Book of Common Prayer
50 Een psalm van Asaf.
De Here, de enig ware God, neemt het woord
en roept naar de hele aarde, van oost tot west.
2 God komt
met een ongelooflijke, prachtige glans
vanuit Jeruzalem naar ons toe.
3 God is in aantocht en zal niet zwijgen,
omdat Hij móet spreken.
Een laaiend vuur gaat voor hem uit
en om Hem heen davert een storm.
4 God roept tot in de hemelen
en naar de aarde
om zijn volk te onderwijzen.
5 Laten mijn volgelingen bijeenkomen,
zij die mijn verbond erkennen
en Mij hun offers brengen.
6 De hemel zelf laat horen
wat recht en gerechtigheid is,
want God is de enige rechter.
7 ‘Luister, mijn volk!
Israël, Ik zal nu spreken
en tegen u getuigen.
Ik ben God, uw God.
8 Ik wijs u niet terecht
omdat u verzuimd zou hebben
Mij offers te brengen.
Want Ik heb al uw brandoffers gezien.
9 Uit uw stallen neem ik geen stieren aan
en ook geen bokken.
10 Alle dieren in het bos zijn al van Mij,
het vee dat op de berghellingen graast
en al de rijkdom aan rundvee.
11 Alle vogels die op de bergen nestelen,
ken Ik
en wat door het veld loopt,
is al van Mij.
12 Wanneer Ik honger heb,
zal Ik u niet te hulp roepen,
want alles op de hele wereld
is van Mij.
13 Eet Ik soms het vlees van geofferde stieren?
Drink ik soms bloed van geofferde bokken?
14 Breng lof en eer aan God:
dat is pas een echt offer!
Kom uw beloften na
die u aan de Allerhoogste hebt gedaan.
15 Roep Mij te hulp in moeilijke tijden,
dan zal Ik u redden
en u zult Mij loven en prijzen.’
16 Maar tegen de ongelovige zegt God:
‘Waarom bemoeit u zich met mijn wetten?
Waarom spreekt u over mijn verbond?
17 U bent immers alleen maar ongehoorzaam
en laat mijn woord links liggen.
18 U speelt onder één hoedje met de dieven,
overspel is u niet vreemd.
19 In uw drift slaat u de vreselijkste taal uit
en met uw mond bedriegt u.
20 U keert zich zelfs tegen uw eigen broer,
u roddelt over uw moeders andere zoon.
21 Terwijl u dit deed,
zweeg Ik in alle talen.
Nu verbeeldt u zich dat Ik met u ben
en net zo denk als u.
22 Ongelovige, die God vergeet,
laat dit alles goed tot u doordringen,
want anders zal Ik u vernietigen
en kan niemand u meer redden.
23 Wie Mij eert,
brengt het ware offer.
Aan wie die weg gaat
zal Ik laten zien wat mijn heil inhoudt.’
59 Een waardevol lied van David voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van: ‘Vernietig niet.’ Hij schreef dit lied nadat Saul zijn huis had omsingeld met de bedoeling hem te doden.
2 O mijn God, bevrijd mij toch van mijn vijanden.
Bescherm mij tegen hen die mij naar het leven staan.
3 Red mij uit de handen van deze zondaars
en bewaar mij voor deze mannen die mijn bloed willen zien.
4 Kijk maar, zij staan mij naar het leven,
zij sturen de sterksten eropuit om mij te vermoorden.
Ik heb toch niet tegen U gezondigd, Here?
5 Zonder dat er aanleiding toe is,
komen zij op mij af.
Word toch wakker, kijk dan en kom mij te hulp.
6 Here, U bent de God van de hemelse legers,
de God van mijn volk Israël.
Kom en straf alle ongelovigen.
Schenk uw genade niet aan verraderlijke zondaars.
7 Elke avond komen zij terug
en lopen als huilende honden door de stad.
8 Zij bespotten U en mij,
hun woorden zijn een aanval op wat heilig is.
Zij denken dat niemand dat hoort.
9 U, Here, lacht hen uit!
U bespot al die ongelovigen.
