Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
Het Boek (HTB)
Version
Ruth 3-4

Ruth benadert Boaz

Enige tijd later zei Naomi tegen Ruth: ‘Kind, wordt het niet eens tijd dat ik iemand zoek met wie je kunt hertrouwen? Boaz is zo vriendelijk geweest jou bij hem te laten werken en bovendien is hij naaste familie van ons. Luister, ik weet dat hij vanavond gerst gaat wannen op de dorsvloer. Doe nu wat ik je zeg: neem een bad, doe wat parfum op, trek je mooiste kleren aan en ga naar de dorsvloer. Maar laat je niet zien voordat hij klaar is met eten. Let goed op waar hij gaat slapen. Ga er dan zachtjes naar toe, sla de deken aan het voeteneinde op en ga daar liggen. Hij zal je dan wel zeggen wat je moet doen.’ ‘Goed, ik zal doen wat u hebt gezegd,’ antwoordde Ruth.

Die avond ging zij naar de dorsvloer en deed precies wat haar schoonmoeder had gezegd. Toen Boaz klaar was met eten, ging hij tevreden liggen slapen naast een korenhoop. Zachtjes sloop Ruth naar hem toe, lichtte de deken van zijn voeten op en ging daar liggen. Rond middernacht schrok Boaz plotseling wakker. Hij draaide zich om en zag een vrouw aan zijn voeten liggen! ‘Wie ben je?’ vroeg hij. ‘Ik ben het, meneer, Ruth,’ antwoordde ze. ‘Wilt u met mij trouwen? U bent immers onze naaste bloedverwant.’ 10 ‘De Here zal je zegenen,’ riep hij uit. ‘Hiermee toon je nog meer trouw dan je voorheen al aan je overleden man getoond hebt. Je hebt niet omgekeken naar jongere mannen, of ze nu arm waren of rijk. 11 Welnu Ruth, maak je geen zorgen. Ik zal doen wat je vraagt, want iedereen in de stad weet wat een bijzondere vrouw jij bent. 12 Er is echter één probleem. Het klopt dat ik een naaste bloedverwant van je ben, maar er is iemand anders die nog nauwer aan je verwant is dan ik. 13 Blijf vannacht hier, dan ga ik morgenochtend met hem praten. Als híj met je wil trouwen, moet je dat doen. Wil hij dat niet, dan word je mijn vrouw. Dat zweer ik bij de naam van de Here. Blijf hier maar liggen tot de ochtend.’ 14 Zo bleef zij aan zijn voeteneinde liggen. Nog voor het licht werd stond ze op, zodat niemand haar kon herkennen, want hij had haar gezegd: ‘Niemand mag weten dat jij op de dorsvloer bent geweest.’ 15 ‘Houd je omslagdoek eens op,’ zei hij. Toen zij dat deed, goot hij er zes maten gerst in die hij haar meegaf. Daarna ging hij naar de stad.

16 ‘Hoe is het gegaan?’ vroeg Naomi toen zij thuis kwam. Ruth vertelde wat hij voor haar gedaan had en ze gaf Naomi de gerst die zij had meegekregen. Ze zei: 17 ‘Boaz zei dat ik niet met lege handen thuis mocht komen.’ 18 Toen zei Naomi tegen haar: ‘Wacht nu maar rustig af tot we horen wat er gebeurt, want Boaz zal niet rusten voordat dit is geregeld. Hij maakt het vandaag nog in orde.’

