Print Page Options Listen to Reading
Previous Prev Day Next DayNext

The Daily Audio Bible

This reading plan is provided by Brian Hardin from Daily Audio Bible.
Duration: 731 days

Today's audio is from the GNT. Switch to the GNT to read along with the audio.

Het Boek (HTB)
Version
2 Koningen 3:1-4:17

Elisa voorspelt de overwinning op Moab

Achabs zoon Joram kwam in Israël aan de regering in het achttiende regeringsjaar van koning Josafat van Juda. Joram regeerde twaalf jaar vanuit de hoofdstad Samaria. Hij was een slecht man in de ogen van de Here, maar toch niet zo goddeloos als zijn vader en moeder, want hij verwijderde het beeld dat zijn vader had opgericht ter ere van Baäl. Desondanks maakte ook hij zich voortdurend schuldig aan de grote zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, die het volk van Israël had aangezet tot de verering van afgoden.

Koning Mesa van Moab en zijn onderdanen waren schapenfokkers. Jaarlijks betaalden zij Israël een belasting van honderdduizend lammeren en de wol van honderdduizend rammen. Maar na Achabs dood kwam de koning van Moab in opstand tegen de Israëlitische overheersing.

Daarom mobiliseerde koning Joram het Israëlitische leger en stuurde de volgende boodschap naar koning Josafat van Juda: ‘De koning van Moab is tegen mij in opstand gekomen. Wilt u met mij tegen hem ten strijde trekken?’ ‘Maar natuurlijk,’ antwoordde Josafat. ‘Mijn mensen en paarden staan u ter beschikking.’ ‘Via welke weg kunnen we het beste optrekken?’ vroeg Joram. ‘Wij zullen ze aanvallen vanuit de woestijn van Edom,’ liet Josafat weten. Zo maakten hun twee legers, nog extra versterkt met de troepen van de koning van Edom, een omtrekkende beweging door de woestijn die hun zeven dagen kostte. Het nadeel daarvan was echter dat er geen water was voor de manschappen en de lastdieren. 10 ‘Wat moeten we doen?’ vroeg de koning van Israël ten slotte vertwijfeld. ‘De Here heeft ons drieën hier gebracht om de koning van Moab de kans te geven ons te verslaan.’ 11 Maar koning Josafat van Juda vroeg: ‘Is er geen profeet van de Here bij ons? Als dat zo is, kunnen wij erachter komen wat wij moeten doen.’ ‘Elisa is hier,’ antwoordde een van de dienaren van de koning van Israël. ‘Hij was de helper van Elia.’ 12 ‘Prachtig,’ zei Josafat opgelucht, ‘dat is de man die het woord van de Here spreekt.’ Zo gingen de koningen van Israël, Juda en Edom naar Elisa om raad te vragen. 13 ‘Met u wil ik niets te maken hebben,’ viel Elisa uit tegen koning Joram van Israël. ‘Ga maar naar de profeten van uw ouders!’ Maar koning Joram zei: ‘Nee! De Here heeft ons hierheen geroepen om door de koning van Moab te worden verslagen.’ 14 ‘Ik zweer bij de Here van de hemelse legers, die ik dien, dat ik niets met u te maken zou willen hebben als koning Josafat van Juda er niet bij zou zijn,’ antwoordde Elisa. 15 ‘Laat iemand komen die voor mij op de harp speelt.’ En terwijl op de harp werd gespeeld, raakte Elisa in de ban van de Here en zei: 16 ‘De Here zegt dat in deze droge vallei greppels moeten worden gegraven om het water vast te houden dat Hij zal geven. 17 U zult geen wind of regen voelen, maar deze vallei zal met water worden gevuld, zodat u voldoende hebt voor uzelf en uw dieren. 18 Maar dit is slechts het begin, want de Here zal ook het leger van Moab aan u uitleveren. 19 U zult hun mooiste steden innemen—ook die versterkt zijn—alle goede bomen vellen, alle waterbronnen dichtgooien en hun goede land zult u met stenen onbruikbaar maken.’ 20 En inderdaad, de volgende dag, rond de tijd van het morgenoffer, kwam uit de richting van Edom het water de vallei binnenstromen. Al spoedig stond het water overal.

21 Intussen had men in Moab gehoord dat er drie legers naderden en alle mannen, van jong tot oud, werden onder de wapens geroepen. De Moabitische troepen betrokken stellingen langs de grens. 22 Maar toen de volgende morgen de zonnestralen over het water schenen, leek het wel bloed. 23 ‘Bloed,’ schreeuwden zij. ‘De drie legers zijn elkaar te lijf gegaan en hebben elkaar afgeslacht. Vooruit, laten we ons tegoed doen aan de buit!’ 24 Maar toen zij bij het Israëlitische kamp aankwamen, stormde het Israëlitische leger op hen af en begon een slachting aan te richten onder de Moabieten. Die sloegen meteen op de vlucht. De mannen van Israël trokken verder het land Moab in en doodden onderweg alle inwoners die zij tegenkwamen.