10 U bent al mijn kracht!
Ik let alleen op U,
want God is als een burcht voor mij,
bij Hem kan ik schuilen.
11 Mijn God van liefde en trouw zal mij tegemoetkomen.
God, laat mij met blijdschap neerzien
op al die mensen die het mij moeilijk maakten.
12 Dood hen niet, want dan zou mijn volk hen vergeten.
Maar laat hen door uw ingrijpen doelloos ronddwalen.
Laat hen maar vallen, o Here,
achter U kunnen wij wegschuilen.
13 Alles wat zij zeggen, is zonde.
Zij denken dat zij onaantastbaar zijn.
Neem hen gevangen om die hoogmoed,
maar ook om de vloeken en leugens die zij uitspreken.
14 Vernietig hen in uw toorn,
dood hen zodat wij hen nooit meer zullen zien
en zij er niet meer zijn.
Dan zullen zij beseffen dat God regeert in Israël
en ook in de rest van de wereld.
15 Elke avond komen zij terug
en lopen als huilende honden door de stad.
16 Zij zwerven rond om eten te vinden
en als zij niet genoeg vinden,
worden zij agressief.
17 Maar ik wil uw kracht bezingen.
Reeds ʼs morgens vroeg jubel ik het uit
over uw goedheid en trouw.
Want U bent voor mij als een burcht,
een wijkplaats voor als het mij te moeilijk wordt.
18 Mijn God, U bent mijn sterkte,
voor U wil ik lofliederen zingen.
God is voor mij een veilige burcht,
Hij betoont mij zijn goedheid en trouw.
60 1,2 Een waardevol lied van David voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van: ‘De lelie van het getuigenis.’ David schreef dit leerzame gedicht nadat hij had gestreden tegen de Arameeërs van Mesopotamië en Zoba, en nadat Joab op de terugweg daarvan twaalfduizend Edomieten in het Zoutdal had verslagen.
3 O God, U hebt ons verstoten, uiteengescheurd,
uw toorn over ons uitgestort:
keer U weer naar ons toe!
4 U hebt het land laten trillen en scheuren.
Het staat te wankelen.
5 Ons volk heeft door U zwaar geleden,
U hebt ons bedwelmde wijn laten drinken.
6 Aan hen die ontzag voor U hebben,
hebt U een eigen vaandel gegeven
zodat zij zich kunnen verzamelen
om te strijden tegen de boogschutters.
7 Zo zijn uw volgelingen gereed voor de strijd.
Laat ons overwinnen,
want dat hangt alleen van U af.
Geef ons toch antwoord!
8 God heeft vanuit zijn heilige plaats
tot ons gesproken.
Ik juich van vreugde
en zal Sichem verdelen.
Ik ga het dal van Sukkot opmeten.
9 Gilead en Manasse zijn van mij
en Efraïm is mijn helm.
Juda is de staf waarmee ik regeer.
10 Moab is mijn wasbak,
Edom vertrap ik met mijn sandalen
en over Filistea triomfeer ik.
11 Wie brengt mij naar de versterkte vesting?
Wie begeleidt mij naar Edom?
12 U bent het, o God,
U die ons eerst had verstoten.
Wilt U, o God, optrekken met onze legers?
13 Help ons tegen de vijand,
want hulp van mensen stelt niets voor.
14 Met de hulp van God kunnen wij dapper strijden,
Hij zal onze vijanden verslaan.
19 Een psalm van David voor de koordirigent.
2 De hemelen vertellen
over Gods grote eer
en het hemelgewelf spreekt
over zijn scheppend werk.
3 De ene dag vertelt het
aan de volgende dag
en de ene nacht
aan de volgende nacht.
4 Het is duidelijk
dat dat geen echte woorden zijn,
het is immers niet te horen.
5 Toch hoort men die boodschap
over de hele wereld,
overal waar mensen wonen
heeft het nieuws hen bereikt.
Het is alsof God een tent heeft gemaakt
voor de zon,
6 die ʼs morgens,
blij als een bruidegom,
naar buiten gaat
en zingend zijn weg betreedt
als een gevierde held.
