Book of Common Prayer
61 Een lied van David voor de koordirigent. Te zingen bij snarenspel.
2 Hoort U mijn smeken wel, o God?
Luister toch naar mijn gebed.
3 Vanuit de verste uithoek van het land
roep ik U, ik kan niet meer!
Wilt U mij naar een plaats brengen
waar ik zelf niet kan komen?
Een plaats waar ik veilig ben?
4 U hebt mij immers altijd beschermd,
bij U schuilde ik altijd tegen de vijand.
5 Laat mij toch altijd in uw huis mogen blijven.
Laat mij bij U mogen schuilen,
veilig onder uw vleugels.
6 O God, U hebt mijn geloften gehoord,
al uw volgelingen ontvangen uw erfenis.
7 Geef de koning een lang leven
en laat zijn nageslacht altijd regeren.
8 Geef dat hij U ook altijd trouw zal volgen,
laten uw goedheid, liefde en trouw
hem altijd beschermen.
9 Dan zal ik voortdurend uw lof zingen
en elke dag mijn geloften nakomen.
62 Een psalm van David voor de koordirigent.
Voor Jeduthun.
2 Ja, mijn hart keert zich naar God,
mijn redding komt uit zijn hand.
3 Hij is werkelijk mijn rots en mijn bevrijder,
Hij is als een burcht voor mij,
niets krijgt mij uit mijn evenwicht.
4 Hoe lang blijft de vijand nog aanvallen?
Zij zullen allemaal omvergelopen worden,
als een muur die omvalt en neerstort.
5 Ja, zij overleggen met elkaar
hoe zij hem kunnen neervellen.
Zij houden van de leugen,
met hun mond spreken zij vriendelijke taal,
maar in hun binnenste vervloeken zij mij.
6 O, mijn ziel, zoek uw rust alleen bij God.
Van Hem verwacht ik alles.
7 Hij is werkelijk mijn rots en bevrijder,
Hij is als een burcht voor mij,
niets krijgt mij uit mijn evenwicht.
8 God zorgt voor mijn redding
en redt ook mijn eer.
Hij is mijn sterke rots.
Alleen bij God kan ik altijd schuilen.
Hij beschermt mij.
9 Volk, stel altijd uw vertrouwen alleen op Hem.
Vertel Hem alles
en houd niets voor Hem verborgen.
Bij God kunnen wij altijd schuilen.
Hij beschermt ons.
10 Mensen stellen in Gods ogen zo weinig voor:
armen zijn als een ademtocht
en rijken vaak onwaarachtig.
Als Hij hen weegt,
gaat de weegschaal omhoog,
zo gering is de mens vergeleken bij Hem.
11 Hecht geen waarde aan verdrukking,
verwacht niets van onrechtmatige opbrengsten,
en als u rijk wordt,
laat het uw leven met God dan niet beïnvloeden.
12 God heeft het Zelf gezegd,
meermalen heb ik het gehoord:
alle kracht komt van God.
13 Here, ook de goedheid en trouw
komen alleen van U.
Iedereen ontvangt van U loon naar werken.
112 Prijs de Here!
Gelukkig is ieder
die ontzag heeft voor de Here
en van harte bereid is zijn geboden na te volgen.
2 Zijn nageslacht
zal op aarde machtig worden.
Alle oprechte mensen worden gezegend.
3 De Here voorziet hen
van alles wat zij nodig hebben
en rijkdom wordt hun deel.
Zijn rechtvaardigheid houdt eeuwig stand.
4 God laat zijn licht schijnen voor de gelovigen,
ondanks de duisternis waarin zij soms leven.
Hij geeft hun genade en recht
en ook zijn liefdevolle meeleven.
5 Iemand die zich om anderen bekommert
en leent waar dat nodig is
en eerlijk zaken doet,
zal het goed gaan.
6 Hij zal sterk in het leven staan.
De Here zal aan hem denken.
7 Hij is niet bang voor kwaadsprekers.
In zijn hart is rust en vrede,
hij vertrouwt volledig op de Here.
8 Zijn hele houding is onwankelbaar
en angst kent hij niet.
Zijn tegenstanders bekijkt hij met blijdschap.
9 Hij geeft veel weg aan de armen,
zijn rechtvaardig handelen houdt voor altijd stand,
met blijdschap en eer wordt hij omringd.
10 De ongelovige ergert zich aan hem
als hij dat alles ziet.
Hij knarst met zijn tanden,
machteloos.
Wat de goddelozen willen,
wordt altijd tenietgedaan.
115 Here, wij verdienen geen eer.
Alleen uw naam komt alle eer toe
vanwege uw goedheid, liefde en trouw.
2 De heidenen zeggen: ‘Waar is hun God nu?’
3 Onze God woont in de hemel
en doet wat Hem goeddunkt.
4 Hun afgodsbeelden zijn van zilver en goud,
vervaardigd door gewone mensen.
5 Die beelden kun je zien:
zij hebben een mond, maar zeggen geen woord.
6 Ook hebben ze oren aan het beeld gemaakt,
maar die kunnen toch niet horen.