25 Zij verwoestten de steden, gooiden stenen op elke goede akker, dempten de bronnen en hakten de fruitbomen om. Ten slotte stonden alleen de muren van fort Kir-Hareseth nog overeind. Toen de slingeraars het fort omsingelden en beschoten, 26 zag de koning van Moab dat hij de strijd had verloren en trachtte hij aan het hoofd van zevenhonderd zwaardvechters nog een laatste vertwijfelde doorbraak te forceren om de koning van Edom aan te vallen. Maar ook dat plan slaagde niet. 27 Toen nam hij uit wanhoop zijn oudste zoon, die hem had moeten opvolgen, doodde hem en offerde hem als brandoffer op de muur. De Israëlieten zagen dat met afgrijzen gebeuren, vol afkeer lieten zij hem verder met rust en gingen terug naar hun land.

Elisa: profeet van God

Op een dag kwam de vrouw van een van de jonge profeten bij Elisa om te vertellen dat haar man was overleden. ‘Hij was een man die met God leefde,’ zei zij. ‘En nu eist een schuldeiser zijn geld op. Als ik niet betaal, zal hij mijn twee zonen als slaven meenemen.’ ‘Wat kan ik daaraan doen?’ vroeg Elisa. ‘Hoeveel voedsel hebt u in huis?’ ‘Helemaal niets, afgezien van een kruikje olijfolie,’ antwoordde zij. ‘Leen zoveel mogelijk kruiken van uw vrienden en buren,’ zei hij. ‘Ga dan met uw zonen het huis in en doe de deur achter u dicht. Giet daarna de olijfolie uit het kruikje in de andere kruiken en zet die opzij als ze vol zijn.’ Zij deed wat Elisa had gezegd. Haar zonen brachten haar kruiken en zij vulde de één na de ander met olie. Al gauw zat alles tot de rand toe vol. ‘Breng mij nog een kruik,’ zei zij tegen haar zonen. ‘Maar er zijn er geen meer,’ zeiden de jongens. Toen hield de olie op te stromen. Toen zij Elisa vertelde wat er was gebeurd, zei hij tegen haar: ‘Ga de olie nu verkopen en betaal uw schuld. Er zal dan nog genoeg overblijven om met uw zonen van te leven.’

Elisa vertrok op een goede dag naar Sunem. Een vooraanstaande vrouw uit de stad nodigde hem uit bij haar te komen eten en voortaan onderbrak hij, elke keer dat hij voorbijkwam, zijn reis om bij haar te eten. Zij zei tegen haar man: ‘Ik weet zeker dat de man die hier zo af en toe eens aankomt, een heilige man van God is. 10 Laten wij op zolder een klein kamertje voor hem maken. Wij kunnen er een bed, een tafel, een stoel en een kandelaar zetten, dan heeft hij een plaats om te overnachten als hij weer komt.’

11,12 Op een keer rustte hij uit op de kamer en zei tegen zijn dienaar Gehazi: ‘Zeg tegen de vrouw dat ik haar wil spreken.’ Toen zij kwam, 13 zei hij tegen Gehazi: ‘Vertel haar dat wij haar vriendelijkheid erg op prijs stellen. Vraag haar of wij misschien iets voor haar kunnen doen. Wil zij dat ik een goed woordje voor haar doe bij de koning of de bevelhebber van het leger?’ ‘Nee,’ antwoordde zij, ‘ik leef hier onder de mensen en ben volkomen tevreden.’ 14 ‘Wat kunnen wij voor deze vrouw doen?’ vroeg hij naderhand aan Gehazi. Die opperde: ‘Zij heeft geen zoon en haar man is al behoorlijk oud.’

15,16 ‘Roep haar nog eens bij mij,’ droeg Elisa hem op. Zij kwam en bleef in de deuropening staan, terwijl hij tegen haar zei: ‘Volgend jaar om deze tijd zult u een zoon hebben.’ ‘Och, man van God,’ riep zij, ‘maak mij toch niets wijs!’ 17 Maar het was waar: de vrouw werd al spoedig zwanger en bracht het volgende jaar een jongetje ter wereld, precies zoals Elisa had voorzegd.

