Beginning
Wie wind zaait, zal storm oogsten
8 De Heer zegt: "Blaas alarm op de ramshoorn! Als een adelaar stort de vijand zich op mijn volk. Want mijn volk heeft zijn verbond met Mij verbroken. Ze wilden zich niet aan mijn wetten en leefregels houden. 2 Ze zullen uitroepen: 'Mijn God! Wij, Israël, kennen U toch? Waarom gebeurt dit dan?' 3 Maar intussen willen ze niet kiezen voor dat wat goed is. Daarom komt de vijand eraan.
4 Ze hebben mannen tot koning gemaakt, maar Ik had hun die koningen niet gegeven.[a] Ze hebben leiders aangewezen, maar zonder mijn toestemming. En van hun zilver en goud hebben ze godenbeelden gemaakt. Daarom zullen ze vernietigd worden. 5 Jullie gouden kalf zal jullie niet redden, bewoners van Samaria![b] Ik ben woedend op jullie. Wanneer zullen jullie eindelijk ophouden met je slechtheid? 6 Israël heeft dat beeld gemaakt. Het werd gemaakt door een beeldhouwer. Mensenwerk is het, geen god. Daarom zal dat kalf van Samaria stukgeslagen worden![c]
7 Israël heeft wind gezaaid. Daardoor zal het storm oogsten. Er zal geen graan meer groeien. Het zaad dat ze zaaien zal geen meel opleveren. En als er al iets eetbaars uit groeit, zal dat door vreemdelingen worden opgegeten.
8 Israël wordt opgeslokt. Ze zullen onder de andere volken wonen. Daar zal niemand nog rekening met hen houden. Ze zijn als een kapotte kruik die niemand nog wil hebben. 9 Want Israël is Assur om hulp gaan vragen, koppig en eigenwijs als een wilde ezel die doet wat hij wil. Israël koopt zich vrienden door geschenken uit te delen in plaats van dat ze Mij om hulp vragen. 10 Zo lukt het hun om bondgenoten te maken. Maar Ik zal die bondgenoten tegen Israël opstoken. Israël zal kreunen onder de heerschappij van een machtig koning.
11 Israël bouwde steeds meer altaren. Zo liepen ze bij Mij weg. En doordat ze steeds meer altaren bouwden, liepen ze steeds verder bij Mij vandaan. 12 Ik vertel hun steeds hoe prachtig mijn wetten en leefregels zijn. Maar ze trekken zich er niets van aan. 13 Ze offeren wel en ze eten wel van de offers, maar toch ben Ik niet blij met hen.[d] Daar zullen ze de gevolgen van moeten dragen: ze zullen weer slaven worden, net als vroeger in Egypte. 14 Want het volk Israël is zijn Maker vergeten. Israël bouwde steeds meer paleizen. Juda bouwde steeds meer sterke steden met muren en burchten. Maar Ik zal die steden met hun burchten verbranden."
Gods straf komt eraan
9 De Heer zegt: "Israël, vier maar niet zo uitbundig feest als de andere volken![e] Want jullie zijn ontrouw aan jullie God. Jullie zijn bij Hem weggelopen. Jullie hebben overal andere goden gedankt voor jullie oogsten. 2 Voor straf zullen de oogsten van graan en wijn mislukken. 3 En jullie zullen niet in het land van de Heer blijven wonen. Jullie zullen naar Egypte gaan.[f] En jullie zullen in Assur en Egypte onrein voedsel eten.[g] 4 Jullie zullen geen wijn-offers meer aan Mij offeren. Jullie zullen Mij niet meer blij maken met jullie offers. Jullie eten zal onrein zijn, zoals brood dat gegeten wordt bij een begrafenis. Door onrein eten zijn jullie zelf onrein geworden. Daarom zal het alleen voor jullie zelf zijn. Jullie mogen er niets van aan Mij geven, in mijn tempel. 5 En wat zullen jullie doen op mijn feestdagen? Wat zullen jullie doen op de feesten van de Heer?
6 Let op, jullie zullen naar Egypte gaan omdat je land verwoest wordt. Daar zullen jullie in de stad Nof begraven worden. Jullie zilver zal geroofd worden. Doornstruiken zullen op jullie akkers groeien. Distels zullen in jullie huizen staan.
