Book of Common Prayer
1 Gelukkig is de mens
die in de wandeling niet luistert
naar de raad van slechte mensen,
die niet blijft stilstaan
op de weg van de zondaars
en vermijdt te zitten
bij hen die met God spotten.
2 Integendeel, het is voor hem een vreugde
te doen wat de Here van hem vraagt,
dag en nacht is hij bezig met zijn woord.
3 Hij lijkt op een boom
die aan de oever van een beek staat.
Wanneer het jaargetijde ervoor aanbreekt,
draagt hij volop vrucht
en zijn bladeren verwelken niet.
Alles wat deze mens onderneemt,
is een succes.
4 Bij de zondaars ligt het echter anders!
Die waaien uiteen als het kaf in de wind.
5 Op de dag van het oordeel
zullen zij niet veilig zijn,
zij kunnen dan immers niet standhouden
te midden van Gods trouwe volgelingen!
6 Want de Here
leidt de wegen van zijn volgelingen,
terwijl de weg van de goddelozen
rechtstreeks naar de afgrond voert.
2 Wat zijn de ongelovige volken toch dwaas
om tegen de Here op te staan!
Het is onbegrijpelijk dat deze mensen proberen
God te slim af te zijn!
2 De machthebbers van deze wereld
hebben hun hoofden bijeen gestoken
en de leiders
spannen samen tegen de Here en zijn gezalfde.
3 ‘Kom op,’ zeggen zij,
‘laten wij onze boeien verbreken
en onszelf bevrijden uit deze slavernij van God.’
4 Maar God in de hemel lacht wanneer Hij hen hoort.
De Here bespot hun dwaze plannen.
5 Hij zal hen in zijn toorn aanspreken.
Zij zullen van angst voor Hem ineenkrimpen.
6 ‘Dit is de Koning die Ik heb aangesteld,’
verklaart de Here dan,
‘en Ik heb Hem in Jeruzalem, mijn heilige stad,
een troon gegeven.’
7 De Uitverkorene van de Here antwoordt vervolgens:
‘Ik zal de eeuwige bedoeling van de Here bekendmaken,
want Hij heeft tegen Mij gezegd:
“Jij bent mijn Zoon,
Ik heb Je vandaag het leven gegeven.
8 Vraag Mij wat Je wilt
en Ik zal Je alle volken in bezit geven.
9 Heers over hen met een ijzeren vuist,
verbrijzel hen alsof het potten van aardewerk zijn.” ’
10 Wees daarom verstandig,
koningen en heersers van deze aarde,
en luister nu het nog kan!
11 Dien de Here met eerbied en ontzag,
verheug u in Hem met een bevend hart.
12 Val voor zijn Zoon op uw knieën.
Kus Hem,
want als binnenkort zijn toorn ontbrandt,
bent u verloren.
Zij die hun vertrouwen op Hem stellen,
zijn gelukkige en gezegende mensen!
3 Een psalm van David toen hij op de vlucht was voor zijn zoon Absalom.
2 Here, iedereen is tegen mij,
velen willen mij kwaad doen.
Ik heb zoveel vijanden.
3 Velen zeggen
dat God mij toch niet zal helpen.
4 Maar Here,
U bent mijn beschermende schild
en U houdt mijn eer hoog.
U bent mijn enige hoop!
Alleen uw kracht houdt mij overeind.
5 Ik schreeuwde het uit van ellende naar de Here
en Hij hoorde mij in zijn heiligdom.
6 Toen pas durfde ik rustig te gaan liggen
en vredig te gaan slapen.
Ik werd ook weer veilig wakker,
want de Here hield de wacht over mij.
7 En al staan nu aan weerszijden van mij tienduizenden vijanden,
ik ben er niet meer bang voor.
8 Ik roep dan: ‘Sta op, Here! Mijn God, red mij!’
En Hij zal hen dan in het gezicht slaan.
Hij slaat hun de tanden uit de mond.
9 Want de ware redding komt alleen van de Here.
Hij zegent zijn volgelingen en geeft hun vrede.
4 Een psalm van David voor de koordirigent. Te begeleiden met snarenspel.
2 O God, luister naar mij nu ik tot U roep.
U laat mij toch altijd tot mijn recht komen!
Toen ik in de knel zat,
hebt U mij ruimte gegeven.
Heb ook nu medelijden met mij,
luister naar mijn gebed!
3 De Here God vraagt:
‘Mensenkinderen,
wanneer houden jullie er mee op
mijn eer te grabbel te gooien
door levenloze afgoden te aanbidden?