Boaz trouwt Ruth

Boaz ging bij de stadspoort zitten wachten op het andere familielid. Toen hij hem voorbij zag gaan, riep hij: ‘Zeg, hebt u even tijd voor mij? Ik wil iets met u bespreken!’ De man kwam naar hem toe en ging naast hem zitten. Daarna riep Boaz tien leiders van de stad en vroeg hun erbij te komen zitten als getuigen. Boaz zei tegen zijn familielid: ‘U kent Naomi, die uit Moab is teruggekeerd, nietwaar? Zij wil het stuk land van Elimélech verkopen. Het leek me goed er eerst met u over te spreken, zodat u het kunt kopen als u wilt, in het bijzijn van deze respectabele getuigen. Als u het wilt kopen, zeg het mij dan, want als u geen gebruik maakt van uw recht, doe ik het. U hebt het eerste recht van koop, daarna ik.’ De man antwoordde: ‘Goed, ik zal het kopen.’ Boaz voegde eraan toe: ‘Als u het land van Naomi koopt, moet u ook met Ruth, haar Moabitische schoondochter, trouwen. Dan kan zij kinderen krijgen die Machlons naam zullen dragen en zijn land zullen erven.’ ‘In dat geval kan ik het niet doen,’ antwoordde de man. ‘Daardoor zou mijn eigen bezit minder waard worden. Koopt u het maar, want ik kan het me niet veroorloven.’ In die tijd was het in Israël gewoonte dat als iemand het recht van koop aan een ander gaf, hij zijn sandaal uittrok en die aan de ander overhandigde. Deze handeling gaf openbare geldigheid aan de transactie. Toen de man tegen Boaz zei: ‘Koopt u het zelf maar,’ trok hij dus zijn sandaal uit. Boaz keerde zich naar de getuigen en de mensen die er omheen stonden en zei: ‘U bent er allemaal getuige van dat ik nu alle vroegere bezittingen van Elimélech en zijn zonen Machlon en Chiljon koop van Naomi. 10 Ik zal ook trouwen met Ruth, de Moabitische, de weduwe van Machlon. Haar kinderen zullen Elimélechs naam dragen en zijn land erven. Zo zal zijn naam voortleven in zijn familie en in zijn stad. U bent er vandaag getuige van.’

11 Alle toehoorders en de getuigen stemden ermee in en zeiden: ‘Ja, wij zijn er getuige van. Moge de Here deze vrouw die bij u komt wonen, zegenen als Rachel en Lea, die beiden het volk Israël groot hebben gemaakt en van wie het hele volk Israël afstamt! En wat uzelf betreft, moge het u voorspoedig gaan en moge u beroemd worden in Bethlehem. 12 Mogen de kinderen die de Here u zal geven door deze jonge vrouw, zijn als die van Peres, de zoon van Tamar en Juda.’

13 Zo trouwde Boaz met Ruth. Nadat zij gemeenschap hadden gehad, raakte zij in verwachting en de Here schonk hun een zoon. 14 De vrouwen van de stad zeiden tegen Naomi: ‘Prijs de Here, want Hij heeft u een kleinzoon gegeven. Wij hopen dat zijn naam beroemd wordt in Israël. 15 Hij zal ervoor zorgen dat u zich weer jong voelt en u verzorgen als u dat zelf niet meer kunt. Dit jongetje is immers de zoon van uw schoondochter, de vrouw die zoveel van u houdt en u meer waard is dan zeven zonen!’ 16 En Naomi nam het kind op schoot en zorgde er goed voor. 17 Haar buurvrouwen zeiden: ‘Naomi heeft weer een zoon!’ Zij noemden het jongetje Obed. Hij werd de vader van Isaï en de grootvader van koning David.

18-22 Dit is de stamboom van David, te beginnen bij zijn voorvader Peres: Peres was de vader van Hezron, Hezron was de vader van Ram, Ram was de vader van Amminadab, Amminadab was de vader van Nachson, Nachson was de vader van Salmon, Salmon was de vader van Boaz, Boaz was de vader van Obed, Obed was de vader van Isaï en Isaï was de vader van David.

Handelingen 28

Paulus verblijft in Rome

28 Wij ontdekten dat het eiland waar we geland waren Malta heette. De bewoners waren buitengewoon vriendelijk voor ons. Zij waren heel gastvrij en maakten een groot vuur omdat het regenachtig en koud was.

Paulus hielp mee met hout sprokkelen. Toen hij een bos takken op het vuur gooide, schoot er door de hitte een adder uit en beet zich in zijn hand vast. De eilandbewoners zagen het beest aan Paulusʼ hand hangen en zeiden tegen elkaar: ‘Die man is vast een moordenaar! Hoewel hij aan de zee is ontkomen, wil de godin van de gerechtigheid niet dat hij in leven blijft.’ Paulus schudde echter het beest van zijn hand af, zodat het in het vuur viel. Hij had verder nergens last van. De eilandbewoners verwachtten dat hij zou opzwellen of plotseling dood zou neervallen. Maar toen er na lange tijd niets met hem gebeurd was, sloegen zij om als een blad aan een boom en zeiden dat hij een god was.

