M’Cheyne Bible Reading Plan
Het volk opnieuw geteld
26 Nadat de straf was opgehouden, zei de Here tegen Mozes en Eleazar, de zoon van de priester Aäron: 2 ‘Tel alle Israëlitische mannen van twintig jaar en ouder, om te zien hoeveel mannen van elke stam en familie in een oorlog kunnen meevechten.’ 3,4 Mozes en Eleazar gaven de stamleiders instructies voor de telling. Het volk verbleef op dat moment op de vlakten van Moab langs de Jordaan, tegenover Jericho. Hier volgen de resultaten van de telling. 5-11 De stam van Ruben: 43.730 mannen.
Ruben was de oudste zoon van Israël. Deze stam bestond uit de volgende families, genoemd naar Rubens zonen: de Chanochieten, genoemd naar hun voorvader Chanoch. De Palluïeten, genoemd naar hun voorvader Pallu. Tot de familie van Eliab, een van de zonen van Pallu, behoorden de gezinnen van Nemuël, Datan en Abiram. Deze Datan en Abiram waren de twee leiders die met Korach samenspanden tegen Mozes en Aäron en in feite het gezag van God in twijfel trokken! Maar de aarde opende zich en slokte hen op, diezelfde dag doodde de Here tweehonderdvijftig man met vuur als een waarschuwing voor het hele volk. De Chesronieten, genoemd naar hun voorvader Chesron. De Karmieten, genoemd naar hun voorvader Karmi.
12-14 De stam van Simeon: 22.200 mannen.
Tot deze stam behoorden de volgende families, genoemd naar de zonen van Simeon: de Nemuëlieten, genoemd naar hun voorvader Nemuël. De Jaminieten, genoemd naar hun voorvader Jamin. De Jachinieten, genoemd naar hun voorvader Jachin. De Zarchieten, genoemd naar hun voorvader Zerach. De Saulieten, genoemd naar hun voorvader Saül.
15-18 De stam van Gad: 40.500 mannen.
Tot deze stam behoorden de volgende families, die voortkwamen uit de zonen van Gad: de Sefonieten, genoemd naar hun voorvader Sefon. De Chaggieten, genoemd naar hun voorvader Chaggi. De Sunieten, genoemd naar hun voorvader Suni. De Oznieten, genoemd naar hun voorvader Ozni. De Erieten, genoemd naar hun voorvader Eri. De Arodieten, genoemd naar hun voorvader Arod. De Arelieten, genoemd naar hun voorvader Areli.
19-22 De stam van Juda: 76.500 mannen.
Tot deze stam behoorden de volgende families die de namen van de zonen van Juda droegen. Judaʼs zonen Er en Onan zijn hier niet bij, zij stierven in Kanaän. De Selanieten, genoemd naar hun voorvader Sela. De Parsieten, genoemd naar hun voorvader Peres. De Zarchieten, genoemd naar hun voorvader Zerach. Deze telling omvatte ook twee families die voortkwamen uit Peres: de Chesronieten, genoemd naar hun voorvader Chesron. De Chamulieten, genoemd naar hun voorvader Chamul.
23-25 De stam van Issachar: 64.300 mannen.
Tot deze stam behoorden de volgende families met de namen van Issachars zonen: de Tolaïeten, genoemd naar hun voorvader Tola. De Punieten, genoemd naar hun voorvader Puwwa. De Jasubieten, genoemd naar hun voorvader Jasub. De Simronieten, genoemd naar hun voorvader Simron.
26,27 De stam van Zebulon: 60.500 mannen.
Tot deze stam behoorden de volgende families die de naam van een van de zonen van Zebulon droegen: de Sardieten, genoemd naar hun voorvader Sered. De Elonieten, genoemd naar hun voorvader Elon. De Jachleëlieten, genoemd naar hun voorvader Jachleël.
28-37 De stam van Jozef: 32.500 mannen in de tak van Efraïm en 52.700 mannen in de tak van Manasse.