Hoelang blijven jullie nog
zinloze dingen najagen?
Het is allemaal bedrog!’
4 Luister goed:
de Here heeft mij voor Zichzelf bestemd,
daarom zal Hij naar mij luisteren
en mij antwoord geven wanneer ik tot Hem roep.
5 Als u boos wordt,
zondig dan niet tegen de Here.
Als u ʼs nachts wakker ligt,
overdenk dan in alle rust zijn woord.
6 Heb volkomen vertrouwen in de Here
en bied Hem uw offers aan
zoals die zijn voorgeschreven.
7 Veel mensen zeggen dat God niet zal helpen.
Here, toont U hun dat zij het mis hebben
door uw licht op ons te laten schijnen!
8 Ja, de blijdschap die U mij hebt gegeven,
gaat dieper dan hun vreugde,
wanneer zij in de oogsttijd hun rijke opbrengst overzien.
9 Ik ga rustig liggen en slaap vredig in,
ik weet dat alleen U mij beschermt, Here!
7 Een klaaglied van David, dat hij voor de Here zong als reactie op de woorden van Kus (uit de stam Benjamin).
2 Bij U zoek ik bescherming, Here, mijn God!
U kunt mij redden
uit de handen van hen die mij opjagen.
3 Laten zij mij niet bespringen,
zoals een leeuw zou doen,
en mij verscheuren en wegslepen
zonder dat iemand mij redt.
4 Het zou iets anders zijn, Here,
als ik zelf slechte dingen deed,
5 als ik goed met kwaad vergold
of iemand die mij vertrouwde, oneerlijk behandelde.
6 Dan zou het terecht zijn
als mijn vijanden mij wilden vernietigen,
mij op de grond smeten
en mijn leven vertrapten in het stof.
7 Maar zo is het niet, Here!
Stel uw toorn tegenover
de woede van mijn vijanden.
Kom erbij, Here,
en eis het recht voor mij op!
8 Laat alle mensen voor U aantreden,
verhef U boven hen en spreek recht.
9 Laat het recht openlijk over mij zegevieren!
Geef mij eerherstel ten overstaan van allen,
want ik ben onschuldig.
10 Zorg toch dat er een einde komt
aan al die slechtheid, Here.
Zegen allen die U oprecht liefhebben.
U, de rechtvaardige God, bent de Enige
die alles doorziet in elk mensenhart.
U beoordeelt motieven en gedachten.
11 God is mijn schild en mijn verdediging.
Hij redt wie eerlijk en oprecht is.
12 God is een rechter
die altijd eerlijk vonnist.
Dag in, dag uit wordt zijn toorn opgewekt
door slechte mensen.
13 Hij zal zijn zwaard scherpen en hen verslaan,
tenzij zij zich bekeren.
Hij spant zijn boog en legt aan.
14 Er liggen dodelijke pijlen op,
die uit vuur bestaan.
15 De zondaar beraamt een slecht plan,
werkt het uit tot in alle duistere details
en zo ontstaan leugen en bedrog.
16 Hij valt zelf in de kuil
die hij voor een ander groef.
17 Het geweld dat hij tegen anderen beraamde,
zal als een boemerang op hem terugslaan,
zijn boosheid komt op zijn eigen hoofd neer.
18 Ik prijs de Here en ben vol dankbaarheid
omdat Hij goed en rechtvaardig is.
Ik zal de naam van de Here lofprijzen.
Hij is Here, de Allerhoogste.
De reactie van Elifaz
4 Op deze klacht antwoordde Elifaz uit Teman:
De raad van Elifaz
5 ‘Roep toch! Maar wie zal antwoord geven? Tot wie in de hemel kun je je richten?
2 De dwaas ergert zich dood en een onverstandige sterft van jaloezie.
3 Ik heb zelf gezien hoe het een dwaas goed ging, maar ook hoe plotseling het onheil over hem kwam.
4 Zijn kinderen bleven eenzaam en vertrapt achter en er was niemand die voor hen opkwam.
5 Zijn oogsten werden door hongerige mensen gestolen, zelfs het koren tussen de dorens, zijn rijkdom was een gemakkelijke prooi voor rovers.