En een neus, maar die ruikt niets.
7 De handen die eraan zitten, voelen niets.
En de voeten verzetten geen stap.
Ook de keel kan geen geluid voortbrengen.
8 Wie beelden maakt zal eenmaal
net zo doods zijn als zijn maaksels.
Zo gaat het ook met ieder die op die beelden vertrouwt.
9 Israëlieten,
stel uw vertrouwen op de Here.
Hij is voor hen een helper
en stelt Zich beschermend voor hen op.
10 Nageslacht van Aäron,
stel uw vertrouwen op de Here
Hij is voor hen een Helper
en stelt Zich beschermend voor hen op.
11 Als u ontzag hebt voor de Here,
stel dan ook uw vertrouwen op Hem.
Hij is voor u een Helper
en stelt Zich beschermend voor u op.
12 De Here denkt aan ons,
Hij geeft de zegen.
Hij geeft zegeningen
aan het volk van Israël,
aan het nageslacht van Aäron
13 en aan ieder die ontzag voor de Here heeft,
klein en groot.
14 Ik bid dat de Here u veel kinderen geeft,
zowel aan u als aan uw kinderen.
15 U bent rijk gezegend door de Here,
die hemel en aarde heeft gemaakt.
16 De hemel is de woonplaats van de Here
en de aarde gaf Hij aan de mensen.
17 Dode mensen kunnen de Here niet prijzen,
vanuit het dodenrijk kan niemand Hem eren.
18 Wij, de levende mensen,
mogen echter de Here loven en prijzen:
nu en tot in eeuwigheid.
14 Breek uit in gejubel, dochter van Sion! Juich, Israël! Verheug u, wees vrolijk met heel uw hart, dochter van Jeruzalem! 15 Want de Here heeft uw vonnis ongeldig verklaard en uw vijand vernietigd. De koning van Israël, de Here, is bij u! U hoeft nergens meer bang voor te zijn. 16 Op die dag zal men Jeruzalem opbeuren met de woorden: ‘Wees niet bang, Sion, houd moed. 17 De Here, uw God, is bij u. Hij is een machtige verlosser. Hij zal vol blijdschap over u zijn. Hij zal u liefhebben en u niet beschuldigen. Hij zal over u juichen met een lied van vreugde.’
18 ‘Wie verdriet hebben omdat zij niet bij dit feest kunnen zijn, zal Ik erbij halen. Zij horen er toch ook bij. Zij gaan gebukt onder de vernedering. 19 Ik zal voorgoed afrekenen met al uw vijanden. En Ik zal de zwakken en hulpbehoevenden verlossen en bijeenbrengen wie uit elkaar waren gejaagd. Ik zal mijn ballingen, die vroeger over de hele wereld werden veracht, nu roem en eer bezorgen. 20 In die tijd zal Ik u bijeenhalen en weer thuis brengen. Alle volken ter wereld zullen zien dat Ik van u een groot en roemrucht volk heb gemaakt, wanneer Ik uw situatie ten goede heb veranderd,’ zegt de Here.
De taak van Titus
1 Van: Paulus. Aan: Titus, mijn kind in het geloof.
Ik ben een dienaar van God en een apostel van Jezus Christus. God heeft mij er op uitgestuurd om het geloof te brengen aan de mensen die door Hem zijn uitgekozen en om hun de waarheid over God te laten kennen. 2 Door die waarheid leiden zij een leven naar Gods wil en ontvangen het eeuwige leven dat God voor het begin van de wereld beloofd heeft, en Hij liegt niet. 3 Toen God vond dat de tijd ervoor gekomen was, heeft Hij dit goede nieuws bekendgemaakt en heeft Hij, onze Redder, mij opgedragen dit werk voor Hem te doen. 4 Ik wens je de genade en de vrede van God, de Vader, en van onze Here Jezus Christus toe.
5 Ik heb je op het eiland Kreta achtergelaten om te doen wat daar nog nodig was, namelijk in de gemeente van elke stad leiders aan te stellen, volgens mijn richtlijnen. 6 Op de mannen die je uitkiest, mag niets aan te merken zijn, zij mogen slechts één vrouw hebben, hun kinderen moeten gelovig zijn en er mag niet van hen gezegd kunnen worden dat zij losbandig of ongehoorzaam zijn. 7 Omdat zij leiding aan de gemeente gaan geven, moeten zulke leiders een zuiver leven leiden. Zij mogen niet trots of driftig zijn, zij mogen niet aan de drank verslaafd zijn en ook niet gewelddadig of hebzuchtig zijn. 8 Zij moeten hun gasten hartelijk ontvangen en al het goede liefhebben. Zij moeten ook verstandig en eerlijk zijn en bovendien geestelijk en sober. 9 Hun geloof in de waarheid die hun geleerd is, moet sterk en onwrikbaar zijn. Dan zullen zij anderen kunnen bemoedigen en de tegenstanders laten zien dat ze ongelijk hebben.