In de tak van Manasse was de familie van de Machirieten, genoemd naar hun voorvader Machir. De familie die voortkwam uit de Machirieten was die van de Gileadieten, genoemd naar hun voorvader Gilead. De stammen van de Gileadieten waren: de Iëzrieten, genoemd naar hun voorvader Iëzer. De Chelekieten, genoemd naar hun voorvader Chelek. De Asriëlieten, genoemd naar hun voorvader Asriël. De Sichmieten, genoemd naar hun voorvader Sechem. De Semidaïeten, genoemd naar hun voorvader Semida. De Cheferieten, genoemd naar hun voorvader Chefer. Chefers zoon Selofchad had geen zonen. Dit zijn de namen van zijn dochters: Machla, Noa, Chogla, Milka en Tirsa.
De 32.500 mannen die geteld werden in de tak van Efraïm, omvatten de volgende stammen, genoemd naar de zonen van Efraïm: de Sutalchieten, genoemd naar hun voorvader Sutelach. Onder deze stam viel de familie van de Eranieten, genoemd naar Eran, een zoon van Sutelach. De Bachrieten, genoemd naar hun voorvader Becher. De Tachanieten, genoemd naar hun voorvader Tachan.
38-41 De stam van Benjamin: 45.600 mannen.
Tot deze stam behoorden de volgende families, genoemd naar de zonen van Benjamin: de Balieten, genoemd naar hun voorvader Bela. De families, genoemd naar de zonen van Bela, waren: de Ardieten, genoemd naar hun voorvader Ard. De Naämieten, genoemd naar hun voorvader Naäman. De Asbelieten, genoemd naar hun voorvader Asbel. De Achiramieten, genoemd naar hun voorvader Achiram. De Sufamieten, genoemd naar hun voorvader Sefufam. De Chufamieten, genoemd naar hun voorvader Chufam.
42,43 De stam van Dan: 64.400 mannen.
Deze stam omvatte slechts één familie, die van de Suchamieten, genoemd naar Sucham, de zoon van Dan.
44-47 De stam van Aser: 53.400 mannen.
Tot deze stam behoorden de volgende families, genoemd naar de zonen van Aser: de Jimnaïeten, genoemd naar hun voorvader Jimna. De Jiswieten, genoemd naar hun voorvader Jiswi. De Beriïeten, genoemd naar hun voorvader Beria. De families die de namen van de zonen van Beria droegen, waren: de Cheberieten, genoemd naar hun voorvader Cheber. De Malkiëlieten, genoemd naar hun voorvader Malkiël. Aser had ook nog een dochter, genaamd Serach.
48-50 De stam van Naftali: 45.400 mannen.
Tot deze stam behoorden de volgende families, genoemd naar de zonen van Naftali: de Jachseëlieten, genoemd naar hun voorvader Jachseël. De Gunieten, genoemd naar hun voorvader Guni.
De Jisrieten, genoemd naar hun voorvader Jeser. De Sillemieten, genoemd naar hun voorvader Sillem.
51 Zo kwam het totaal aantal inzetbare mannen van Israël op 601.730. 52,53 Toen zei de Here tegen Mozes: ‘Verdeel het land onder de stammen, in verhouding tot hun grootte. 54 De grotere stammen krijgen meer land, de kleinere minder. 55,56 Laat de vertegenwoordigers van de grote stammen loten om de grote stukken land en laat de kleine stammen hetzelfde doen om de kleinere stukken.’
57 Dit zijn de families van de Levieten die in de telling werden meegerekend: de Gersonieten, genoemd naar hun voorvader Gerson. De Kehatieten, genoemd naar hun voorvader Kehat. De Merarieten, genoemd naar hun voorvader Merari.
58,59 Dit zijn de families die voortkwamen uit de bovengenoemde families: de Libnieten, de Chebronieten, de Machlieten, de Musieten en de Korchieten.
Een van de nakomelingen van Levi was Jochebed. Zij trouwde met Amram, een nakomeling van Kehat. Zij waren de ouders van Aäron, Mozes en hun zuster Mirjam. 60 Aärons kinderen waren Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar. 61 Maar Nadab en Abihu stierven toen zij onheilig vuur aan de Here offerden.