6 Want onheil komt niet zomaar uit de aarde opzetten, moeilijkheden groeien niet uit de grond op.
7 Maar de mens wordt geboren voor moeite en ellende, net zo zeker als vonken omhoogschieten.
8 Ik geef je deze raad: ga naar God en leg Hem de situatie voor.
9 Want Hij doet machtige en onbegrijpelijke dingen, Hij verricht ontelbare wonderen.
10 Hij geeft regen op de aarde en voorziet de velden van water.
11 De nederigen brengt Hij tot aanzien en de bedroefden schenkt Hij geluk.
17 Hoe benijdenswaardig is een mens die door God streng wordt opgevoed. Wordt daarom niet boos als de Almachtige je om je zonde straft.
18 Want nadat Hij wonden heeft toegebracht, verbindt en geneest Hij ze ook weer.
19 Steeds weer zal Hij je redden, zodat het kwaad je niet raakt.
20 Hij zal je beschermen voor de dood in tijden van honger en redden uit de macht van het zwaard in tijden van oorlog.
21 Van kwaadsprekerij zul je niets te vrezen hebben, voor geweld hoef je niet bang te zijn.
26 Pas op hoge leeftijd zul je sterven, evenals het koren zul je niet voortijdig worden geoogst.
27 Uit ervaring weet ik dat dit allemaal waar is. Luister naar mijn raad, het is voor je eigen bestwil!’
19 Daarna liet hij zich dopen en ging wat eten om op krachten te komen. Saulus bleef een paar dagen bij de volgelingen van Jezus in Damascus en 20 ging zelfs naar de verschillende synagogen en vertelde daar openlijk dat Jezus Gods Zoon is. 21 Allen die hem hoorden, waren hoogst verbaasd. ‘Dit is toch de man die in Jeruzalem de aanhangers van Jezus heeft uitgeroeid? Hij kwam hier toch om mensen van dat geloof gevangen te nemen en naar de leidende priesters in Jeruzalem te brengen?’ 22 Maar Saulus sprak met steeds meer overtuiging en bracht de Joden in Damascus in verwarring door aan te tonen dat Jezus de Christus is.
23 Enkele dagen later besloten de Joodse leiders hem te doden. 24 Dag en nacht bewaakten zij de poorten van de stad om hem te vermoorden. Maar Saulus hoorde van hun plannen. 25 Toen het donker was, lieten zijn leerlingen hem vanaf de stadsmuur in een mand naar beneden zakken.
26 Toen Saulus in Jeruzalem aankwam, probeerde hij zich bij de andere leerlingen van Jezus aan te sluiten. Maar die waren allemaal bang voor hem, omdat zij niet konden geloven dat hij ook een leerling van Jezus was geworden. 27 Maar Barnabas nam het voor hem op en bracht hem bij de apostelen. Hij vertelde hun hoe Saulus op weg naar Damascus de Here had gezien en wat Hij tegen hem had gezegd. Barnabas vertelde ook dat Saulus in Damascus vrijmoedig over Jezus had gesproken.
28 Saulus werd in de groep opgenomen. Hij bewoog zich vrij in Jeruzalem en 29 sprak openlijk over Jezus. De Griekstalige Joden waren hem niet goedgezind. Na enkele verhitte gesprekken met hem, probeerden zij hem te doden. 30 Toen zijn vrienden dat hoorden, brachten zij Saulus naar Caesarea en stuurden hem vandaar naar Tarsus.
31 De volgelingen van Jezus in Judea, Galilea en Samaria hadden een tijd van rust en konden in vrede bij elkaar komen. Hun geloof werd sterker en zij gehoorzaamden de Here. De Heilige Geest bemoedigde hen en steeds meer mensen sloten zich bij hen aan.
52 De Joden kregen hierover ruzie onder elkaar. ‘Hoe kan Hij ons zijn lichaam te eten geven?’ zeiden zij. 53 ‘Ik zeg het nog eens,’ zei Jezus. ‘Als u het vlees van Mij, de Mensenzoon, niet eet en mijn bloed niet drinkt, is er geen leven in u. 54 Maar wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven. Zo iemand zal Ik op de laatste dag uit de dood doen opstaan. 55 Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank. 56 Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik blijf in hem. 57 Ik leef door de kracht van de levende Vader die Mij gestuurd heeft. Als iemand Mij eet, zal hij leven door mijn kracht. 58 Ik ben het brood dat uit de hemel is gekomen. Wie het eet, zal altijd blijven leven. Het is heel ander brood dan uw voorouders vroeger hebben gekregen, want die zijn tenslotte toch gestorven.’
59 Hij zei deze dingen terwijl Hij in een synagoge van Kafarnaüm aan het woord was.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.