7 De tijd van jullie straf is gekomen. De tijd is gekomen dat jullie krijgen wat jullie met je gedrag hebben verdiend. Israël zal dat merken! Jullie vinden de profeten maar dwazen. Jullie zeggen dat ze gek zijn. Omdat jullie zo slecht zijn, is jullie haat tegen Mij groot. 8 De profeet van Israël staat aan de kant van God. Maar voor jullie is hij als een vijand, iemand die tegen jullie goden is. 9 Jullie doen net zulke verschrikkelijke dingen als in de tijd van Gibea.[h] Maar jullie zullen de gevolgen ervan moeten dragen. Ik zal jullie ervoor straffen.
10 Toen Ik het volk Israël vond, was het voor Mij zo kostbaar als druiven in de woestijn. Jullie voorouders waren voor Mij zo kostbaar als de eerste vijgen van het seizoen. Maar ze aanbaden liever Baäl-Peor.[i] Daardoor vond Ik hen net zo walgelijk als de afgod die ze aanbaden. 11 Wat betreft het koninkrijk Israël: de welvaart zal er wegvliegen als een vogel. Er zullen geen kinderen meer worden geboren. 12 En zelfs als ze nu kinderen hebben, zal Ik hen toch kinderloos maken. Hun kinderen zullen niet blijven leven. Want het zal slecht met Israël aflopen als Ik hen verlaten heb. 13 Ik had Israël, net als Tyrus, een prachtig land gegeven. Maar nu zal Israël zijn bewoners moeten weggeven aan een moordenaar."
14 Hosea roept uit: – "Geef hun genade, Heer! Maar hoe? Geef de vrouwen doodgeboren baby's! Geef de moeders geen melk om hun baby's te voeden!"[j]
15 De Heer zegt: "In Gilgal werd duidelijk hoe slecht ze zijn.[k] Daar heb Ik hen gehaat. Want ze doen vreselijke dingen. Daarom zal Ik hen uit mijn huis wegjagen. Ik zal niet langer van hen houden. Al hun leiders zijn ongehoorzaam aan Mij. 16 Israël is als een dode boom geworden, met verdroogde wortels en zonder vruchten. Zelfs wanneer er nog kinderen geboren worden, zal Ik die kinderen waar hun ouders zoveel van houden, doden."
17 Hosea zegt: – "Mijn God zal niet meer naar hen omkijken, omdat ze niet naar Hem hebben willen luisteren. Ze zullen rondzwerven bij andere volken."
Samaria zal worden veroverd door Assur
10 De Heer zegt: "Israël is als een kaalgeplukte wijnstruik. Israël hield de vruchten voor zichzelf. Maar hoe rijker Israël werd, hoe meer altaren het bouwde! Hoe beter het ging met het volk, hoe meer ze van hun afgoden hielden. 2 Hun hart was verdeeld want ze aanbaden andere goden en ook een beetje de ware God. Nu zullen ze daarvoor worden gestraft. Ik zal hun altaren stuk hakken en hun godenbeelden vernielen. 3 Ze zullen zeggen: 'We hebben geen koning meer, doordat we geen ontzag voor de Heer hadden. Maar dan nog, wat had een koning voor ons kunnen doen?'
4 Hun beloften betekenen niets. Ze zweren eden, maar houden zich er niet aan. Ze sluiten allerlei verbonden, maar verbreken ze weer. Daarom groeit hun straf, als een giftige plant in een akker. 5 De bewoners van Samaria zullen bezorgd zijn over hun gouden kalf in Bet-Aven (= Bet-El). Ze zullen erover treuren dat het er niet meer is. De priesters zullen huilen omdat het weg is. Ze waren er zo trots op, maar daar zal niets van overblijven. 6 Want het kalf zal worden meegenomen als geschenk voor de koning van Assur. Israël zal bedrogen uitkomen: al zijn plannen lopen op niets uit. 7 De koning van Samaria wordt machteloos meegesleurd, als schuim op de rivier.[l] 8 Ook de altaren van Bet-Aven worden verwoest. Doornstruiken en distels zullen er overheen groeien. De mensen zullen van angst tegen de bergen roepen: 'Bedek ons!' En tegen de heuvels: 'Val op ons!'