62 Het aantal Levieten bij de telling bedroeg 23.000, waarbij alle mannen van één maand en ouder werden meegerekend. Maar de Levieten telden niet mee bij het bepalen van het totaal aantal Israëlieten, want de Levieten kregen geen land.
63 Dit waren de uitkomsten van de telling die werd gehouden door Mozes en de priester Eleazar, terwijl Israël tegenover Jericho verbleef, op de vlakten van Moab bij de Jordaan. 64,65 Onder dit aantal Israëlieten was er niet één die ook was geteld bij de vroegere telling in de Sinaï-woestijn! Want de mensen die indertijd werden geteld, waren gestorven zoals de Here had bevolen toen Hij van hen zei: ‘Zij zullen sterven in de woestijn.’ De enige uitzonderingen waren Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun.
69 Een lied van David voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van: ‘De Lelies.’
2 Bevrijd mij, o God,
want het water stijgt mij naar de lippen.
3 Ik zak weg in het moeras en kan er niet staan.
Ik sta in water waar ik de bodem niet kan voelen
en het stroomt over mijn hoofd.
4 Ik ben moe van het roepen
en mijn keel is schor.
Mijn ogen zijn moe van het uitkijken naar mijn God.
5 De mensen die mij haten, zijn niet te tellen,
het zijn er meer dan de haren op mijn hoofd.
En er is geen reden voor hun haat.
Mijn tegenstanders, die mij willen vernietigen,
zijn zo machtig.
Ik moet hun teruggeven
wat ik niet van hen heb geroofd.
6 O God, U kent mij,
een klein en dwaas mens.
U ziet al mijn zonden.
Niets is voor U verborgen.
7 Laten uw volgelingen niet door mij
hun vertrouwen in U kwijtraken,
Oppermachtige Here,
U die Heer bent over de hemelse legers.
O God, laten de mensen die U zoeken,
niet door mijn toedoen in U beschaamd worden.
8 Ter wille van U verdraag ik de schande.
Ik bedek mijn gezicht uit schaamte.
9 Mijn vrienden kennen mij niet meer
en mijn broers herkennen mij niet.
10 Van mijzelf blijft niets over,
omdat ik alles geef voor uw huis.
De beledigingen van hen die U haten,
kwamen op mij terecht.
11 Ik huilde terwijl mijn hele hart zich op U richtte,
maar het werd mij als schande aangerekend.
12 Ik trok rouwkleding aan,
maar zij lachtten mij uit.
13 De leiders van de stad praten met elkaar over mij
en tijdens drinkgelagen drijven zij de spot met mij.
14 Maar ik zal op de juiste tijd tot U bidden, Here,
o God, geef mij uw trouwe hulp
als een antwoord daarop in uw goedheid en liefde.
15 Trek mij uit dit moeras, voordat ik zink.
Red mij van mijn haters en uit dit diepe water.
16 Zorg toch dat het water mij niet boven het hoofd stijgt,
dat ik niet naar de bodem word getrokken en verdrink.
17 Geef mij antwoord, Here,
want ik weet hoe groot uw goedheid en trouw zijn.
Kom naar mij toe met uw liefdevolle ontferming.
18 Verberg U niet voor mij,
ik ben uw dienaar en ik ben vreselijk bang.
Antwoord mij toch snel!
19 Kom naar mij toe en bevrijd mij.
Verlos mij, zodat mijn tegenstanders beschaamd staan.
20 U ziet toch hoe ik word bespot,
hoe beschaamd ik ben en tot schande gemaakt.
U weet precies wie mij dit allemaal aandoen.
21 De spot breekt mijn hart
en ik ben nog maar heel zwak.
Ik verwachtte medelijden te ontmoeten,
maar vond het niet.
Tevergeefs wachtte ik op iemand die mij troostte.
22 Zij gaven mij gif te eten
en lieten mij, toen ik dorst had, azijn drinken.