Daar vlakbij lag het landgoed van Publius, de gouverneur van het eiland. Hij was heel gastvrij voor ons en gaf ons drie dagen onderdak. Publiusʼ vader lag met koorts en dysenterie in bed. Paulus ging naar hem toe, bad voor hem, legde zijn handen op hem en genas hem. Toen dit nieuws bekend werd, kwamen overal van het eiland zieken naar ons toe, die werden genezen. 10 Zij brachten ons vele geschenken en gaven bij ons vertrek allerlei dingen mee die wij nodig hadden.

11 Drie maanden na de schipbreuk gingen wij aan boord van een ander schip, de Tweelingen uit Alexandrië. Het had in de haven van het eiland overwinterd. 12 De eerste plaats die wij aandeden, was Syracuse, waar wij drie dagen bleven. 13 Daarna zeilden wij om het eiland Sicilië heen en kwamen in Regium. Na daar een dag in de haven te hebben gelegen, gingen we weer verder. Er was een zuidenwind opgestoken, zodat wij binnen twee dagen in Puteoli waren. 14 Daar vonden wij een groep christenen. Zij vroegen ons dringend een week bij hen te blijven. Maar na die week reisden wij weer verder naar Rome. 15 De Romeinse christenen hadden gehoord dat wij in aantocht waren en kwamen ons tegemoet. Wij ontmoetten enkelen van hen al bij Forum Appii en weer anderen een paar kilometer verder, bij Tres Tabernae. Toen Paulus hen allen zag, dankte hij God en vatte nieuwe moed.

16 Na onze aankomst in Rome werd Paulus gezegd dat hij mocht wonen waar hij wilde, al was het wel onder voortdurende bewaking van een soldaat.

17 Drie dagen later vroeg hij de leiders van de Joodse gemeenschap bij hem te komen. ‘Broeders,’ zei hij, ‘hoewel ik geen enkele misdaad tegen ons volk en onze tradities heb begaan, ben ik toch door de Joden in Jeruzalem gevangengenomen en aan de Romeinen uitgeleverd. 18 Die wilden mij na het verhoor vrijlaten, omdat ik niets had gedaan waarop de doodstraf staat. 19 Maar toen de Joden daar heftig tegen protesteerden, heb ik mij op de keizer beroepen, overigens zonder de bedoeling mijn volk aan te klagen. 20 Omdat ik u dit graag wilde vertellen, heb ik u gevraagd hier te komen. Ik ben geboeid, omdat ik leef in de verwachting dat de doden weer levend zullen worden.’ 21 Zij antwoordden: ‘Wij hebben niets slechts over u persoonlijk gehoord, niet in de brieven die we uit Judea hebben ontvangen en ook niet van de Joden die in Jeruzalem zijn geweest. 22 Maar het zou wel goed zijn om te weten wat voor ideeën u erop nahoudt. Want wij horen niet veel goeds over de partij waar u bijhoort.’

23 Zij maakten een afspraak met Paulus om daar eens uitgebreid over te praten. Op de afgesproken dag kwamen zij bij hem thuis en luisterden naar wat hij te vertellen had. Van ʼs morgens tot ʼs avonds sprak hij vol vuur over het Koninkrijk van God. Hij probeerde hen aan de hand van de boeken van Mozes en de profeten, ervan te overtuigen dat Jezus de Christus is. 24 Sommigen werden inderdaad overtuigd door wat hij zei. Maar anderen geloofden hem niet. 25 Zij vertrokken, zonder dat ze het met Paulus eens waren geworden. Voor hun vertrek zei Paulus nog dit: ‘Wat de Heilige Geest door de profeet Jesaja tegen onze voorouders heeft gezegd, is maar al te waar! 26 “Ga naar het Joodse volk,” zei hij, “en zeg: u hoort wel, maar begrijpt niet. U kijkt wel, maar ziet niet. 27 Het hart van dit volk is onverschillig, ze hebben hun oren dichtgestopt en hun ogen gesloten, om maar niets te zien, horen of begrijpen. Daarom kunnen zij niet naar God terugkeren en kan Hij hen niet genezen.” 28 U moet goed beseffen, broeders, dat God de andere volken dezelfde redding aanbiedt als ons. En zij zullen naar Hem luisteren!’ 29 Nadat hij dit gezegd had, verlieten de Joden hem, terwijl zij het onderling niet eens werden.