9 Al sinds de tijd van Gibea[m] zijn jullie Mij ongehoorzaam geweest, Israël. En dat zijn jullie gebléven. Er zal strijd komen zoals toen in Gibea, strijd vanwege alle verschrikkelijke dingen die jullie doen. 10 Ja, Ik wil jullie gaan straffen. Ik zal volken tegen jullie verzamelen. Ik zal jullie onder een juk laten binden.[n] 11 Want Israël wil niet doen wat Ik zeg, zoals een jonge koe die de ploeg niet wil trekken. Tot nu toe ben Ik voorzichtig met hem geweest. Maar nu is dat afgelopen. En Juda zal ook moeten veranderen. Heel Israël moet zijn best doen om te veranderen. 12 Zorg ervoor dat jullie weer eerlijk zijn. Zorg ervoor dat jullie goed zijn voor elkaar. Maak een nieuw begin. Want het is tijd om weer naar de Heer te gaan vragen. Wanneer Hij komt, zal Hij jullie redden met zijn rechtvaardigheid. Die zal op jullie neerdalen als regen op een dor land.
13 Maar tot nu toe hebben jullie slechtheid gezaaid en misdaad geoogst. Van die oogst hebben jullie gegeten. Jullie vertrouwden op jullie eigen wijsheid en op jullie grote, dappere leger. 14 Daarom zal er oorlog uitbreken tegen jullie land. Al jullie steden met burchten zullen worden verwoest, net zoals koning Salman Bet-Arbel heeft verwoest en moeders en kinderen heeft vermoord. 15 Dat zal met jullie gebeuren door wat jullie in Bet-El doen. Want jullie zijn door en door slecht. Als die dag aanbreekt, zal de koning van Israël totaal verslagen worden."
God houdt van het volk Israël zoals een vader houdt van zijn kind
11 De Heer zegt: "Toen Israël nog een kind was, hield Ik veel van hem. Ik heb mijn zoon uit Egypte geroepen.[o] 2 Maar hij ging andere goden aanbidden en liep bij Mij weg. Hij offerde aan beelden, aan zelfgemaakte goden. 3 Toch leerde Ik Israël lopen. Ik nam hem bij de hand. Maar hij wilde niet toegeven dat Ik hem genas. 4 Met de hulp van mensen (de profeten) probeerde Ik hem naar Mij toe te trekken. Ik trok aan hem met koorden van liefde. Ik bevrijdde hem uit de slavernij. Ik bukte Me naar hem toe en gaf hem te eten.
5 Maar nu zal hij in slavernij teruggaan. Nu niet in Egypte, maar in Assur. Assur zal zijn koning zijn, omdat Israël weigerde om bij Mij terug te komen. 6 Het zwaard zal in zijn steden tekeer gaan. De poorten en grendels op de poortdeuren zullen worden verwoest, omdat Israël Mij niet wilde gehoorzamen. 7 Want mijn volk blijft koppig en ongehoorzaam en wil niet naar Mij luisteren. Ze roepen Mij nu wel om hulp, maar nu zal Ik ook niet naar hén willen luisteren.
8 Maar het doet Mij zoveel pijn om jullie niet te helpen! Hoe kan Ik jullie laten vernietigen zoals Adama en Zeboïm vernietigd zijn?[p] Mijn hart draait zich om in mijn binnenste. Ik zou het zó graag anders doen! 9 Maar hoe kan Ik jullie níet straffen? Kan ik soms ánders doen dan jullie vernietigen? Want Ik ben God en geen mens. Ik ben jullie Heilige God![q] Zou Ik daarom de stad niet binnen komen?
10 Later zullen jullie Mij volgen. Ik zal brullen als een leeuw. En wanneer Ik brul, zullen mijn zonen bevend van over de Grote Zee (= de Middellandse Zee) komen. 11 Ze zullen zo bevend van vermoeidheid als een trekvogeltje terugkomen uit Egypte, bevend als een duif terugkomen uit Assur. Dan zal Ik ervoor zorgen dat ze weer in hun eigen land kunnen wonen, zegt de Heer."