23 Laat het lekkere eten een valstrik voor hen worden
en laat hun tafelgenoten hen verraden.
24 Verslechter hun ogen,
zodat zij niets meer kunnen zien.
Geef dat hun heupen verzwakken,
zodat zij niet meer kunnen lopen.
25 Stort uw toorn over hen uit,
laat de gloed daarvan hen vernietigen.
26 Verander hun woonplaats in een woestenij
en maak hun tenten onbewoond.
27 Want wie door U wordt geslagen,
wordt door hen achtervolgd.
Zij sturen verhalen de wereld in
over het verdriet van hen die door U werden getroffen.
28 Laat hun schuld maar hand over hand toenemen,
zodat zij geen aanspraak kunnen maken op uw gerechtigheid.
29 Verwijder hun namen uit uw boek,
waarin ieder vermeld staat die bij U hoort.
Zorg dat hun naam niet naast die van een gelovige staat.
30 Ik verkeer in grote ellende en groot verdriet.
Laat uw heil mij beschermen, o God.
31 Ik zal een loflied zingen
en de naam van God prijzen.
Ik zal Hem roemen door de liederen
die ik tot zijn eer zing.
32 Dat zal de Here meer vreugde geven
dan een rund of een stier met horens en hoeven.
33 Zij die zich dankbaar aan God onderwerpen,
zullen het zien en zich erover verheugen.
U die God zoekt, zult er nieuwe moed uit putten.
34 Want de Here luistert wel
naar de armen die Hem aanroepen
en Hij ziet niet neer
op de mensen die gevangen zitten.
35 Laat de hele schepping,
hemel, aarde en zeeën,
Hem eer brengen en prijzen.
36 Want God zal Jeruzalem bevrijden
en de steden van Juda weer opbouwen.
Dan zullen zij weer daarin wonen
en het land opnieuw bezitten.
37 De kinderen van zijn dienaren zullen het land erven
en het zal worden bewoond door mensen
die zijn naam liefhebben.
Moab beschuldigd van overmoed
16 Stuur vette lammeren als geschenk naar de heerser van het land. Laat deze vanaf de rotsen in de woestijn naar Jeruzalem gaan. 2 Want de Moabitische vrouwen zullen achterblijven aan de oevers van de rivier de Arnon als opgejaagde vogels die hun nest zijn kwijtgeraakt. 3 Zij zullen smeken om raad en hulp: ‘Verleen ons asiel en bescherm ons. Verraad onze verblijfplaats niet aan onze achtervolgers. 4,5 Laat onze ontheemden bij u mogen blijven, verberg hen voor onze vijanden! God zal u belonen voor de vriendelijkheid die u ons bewijst. Als u de Moabitische vluchtelingen toestaat zich onder u te vestigen, zal God als de terreur en onderdrukking voorbij zijn, Davids troon voor altijd laten bestaan. Op die troon zal Hij een goede en rechtvaardige koning zetten.’
6 Is dit het trotse Moab waarover wij zoveel hebben gehoord? Zijn hooghartigheid en overmoed, trots en zelfoverschatting zijn helemaal verdwenen! 7 Daarom zullen de Moabieten om hun eigen lot treuren. Ja, Moab, u zult rouwen om de nederlaag van Kir-Haréseth, 8 om de verlaten boerderijen van Chesbon en de wijngaarden van Sibma. De vijandelijke leiders hebben de wijngaarden die zich uitstrekten tot aan Jazer in de woestijn en waarvan de ranken zelfs tot voorbij de zee bij Jazer reikten, vernield. 9 Daarom huil ik om Jazer en om de wijngaarden van Sibma. Mijn tranen zullen vloeien om Chesbon en Eleále, want uw zomerfruit en uw oogst zijn vertrapt. 10 De blijdschap is weg, de vreugde om de oogst is verdwenen. Het blijde zingen in de wijngaarden zal niet meer worden gehoord. Het persen van de druiven in de wijnpersen ligt voor altijd stil. Ik heb een einde gemaakt aan al hun oogstvreugde.