10 Want er zijn er velen die weigeren te gehoorzamen, dat geldt in het bijzonder voor de Joden onder hen, die onzin spreken en beweren dat christenen zich aan de Joodse wetten moeten houden. 11 Men moet deze mensen de mond snoeren, ze brengen hele families in verwarring. Daar moet een einde aan komen. Dat soort leraren brengt een verkeerde leer en is alleen maar op geld uit. 12 Een van hun eigen profeten, ook van Kreta afkomstig, heeft over hen gezegd: ‘De Kretenzers zijn allemaal leugenaars, beesten zijn het en ze denken alleen maar aan veel eten.’
13 En wat hij zei, is waar. Laat de christenen van Kreta dan ook duidelijk zien dat ze ongelijk hebben, zodat zij sterk worden in het geloof en 14 niet langer luisteren naar Joodse verzinsels en naar mensen die de waarheid de rug hebben toegekeerd. 15 Wie zuiver van hart is, ziet in alles het goede en zuivere. Maar wie in zijn hart slecht en onbetrouwbaar is, ziet in alles het slechte, want zijn gedachten en geweten zijn bezoedeld. 16 Zulke mensen zeggen wel dat zij God kennen, maar uit hun doen en laten blijkt dat het niet waar is. Zij zijn door-en-door slecht en ongehoorzaam, er komt niets goeds uit hun handen.
De geboorte van Johannes de Doper aangekondigd
1 Beste Theofilus, er zijn al verscheidene boeken over het leven van Jezus Christus geschreven. 2 Men is daarbij steeds uitgegaan van wat de eerste leerlingen en andere ooggetuigen hebben verteld. 3 Toch dacht ik dat het nuttig zou zijn alles nog eens nauwkeurig na te gaan en u daarvan een geordend verslag uit te brengen. 4 U zult zien dat het volledig overeenstemt met wat u is geleerd.
5 Mijn verhaal begint bij de Joodse priester Zacharias, die leefde in de tijd dat Herodes koning van Judea was. Hij behoorde tot de priesterafdeling van Abia. Zijn vrouw Elisabeth kwam net als hijzelf uit het priestergeslacht van Aäron. 6 Zacharias en Elisabeth waren goede mensen, die zich stipt aan Gods wetten hielden. 7 Zij hadden geen kinderen, omdat Elisabeth onvruchtbaar was. Op het moment dat dit verhaal begint, waren zij allebei al erg oud.
8 Op een dag had Zacharias dienst in de tempel, omdat zijn afdeling aan de beurt was. 9 Er werd altijd om geloot wie het heiligdom van God zou binnengaan om wierook te branden. Deze keer was het lot op Zacharias gevallen. 10 Terwijl hij in het heiligdom bezig was, stonden op het tempelplein vele mensen te bidden. 11 Plotseling zag Zacharias een engel van de Here staan, rechts van het altaar waarop de wierook werd gebrand. 12 Hij wist niet wat hem overkwam en werd bang. 13 De engel zei: ‘Wees niet bang, Zacharias. Ik ben gekomen om u te vertellen dat God uw gebed heeft verhoord. Uw vrouw Elisabeth zal een zoon krijgen en u moet hem Johannes noemen. 14 Hij zal u en vele andere mensen heel erg blij maken. 15 Uw zoon zal een groot man zijn in de ogen van de Here. Hij mag geen druppel wijn of sterke drank drinken en al voor zijn geboorte zal hij vol zijn van de Heilige Geest. 16 Hij zal vele Joden ervan overtuigen dat zij moeten terugkeren tot de Here, hun God. 17 Hij zal een bijzondere man zijn, een boodschapper met dezelfde geest en kracht als de profeet Elia. Hij zal ouders en kinderen verzoenen en de ongehoorzamen weer op het pad van de rechtvaardigheid brengen. Zo vormt hij een volk dat gereedstaat voor God.’ 18 Zacharias zei tegen de engel: ‘Moet ik dat zomaar geloven? Ik ben immers al oud en mijn vrouw ook!’
19 Toen zei de engel: ‘Ik ben Gabriël en leef heel dicht bij God. Hij heeft mij naar u toegestuurd om u dit te vertellen, maar u wilt mij niet geloven. 20 Daarom zult u vanaf nu niet meer kunnen spreken. Pas als het kind geboren is, zult u weer kunnen spreken. Want wat ik heb gezegd, zal precies op tijd uitkomen.’ 21 Ondertussen stonden de mensen buiten op Zacharias te wachten. Zij vroegen zich af waarom hij zo lang in het heiligdom bleef. 22 Eindelijk kwam hij naar buiten, maar hij zei niets. Hij kon geen woord uitbrengen. Uit zijn gebaren konden zij opmaken dat hij in het heiligdom een engel had gezien. 23 Zacharias bleef in de tempel tot zijn dienst voorbij was en ging toen naar huis terug. 24 Kort daarna werd Elisabeth zwanger. Vijf maanden lang kwam zij niet onder de mensen. 25 ‘Wat is de Here goed voor mij!’ juichte zij. ‘Hij heeft de schande van mij weggenomen dat ik geen kinderen had.’
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.