Israël zou van zijn voorvader Jakob moeten leren dat hij niet zonder God kan
12 De Heer zegt: "Het koninkrijk Israël heeft aldoor tegen Mij gelogen. Aldoor hebben ze Mij bedrogen. Ook het koninkrijk Juda dwaalde altijd af van Mij, de Heilige God die trouw is. 2 Israël vertrouwt op de verkeerde dingen. Hij kan net zo goed proberen de wind te vangen. Hij stapelt leugen op leugen en geweld op geweld. Hij sluit met Assur een verbond en geeft olijf-olie aan Egypte in ruil voor hulp.
3 De Heer houdt ook een rechtszaak tegen het koninkrijk Juda. Hij gaat het volk van Jakob[r] straffen voor alle slechte dingen die het doet. 4 Al vanaf dat Jakob in de buik van zijn moeder zat, streed hij met zijn broer Ezau.[s] Toen hij volwassen was, streed hij moedig met God.[t] 5 Hij streed moedig met de Engel en won van Hem. 6 Onder tranen smeekte hij de Engel dat die hem zou zegenen. In Bet-El vond hij God.[u] De Heer, de God van de hemelse legers, sprak daar met hem. 7 Volk van Jakob, ga nu net als Jakob terug naar je God. Leef zoals Hij het wil. Vertrouw in alles op Hem.
8 De handelaars van Israël zijn oneerlijk: ze gebruiken valse gewichten. Ze bedriegen de mensen. 9 Toch zegt Israël: 'Ik ben wel rijk geworden, maar bij alles wat ik heb gedaan is niets oneerlijks te vinden!'
10 Maar Ik ben jullie Heer God. Dat ben Ik al vanaf de dag dat Ik jullie uit Egypte bevrijdde. Ik zal jullie weer in tenten laten wonen, zoals in de tijd dat jullie door de woestijn trokken. 11 Ik heb door de profeten tot jullie gesproken. Ik heb hun heel veel bekend gemaakt. En Ik heb jullie dingen duidelijk gemaakt door middel van verhalen die de profeten jullie vertelden.
12 De streek Gilead is een vreselijke plaats. Ze doen er verschrikkelijke dingen. En in Gilgal offeren ze stieren op hun altaren. Maar die altaren zullen worden verwoest tot steenhopen op de akkers.
13 Jakob vluchtte naar het veld van Aram.[v] Hij hoedde er het vee van zijn oom om zo zijn vrouw te verdienen.[w]
14 Door een profeet (Mozes) heb Ik Israël uit Egypte bevrijd. En door een profeet hoedde Ik Israël. 15 Maar Israël heeft Mij woedend gemaakt. Israël is heel erg schuldig. Daar zal Ik hem voor straffen."
Israël blijft zich verzetten tegen zijn Redder
13 De Heer zegt: "Als de stam van Efraïm iets zei, luisterde iedereen vol ontzag. Efraïm werd de machtigste stam van Israël. Maar ze gingen afgoden dienen en doodden mensen. Daarom zijn ze schuldig. 2 En nog steeds gaan ze door met het doen van slechte dingen. Ze hebben zilveren godenbeelden gemaakt. Zelfbedachte, zelfgemaakte goden. Er wordt van Israël gezegd dat ze mensen offeren en de gouden kalveren kussen! 3 Daarom zullen de mensen uit het land verdwijnen als mist in de ochtend, als stof in de wind, als rook die uit de schoorsteen wegtrekt.
4 Maar Ik ben jullie Heer God. Dat ben Ik al vanaf de dag dat Ik jullie uit Egypte bevrijdde. Daarom mogen jullie geen andere goden hebben. Want er is geen andere Redder. 5 Al in de tijd dat jullie door die hete woestijn trokken, ging Ik met jullie om en zorgde Ik voor jullie. 6 Ik gaf jullie te eten. Ik gaf jullie een prachtig land om te wonen. Maar toen het daar goed met jullie ging, kregen jullie genoeg van Mij. Jullie vergaten Mij. 7 Daarom loer Ik nu op jullie zoals een leeuw of luipaard langs de weg loert op zijn prooi. 8 Ik val jullie aan als een berin die woedend is omdat haar jongen zijn gedood. Ik scheur jullie borstkas open. Jullie zullen door wilde dieren verscheurd worden.