Handelingen 14:8-28

In Lystra zat een man op straat die zijn voeten niet kon gebruiken. Hij was al sinds zijn geboorte verlamd en had nooit kunnen lopen. Terwijl Paulus sprak, zat de man aandachtig te luisteren. Paulus keek hem eens goed aan en zag dat hij het geloof had om genezen te worden. 10 ‘Sta op!’ riep hij hem toe. ‘Ga recht op uw voeten staan!’ De man sprong op en begon te lopen. 11 Er steeg een luid gejuich op onder de mensen die erbij stonden. ‘De goden!’ riepen zij in hun eigen taal. ‘De goden zijn in mensengedaante naar ons toegekomen!’ 12 Zij noemden Barnabas Zeus en Paulus Hermes, omdat hij de mensen had toegesproken. 13 De priester van de Zeus-tempel, die buiten de stad stond, bracht zelfs stieren en bloemenkransen bij de poort, want hij en de mensen wilden Barnabas en Paulus offers brengen. 14 Maar toen die dat hoorden, schrokken zij. Zij scheurden van ontzetting hun kleren en renden naar de mensen toe. 15 ‘Mannen!’ schreeuwden zij. ‘Wat bent u van plan? Wij zijn maar gewone mensen, net als u! Wij hebben goed nieuws voor u: keer u af van die waardeloze goden, u moet de levende God vereren! Hij heeft de hemel, de aarde en de zee gemaakt en alles wat daarin is. 16 Tot nu toe heeft Hij alle volken hun gang laten gaan. 17 Maar toch heeft Hij Zich nooit onbetuigd gelaten. Altijd waren er bewijzen van zijn goedheid: regen en goede oogsten, zodat wij naar hartelust konden eten en genieten.’ 18 De mensen hadden zich zo vast voorgenomen Barnabas en Paulus offers te brengen, dat die er met moeite in slaagden hen dit uit het hoofd te praten.

19 Maar de stemming in de stad sloeg om, toen er Joden uit Antiochië en Ikonium kwamen die veel kwaad over de apostelen vertelden. De mensen werden vijandig en gooiden stenen naar Paulus, die zo zwaar getroffen werd dat zij dachten dat hij dood was. Daarom sleepten ze hem de stad uit. 20 Maar toen de christenen om hem heen kwamen staan, stond hij op en liep de stad binnen. De volgende morgen vertrok hij met Barnabas naar Derbe en 21 bracht daar het goede nieuws van Jezus Christus. Nadat ze in Derbe vele mensen voor de Here hadden gewonnen, gingen ze terug naar Lystra, Ikonium en Antiochië 22 en bemoedigden de christenen daar. Zij spoorden hen aan in Jezus Christus te blijven geloven, ondanks de vervolgingen. ‘Want,’ zeiden zij, ‘voordat wij in het Koninkrijk van God komen, moeten wij nu eenmaal veel moeilijkheden doormaken.’ 23 Ook wezen zij in elk van de christengemeenten leiders aan. Terwijl zij vastten, baden ze voor hen en vertrouwden hen toe aan God.

24 Paulus en Barnabas reisden door Pisidië en Pamfylië in de richting van de havenstad Attalia. 25 Daarbij kwamen ze ook in Perge en spraken er over Jezus Christus. 26 In Attalia gingen zij aan boord van een schip dat hen naar Antiochië in Syrië zou brengen. Nu zij hun taak hadden afgerond, gingen zij terug naar de stad waar zij aan hun reis waren begonnen. Daar hadden zij, samen met de andere leiders van de christengemeente, God gevraagd hen onder zijn hoede te nemen, zodat zij konden doen wat Hij hun had opgedragen. 27 Toen ze in Antiochië aankwamen, riepen zij de christenen bijeen en vertelden hun wat God allemaal had gedaan. God had nu ook niet-Joden de mogelijkheid gegeven in Jezus Christus te geloven. 28 Paulus en Barnabas bleven nog een hele tijd bij de christenen in Antiochië.

Psalmen 140

140 Een psalm van David voor de koordirigent.

Here, bescherm mij tegen de misdadigers
en houd mij uit de handen van hen die geweld liefhebben.
Zij beramen slechte plannen
en zijn voortdurend uit op oorlog.
Hun tong is zo scherp als die van een slang
en hun lippen spuwen dodelijk gif.
Here, bescherm mij tegen de aanvallen van de ongelovigen
en houd mij uit de handen van hen die geweld liefhebben.
Zij zijn van plan mij te laten struikelen.
Hoogmoedige mensen zetten vallen voor mij,
valstrikken en netten om mij te vangen.
Maar ik zeg tegen de Here: ‘U bent mijn God.’
Here, luister toch naar mijn bidden en smeken.
Almachtige Here, U bevrijdt mij door uw kracht.
U beschermt mijn leven wanneer de oorlog uitbreekt.
Here, voorkom dat mijn vijanden hun zin krijgen.
En laat, als zij mij aanvallen, hun aanslag mislukken.
10 Het kwaad van de mensen om mij heen
en de slechte dingen die zij zeggen,
zullen hun zelf overkomen.
11 Laat het gloeiende kolen op hen regenen,
laat hen in een vuurkuil vallen waar ze nooit meer uitkomen.
12 De roddelaar heeft geen recht van leven in dit land
en ik hoop dat het ongeluk de misdadiger inhaalt.
13 Ik ben ervan overtuigd dat de Here het opneemt voor de armen
en verdedigt wie het moeilijk hebben.
14 Het is duidelijk dat de oprechte mensen uw naam zullen prijzen,
zij mogen in uw nabijheid leven.

Spreuken 17:22

22 Een blij hart doet het lichaam goed, maar een ontmoedigde geest maakt ziek.

Het Boek (HTB)

Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.