30 Paulus woonde twee volle jaren in het huis dat hij had gehuurd en ontving iedereen die bij hem kwam. 31 Hij liet geen kans voorbijgaan om over het Koninkrijk van God te spreken. Met grote vrijmoedigheid sprak hij over de Here Jezus Christus. En niemand legde hem een strobreed in de weg.

Jeremia 38

Jeremia in de put

38 1,2 Sefatja, de zoon van Mattan, Gedalja, de zoon van Pashur, Juchal, de zoon van Selemja, en Pashur, de zoon van Malkia, hoorden dat Jeremia de mensen had verteld dat iedereen die in Jeruzalem bleef, zou sterven door het zwaard, de honger of door ziekten, maar dat zij die zich aan de Babyloniërs zouden overgeven, in leven zouden blijven en dat de stad Jeruzalem zeker door de koning van Babel zou worden ingenomen. Daarom gingen zij naar de koning en zeiden: ‘Majesteit, deze man moet sterven. Dergelijke taal ondermijnt het moreel van de weinige soldaten die we nog hebben en van alle inwoners. Hij is niet op vrede uit, maar op de ondergang van ons volk.’ Koning Zedekia ging daarmee akkoord. ‘Goed,’ zei hij, ‘doe met hem wat u wilt, ik kan u niet tegenhouden.’ Zij haalden Jeremia uit zijn cel en lieten hem aan touwen in een put op de binnenplaats van de gevangenis zakken. De put was van Malkia, een zoon van de koning. Er stond geen water in, maar de bodem was bedekt met een dikke laag modder, waarin Jeremia wegzakte.

Toen de Ethiopiër Ebed-Melech, een belangrijke hoffunctionaris, hoorde dat Jeremia in de put zat, haastte hij zich naar de Benjaminpoort waar de koning op dat moment was. ‘Majesteit,’ zei hij, ‘het is misdadig dat deze mannen Jeremia in de put hebben laten zakken om hem daar te laten sterven van de honger. Er is in de stad toch al geen brood meer te krijgen.’ 10 Toen beval de koning Ebed-Melech met hulp van dertig mannen Jeremia uit de put te trekken, voordat hij zou sterven. 11 Ebed-Melech ging samen met de mannen naar een opslagplaats in het paleis waar afgedankte kleding lag. Hij pakte daar wat vodden en oude kleren, nam die mee naar de put en liet ze aan een touw naar Jeremia zakken. 12 Hij riep naar beneden: ‘Doe die stukken stof onder uw oksels, anders zullen de touwen u verwonden.’ Toen Jeremia dat had gedaan, 13 trokken zij hem uit de put en brachten hem terug naar de paleisgevangenis.