7 De zon wandelt elke dag
van het ene tot het andere einde van de aarde,
alles ter wereld ervaart haar stralende gloed.
8 De wet van de Here
is volmaakt en goed,
zij verandert ons leven.
De woorden van de Here
zijn altijd betrouwbaar,
zij geven wijsheid aan de onwetende.
9 Het bevel van de Here
is een vreugde voor ons hart.
Het gebod van de Here
is zuiver en geeft ons een duidelijk inzicht.
10 Het ontzag voor de Here
is rein en blijft altijd bestaan.
De voorschriften van de Here
bevatten louter waarheid,
zij zijn altijd rechtvaardig.
11 Zij zijn veel kostbaarder dan goud
en zoeter dan de zuiverste honing,
vers uit de raat.
12 De knecht van God
neemt ze ernstig en leert ervan,
het houden ervan
levert de rijkste beloning op.
13 God, vergeef mij
ook mijn onbewuste zonden,
want wie kent al zijn fouten?
14 Ik ben uw dienaar, Here.
Bewaar mij voor overmoedigheid.
Geef dat die geen kans krijgt in mijn leven.
Dan kan ik pas echt naar uw wil leven
en zal ik niet zondigen.
15 Ik bid U, Here,
dat alles wat ik zeg met mijn mond
en denk in mijn hart,
naar uw wil mag zijn.
Here, U bent mijn rots en mijn bevrijder.
46 Een lied van de Korachieten voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van ‘De Jonkvrouwen.’
2 Bij God vinden wij bescherming,
Hij is onze kracht.
In de moeilijkste omstandigheden
bleek steeds weer dat Hij ons te hulp komt.
3 Daarom kennen wij ook geen angst,
al nam de aarde een andere positie in
en al scheurden de bergen die op de zeebodem staan.
4 Laat het water maar bruisen en kolken,
laten de bergen maar wankelen
door de kracht van het water.
5 Jeruzalem verblijdt zich over haar rivier,
de stad van God
die het heiligste huis van God, de Allerhoogste, is.
6 God woont in haar,
zij zal niet snel ten onder gaan.
Elke dag opnieuw helpt God haar.
7 Volken voeren oorlogen
en koninkrijken wankelen,
maar wanneer God zijn stem verheft,
krimpt zelfs de aarde ineen.
8 De Almachtige Here is met ons.
De God van Jakob beschermt ons.
9 Kom maar
en kijk naar alles wat de Here heeft gedaan.
Hij richt verwoestingen aan op aarde.
10 Hij laat overal de oorlogen ophouden,
breekt de wapens doormidden
en verbrandt de strijdwagens.
11 ‘Word rustig en weet dat Ik God ben.
Ik ben de Hoogste onder alle volken,
de Grootste op de hele aarde.’
12 De Almachtige Here is met ons,
de God van Jakob beschermt ons.
23 Bij Kades-Barnea, toen de Here u opdroeg het land binnen te trekken dat Hij u had gegeven, kwam u in opstand. U wilde niet geloven dat Hij u zou helpen, u weigerde Hem te gehoorzamen. 24 Ja, u bent opstandig geweest tegen de Here vanaf de eerste dag dat ik u leerde kennen. 25 Daarom viel ik nogmaals veertig dagen en nachten voor Hem neer toen de Here op het punt stond u te vernietigen. 26 Ik bad en vroeg Hem: “Och Here God, vernietig uw eigen volk toch niet. Het is uw erfdeel dat U uit Egypte redde met uw sterke hand en machtige grootheid. 27 Let alstublieft niet te veel op de opstandigheid en koppigheid van dit volk, maar denk toch aan uw beloften aan uw dienaren Abraham, Isaak en Jakob. Zie alstublieft de grote verdorvenheid en zonde van dit volk over het hoofd. 28 Want als U het vernietigt, zullen de Egyptenaren zeggen: ‘Hij deed dat omdat Hij niet in staat was het volk naar het land te brengen dat Hij het had beloofd’ of ‘Hij vernietigde het volk omdat Hij het haatte, Hij leidde de mensen de wildernis in om hen daar te doden.’ 29 Het is hoe dan ook uw volk en uw erfdeel dat U door uw sterke arm en grote kracht uit Egypte bevrijdde.” ’
Herinnering aan de Tien Geboden
10 ‘Toen droeg de Here mij op twee stenen plaquettes te maken, gelijk aan de eerste twee en daarna een houten ark te bouwen om ze in te bewaren en vervolgens terug te keren naar God op de berg. 2 Hij zei dat Hij op dit tweede paar plaquettes opnieuw de geboden zou schrijven die op het eerste paar stonden dat ik kapot had gegooid. Ik moest de nieuwe plaquettes in de ark opbergen. 3 Zo maakte ik een ark van acaciahout en hakte twee nieuwe stenen plaquettes uit, gelijk aan de eerste twee en nam die mee de berg op. 4 De Here schreef de Tien Geboden opnieuw op de plaquettes en gaf ze mij. (Het waren dezelfde geboden die Hij u gaf vanuit het midden van het vuur op de berg, terwijl u aan de voet van de berg toekeek).
