosje weg.' 49 En hij zou de andere dienaren mishandelen en met dronkenlappen gaan zitten drinken. 50 Dan komt zijn heer onverwachts terug, op een moment dat de dienaar hem niet verwacht. 51 En zijn heer zal hem gevangen zetten. Hij zal hem dezelfde straf geven als de schijnheilige mensen. Dan zal die dienaar huilen en met zijn tanden knarsen van spijt."
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016