9 Daarom zullen jullie vernietigd worden, Israël! Wie zal jullie nog redden als Ik dat niet langer doe? 10 Waar is nu jullie koning die jullie steden had moeten redden? Waar zijn nu jullie leiders? Jullie hebben gevraagd om een koning en leiders – maar waar zijn die nu? 11 Woedend heb Ik jullie een koning gegeven.[x] En in mijn woede neem Ik jullie die koning nu weer af.[y] 12 De schuld van Efraïm staat vast. Al hun slechte daden hebben zich steeds hoger opgestapeld. 13 Maar ze willen niet veranderen, ook al straf Ik hen zwaar. Ze zullen pijn hebben als een vrouw die een kind krijgt. De mensen van Efraïm zijn dom en onverstandig. Zo onverstandig als een kind dat niet geboren wil worden. Toch is Efraïms tijd gekomen. 14 Zou Ik hen dan uit de macht van de dood bevrijden? Zou Ik hen van de dood loskopen? Dood, waar blijven je ziekten, waar blijft je ellende? Kom er maar mee! Ik heb geen medelijden meer. 15 Het ging goed met de stam van Efraïm, zo tussen de andere stammen. Maar als Ik de oostenwind over hen heen laat waaien vanuit de woestijn, verdroogt zijn bron. Alles zal geroofd worden.[z] (lees verder)
Israël blijft zich verzetten tegen zijn Redder (vervolg)
14 Samaria[aa] zal verwoest worden, omdat de mensen koppig zijn en Mij niet willen gehoorzamen. De bewoners zullen allemaal worden gedood. Ook de kleine kinderen en de vrouwen die in verwachting zijn."
Alleen door terug te gaan naar de Heer heeft Israël nog een toekomst
2 Hosea zegt: "Ga weer terug naar je Heer God, Israël! Want je bent Hem ongehoorzaam geweest met alle slechte dingen die je doet. 3 Vergeet niet wat ik heb gezegd. Zeg tegen je Heer God dat je verkeerd gedaan hebt. Vraag Hem of Hij je wil vergeven. Vraag Hem of Hij weer goed voor je wil zijn. Je woorden van spijt zullen zijn als offers waardoor je vergeving krijgt. 4 Zou Assur ons redden? Op paarden zullen ze komen![ab] Zouden we dan nog van onze beelden zeggen dat het onze goden zijn? Gelukkig maar dat U genadig zal zijn voor het kind zonder vader."[ac]
5 De Heer zegt: "Dan zal Ik hen genezen: Ik zal ervoor zorgen dat ze niet meer bij Mij willen weglopen. Ik zal weer van hen houden. Ik zal niet langer boos op hen zijn. 6 Ik zal als de dauw zijn voor Israël. Israël zal bloeien als een lelie. Hij zal zijn wortels weer diep in de grond slaan, zoals de cederbomen op de Libanon. 7 Zijn jonge takken zullen groot worden. Hij zal zo prachtig worden als een olijfboom. Hij zal zo heerlijk ruiken als de cederbomen op de Libanon. 8 De bewoners van Israël zullen terugkomen en in vrede kunnen wonen. Het zal goed met hen gaan. Ze zullen levend worden als graan,[ad] groot worden als een wijnstruik, beroemd worden als de wijn van de Libanon.
9 Israël, je aanbidt aldoor afgoden! Wat doe je Mij toch aan? Ík luister naar jouw gebeden. Ík zal voor jou zorgen. Ik ben als een cipres die altijd groen blijft. Als je bij Mij blijft, zal het goed met je gaan."
Slot
10 Hosea zegt: "Wie wijs is, zal naar deze woorden luisteren. Wie verstandig is, zal ze begrijpen. Want wat de Heer doet is altijd eerlijk en rechtvaardig. Met mensen die leven zoals Hij het wil, zal het goed gaan. Maar met mensen die zich niets van Hem aantrekken, zal het slecht aflopen."
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016