14 Op een dag liet koning Zedekia Jeremia halen om hem bij de zij-ingang van de tempel te ontmoeten. ‘Ik wil u iets vragen,’ zei de koning, ‘en probeer niet de waarheid voor mij te verbergen.’ 15 Jeremia antwoordde: ‘Als ik u de waarheid vertel, zult u mij doden. En u zult toch niet naar me luisteren.’ 16 Daarom zwoer koning Zedekia bij de almachtige God, zijn schepper, dat hij Jeremia niet zou doden of in handen geven van de mannen die het op zijn leven hadden voorzien. 17 Toen zei Jeremia tegen Zedekia: ‘De Here, de God van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: “Als u zich aan de koning van Babel overgeeft, zullen u en uw familie in leven blijven en zal de stad niet worden verbrand. 18 Maar als u weigert u over te geven, zal deze stad door het Babylonische leger in lichterlaaie worden gezet en u zult niet ontsnappen.” ’ 19 ‘Maar ik ben bang om mij over te geven,’ zei de koning, ‘want de Babyloniërs zullen mij overdragen aan de Joden die zijn overgelopen en wie weet wat die met mij zullen doen?’ 20 Jeremia antwoordde: ‘U zult niet in hun handen vallen, als u alleen maar de Here gehoorzaamt, uw leven zal worden gespaard en het zal allemaal goed aflopen voor u. 21,22 “Maar als u weigert u over te geven,” zegt de Here, “zullen alle vrouwen die in uw paleis zijn, naar buiten worden gebracht en aan de Babylonische officieren worden gegeven. En die vrouwen zullen zich dan tegenover u bitter beklagen. ‘Fijne vrienden hebt u,’ zullen zij zeggen, ‘uw eigen vertrouwelingen hebben u bedrogen en aan uw lot overgelaten!’ 23 Al uw vrouwen en kinderen zullen aan de Babyloniërs worden uitgeleverd en ook u zult niet kunnen ontsnappen. De koning van Babel zal u gevangennemen en de stad zal worden platgebrand.” ’ 24 Toen zei Zedekia tegen Jeremia: ‘Laat niemand horen dat u dit aan mij hebt verteld, want dat zou uw dood betekenen! 25 En als mijn dienaren horen dat u met mij hebt gesproken en zij u met de dood bedreigen als u niet vertelt waarover het ging, 26 zeg dan maar dat u mij hebt gesmeekt u niet terug te sturen naar de kerker in het huis van Jonathan, omdat dat uw dood zou betekenen.’

27 Inderdaad kwamen de leiders van de stad later bij Jeremia en vroegen hem waarom de koning hem had ontboden. Hij vertelde hun wat de koning hem had aangeraden en zij vertrokken zonder de waarheid te hebben ontdekt, want niemand had het gesprek afgeluisterd. 28 Jeremia bleef in de gevangenis tot Jeruzalem door de Babyloniërs werd ingenomen.

Psalmen 11-12

11 Een psalm van David voor de koordirigent.

Ik zoek mijn bescherming bij de Here.
Waarom zeggen jullie dan:
‘Vogel, zoek je schuilplaats in de bergen!’
Kijk zelf maar,
de goddelozen
leggen hun boog al aan de schouder
en spannen de pijlen
om de rechtvaardigen te treffen.
Als zo de bodem
onder iemands voeten wordt weggehaald,
wat kan een rechtvaardige
dan zelf nog doen?
De Here woont in zijn heilige tempel,
de troon van de Here is in de hemelen.
Zijn ogen zien alles
en beoordelen wat de mens doet.
De Here stelt de oprechte mens op de proef,
maar Hij haat slechte en gewelddadige mensen.
Boven het hoofd van de slechte mensen
trekken de wolken samen,
vuur en zwavel hagelen op hen neer
en een schroeiend hete wind wordt hun deel.
Want de Here is rechtvaardig.
Hij waardeert het oprechte handelen.
Zij die Hem volgen, doen zijn wil.
Daarom zijn zij in staat
Hem recht in de ogen te kijken.

12 Een psalm van David voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van ‘De Achtste.’

Here, help ons!
Gelovigen
zijn er niet meer te vinden.
Het begrip trouw
zegt de mensen niets meer.
Men is oneerlijk tegen elkaar,
spreekt met dubbele tong
en bedriegt de ander.
Vernietig dat soort mensen maar, Here,
ieder die zo handelt,
al die mensen die zeggen:
‘Ik praat me overal uit,
laat mij het maar zeggen—
wie doet me wat?’
De Here zegt:
‘Ter wille van de onderdrukten
en het hulpgeroep van de armen
ga Ik nu optreden.
Ieder die naar Mij uitziet,
zal Ik in veiligheid brengen.’
Het woord van de Here
is betrouwbaar,
zo puur als zevenmaal gezuiverd zilver.
Ik weet, Here,
dat U uw woord altijd nakomt
en dat U ons zult beschermen
tegen deze onbetrouwbare mensen.
De ongelovigen
schijnen de overhand te hebben
en het lijkt wel
of alle mensen God ongehoorzaam zijn.

Het Boek (HTB)

Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.