5 Toen ging ik weer naar beneden en plaatste de plaquettes in de ark die ik had gemaakt. Zij bevinden zich daar nu nog, precies zoals de Here mij opdroeg.
Rust voor Gods kinderen
4 Hoewel Gods belofte nog altijd geldt, de belofte dat God ons allen in zijn rust op zal nemen, moeten wij ervoor zorgen dat niet sommigen de indruk zouden wekken er geen deel aan te hebben. 2 Want dit goede nieuws heeft ons net zo bereikt als de mensen in de tijd van Mozes. Maar zij hebben er niets aan gehad, omdat zij het niet geloofden. 3 Want alleen als wij God geloven, kunnen wij deel krijgen aan zijn rust. Hij heeft immers gezegd: ‘In mijn toorn heb Ik gezworen dat zij geen rust bij Mij zouden vinden.’ Toch ligt Gods plan om hun die rust te geven, al klaar vanaf het begin van de wereld. 4 Dat weten wij omdat er in de Boeken staat dat God op de zevende dag uitrustte. Alles wat Hij wilde maken, was klaar. 5 Toch kwamen de Israëlieten er niet, want God zei ten slotte: ‘Zij zullen bij Mij geen rust vinden.’ 6 Maar de belofte is niet ingetrokken. Daarom komen sommigen er wel, al zijn dat niet de mensen die het eerst de kans kregen, want die waren God ongehoorzaam. 7 Maar God heeft de mensen een nieuwe kans gegeven om deel te krijgen aan zijn rust en die kans is er nú! Hij heeft dat door de mond van David al aangekondigd met de eerder genoemde woorden: ‘Luister nú naar wat Hij u zegt en sluit uw hart niet af voor Hem.’
8 Jozua heeft het volk niet in deze rust gebracht. Als dat zo was, zou God niet veel later hebben gezegd dat het ‘nu’ de tijd is om deel te krijgen aan die rust. 9 Er wacht het volk van God dus nog altijd een zuivere, volkomen rust. 10 Wie door geloof die rust ervaart, rust uit van zijn eigen werk, net als God.
16 Want God heeft zoveel liefde voor de wereld dat Hij zijn enige Zoon heeft gegeven, zodat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft.
17 God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om de wereld te veroordelen, maar om haar door Hem van de ondergang te redden. 18 Wie zijn vertrouwen op Jezus stelt, wordt niet veroordeeld. Maar wie niet gelooft, is al veroordeeld omdat hij geen vertrouwen heeft gehad in de naam van Gods enige Zoon. 19 Het oordeel komt tot stand doordat het licht in de wereld is gekomen, maar de mensen hebben de voorkeur gegeven aan de duisternis. Dat komt omdat zij slechte dingen hebben gedaan. 20 Want wie zondigt, heeft een hekel aan het licht. Hij ontwijkt het uit angst dat al die slechte dingen aan het licht zullen komen. 21 Maar wie Gods wil doet, komt tot het licht, zodat van alles wat hij doet, gezien kan worden dat God het is die daarin werkzaam is.’
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.