11 Ik zal diep in mijn binnenste huilen om Moab en Kir-Heres. 12 De Moabieten zullen vertwijfeld bidden tot hun afgoden op de heuveltoppen, maar dat zal niets helpen, zij zullen in hun tempels naar hun afgoden schreeuwen, maar er zal niemand komen om hen te redden. 13,14 Deze woorden zijn al eerder over Moab gezegd, maar nu zegt de Here: binnen drie jaar zal het met de heerlijkheid van Moab en met al zijn grootspraak gedaan zijn. Wat ervan overblijft, zal gering en machteloos zijn.
Dezelfde innerlijke overtuiging als Christus
4 Omdat Christus voor ons geleden heeft en gestorven is, moeten wij ons wapenen met dezelfde innerlijke overtuiging als Hij. Want wie in dit bestaan geleden heeft, houdt op met zondigen. 2 Zo iemand laat zich gedurende de rest van zijn leven niet meer leiden door de slechte verlangens van de zonde, maar de wil van God doen. 3 Er is genoeg tijd verknoeid met wat de ongelovigen fijn vinden: losbandigheid en verkeerde begeerten, drinkfestijnen, eetgelagen en onzedelijke feesten voor afgoden. 4 Uw vroegere vrienden zullen het natuurlijk raar vinden als u niet meer meedoet met hun uitspattingen. Zij zullen u uitmaken voor alles wat lelijk is. 5 Maar zij zullen zich moeten verantwoorden voor de grote Rechter die over de levenden en de doden oordeelt. 6 Daarom is het goede nieuws ook gebracht aan mensen die nu reeds gestorven zijn. Dan kunnen ook zij naar de geest nieuw leven krijgen van God, ook al zijn ze lichamelijk door de mensen veroordeeld.
7 Alles loopt op zijn einde. Wees daarom kalm en nuchter, anders kunt u niet bidden. 8 En bovenal moet u elkaar blijven liefhebben, de liefde bedekt immers heel veel zonden. 9 Wees gastvrij voor elkaar, zonder te mopperen.
10 Ieder heeft gaven gekregen. Gebruik die om elkaar te dienen, want zo geeft u de rijkdom van Gods genade aan elkaar door. 11 Wie in de gemeente spreekt, moet dat doen alsof God door hem spreekt. Wie praktisch werk doet, moet dat doen door de kracht die God geeft. Als dat het geval is, zal God geëerd worden door Jezus Christus. Voor Hem is alle eer en macht, voor altijd en eeuwig! Amen.
12 Vrienden, laat u niet in de war brengen door de vuurproef die u zult ondergaan, want die was te verwachten. Daaruit zal blijken of u op God blijft vertrouwen. 13 Eigenlijk moet u blij zijn zelf iets te ervaren van wat Christus heeft doorgemaakt, want op de dag dat Christus zal laten zien hoe groot en machtig Hij is, zult u een geweldige blijdschap met Hem delen. 14 Wees blij als u uitgescholden wordt omdat u bij Jezus hoort, want dat is het bewijs dat de heerlijkheid van de Geest van God op u rust. 15 Maar laat niemand moeten lijden omdat hij een moord, een diefstal of een andere misdaad heeft begaan of omdat hij een bemoeial is. 16 Als u moet lijden omdat u christen bent, hoeft u zich niet te schamen, maar u kunt God ervoor prijzen dat u de naam van Christus draagt. 17 De tijd van Gods oordeel is gekomen en het begint bij de christenen. Als wij door Hem geoordeeld worden, wat een verschrikkelijk lot staat dan de mensen te wachten die het goede nieuws van God niet wilden aannemen! 18 Als de rechtvaardigen maar nauwelijks worden gered, welke kans maken dan de mensen die zich niets van God aantrekken en er maar op los leven? 19 Als u dus lijdt omdat u doet wat God van u vraagt, moet u zich toevertrouwen aan Hem die uw Schepper is, en niet ophouden goed te doen.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.