Book of Common Prayer
Psalm 102
1 Het gebed van iemand die bijna dood gaat van ellende en bij de Heer zijn hart uitstort.
2 Heer, luister naar mijn gebed.
Ik roep U om hulp!
3 Laat me niet alleen nu ik in nood ben.
Luister naar mij nu ik U om hulp roep.
Antwoord mij snel!
4 Want mijn leven verdwijnt als een rookwolk.
Ik voel me opgebrand als hout in de haard.
5 Mijn hart is dor en droog als gras.
Ik vergeet zelfs om te eten.
6 Door al mijn verdriet ben ik vel over been geworden.
7 Ik voel me zo ongelukkig als een pelikaan in de woestijn.
Ik voel me zo alleen als een uil in een ruïne.
8 Ik kan niet meer slapen.
Ik voel me als een eenzame vogel die alleen op het dak zit.
9 Mijn vijanden lachen me de hele dag uit.
Ze gebruiken mijn naam als vloek.
10 Mijn brood smaakt me niet: het is alsof ik stof eet.
Mijn tranen stromen in mijn drinkbeker.
11 Want U bent boos op mij.
U heeft me opgetild en weggesmeten.
12 Mijn leven is niet meer dan een schaduw in de avondzon.
Ik voel me zo dor als verdroogd gras.
13 Maar Heer, U heerst voor eeuwig.
U blijft eeuwig bestaan.
14 Op een dag zult U komen uit medelijden met de stad Jeruzalem.
En die dag is nu gekomen.
15 We houden van elke steen van de stad.
We hebben medelijden met haar puinhopen.
16 De volken zullen ontzag voor U hebben.
Alle koningen van de aarde zullen diep ontzag hebben
voor uw hemelse macht en majesteit.
17 Want de Heer zal Jeruzalem weer opbouwen.
Hij zal in zijn volle macht en majesteit komen.
18 Hij zal luisteren naar het gebed van een volk
dat niets meer heeft.
19 Schrijf dit op voor de mensen die ná ons zullen leven.
Dan zullen ook zij de Heer prijzen.
20 Want Hij heeft ons gezien vanuit zijn heilige hemel.
Hij heeft omlaag gekeken naar de aarde.
21 Hij heeft het gezucht van de gevangenen[a] gehoord.
Hij heeft de mensen bevrijd die op de rand van de dood stonden.
22 Daarom zullen de mensen elkaar over de Heer vertellen
en Hem prijzen in Jeruzalem,
23 waar de volken en de koninkrijken
allemaal bij elkaar zullen komen om samen de Heer te aanbidden.
24 U heeft mij mijn kracht ontnomen,
mijn leven korter gemaakt.
25 Mijn God, laat me nog niet sterven.
Mijn leven is pas op de helft!
U leeft Zelf voor eeuwig.
26 U heeft in het begin de aarde neergezet.
Ook de hemel is door U gemaakt.
27 Zij zullen verdwijnen, maar U blijft.
Ze zullen verslijten als een kledingstuk.
U zal ze verwisselen zoals iemand een andere mantel aantrekt.
Ze zullen verdwijnen.
28 Maar U blijft dezelfde.
Aan uw leven komt geen einde.
29 De kinderen van uw dienaren zullen veilig wonen.
En ook hún kinderen zullen bij U veilig zijn.
Psalm 107
1 Prijs de Heer, want Hij is goed.
Zijn liefde duurt voor eeuwig.
2 Dat zullen alle mensen zeggen
die door Hem zijn gered van hun vijanden.
3 Hij heeft hen teruggebracht naar hun land:
uit het oosten en het westen,
uit het noorden en het zuiden.
4 Er waren mensen die ronddwaalden
in de eenzaamheid van de woestijn.
Ze vonden geen plek om te wonen.
5 Ze hadden honger en dorst.
Ze waren helemaal wanhopig.
6 Toen riepen ze tot de Heer in hun angst.
Hij redde hen uit de nood.
7 Hij leidde hen op de goede weg
en bracht hen naar een plek waar ze konden wonen.
8 Ze zullen de Heer ervoor danken
dat Hij goed voor hen is geweest,
dat Hij de mensen op bijzondere wijze redt.
9 Want de mensen die dorst hadden,
heeft Hij te drinken gegeven.
En de mensen die honger hadden,
heeft Hij meer dan genoeg te eten gegeven.
10 Er waren mensen die diep in hun ellende gevangen zaten.
Er was geen uitweg. Het leven was donker geworden om hen heen.
11 Dat kwam doordat ze ongehoorzaam waren geweest
en niet hadden willen luisteren naar de Allerhoogste God.
12 Daarom bracht Hij hen in moeilijkheden.
Ze kwamen om van ellende en er was geen enkele hulp.
13 Toen riepen ze tot de Heer in hun angst.
Hij redde hen uit de nood.
14 Hij redde hen uit de duisternis,
bevrijdde hen uit hun moeilijkheden.
15 Ze zullen de Heer ervoor danken
dat Hij goed voor hen is geweest,
dat Hij de mensen op bijzondere wijze redt.
16 Want Hij heeft hun gevangenisdeuren opengebroken
en de ijzeren sloten stukgeslagen.
17 Er waren dwaze mensen die God niet wilden gehoorzamen.
Daardoor waren ze vreselijk ziek geworden.
18 Ze wilden niet meer eten
en waren op de rand van de dood.
19 Toen riepen ze tot de Heer in hun angst.
Hij redde hen uit de nood.
20 Hij stuurde zijn woord en Hij genas hen.
Hij redde hen van de dood.
21 Ze zullen de Heer ervoor danken
dat Hij goed voor hen is geweest,
dat Hij de mensen op bijzondere wijze redt.
22 Ze zullen Hem dank-offers brengen
en juichend vertellen wat Hij heeft gedaan.
23 Er waren mensen die op de zee voeren.
Ze dreven handel met landen overzee.
24 Ze zagen de dingen die de Heer deed,
en zijn wonderen in de diepe zee.
25 Op zijn bevel ontstond er een storm.
De wind joeg de golven hoog op.
26 De schepen werden hoog opgetild
en weer diep neergesmeten door de golven.
De zeelui werden ziek van angst.
27 Ze tuimelden en wankelden over het schip alsof ze dronken waren.
Ze waren helemaal radeloos.
28 Toen riepen ze tot de Heer in hun angst.
Hij redde hen uit de nood.
29 Hij zorgde ervoor dat de storm ging liggen,
zodat de golven rustig werden.
30 Ze waren blij, omdat de zee weer kalm werd.
En Hij bracht hen naar de veilige haven waar ze zo naar verlangden.
31 Ze zullen de Heer ervoor danken
dat Hij goed voor hen is geweest,
dat Hij de mensen op bijzondere wijze redt.
32 Ze zullen Hem prijzen
als het volk bij elkaar komt,
als de leiders bij elkaar komen.
Hizkia vraagt God om hulp
19 Toen koning Hizkia hoorde wat de Rabsake had gezegd, scheurde hij zijn kleren als teken van verdriet, deed rouwkleren aan en ging de tempel van de Heer binnen. 2 Hij stuurde de hofmaarschalk Eljakim, de schrijver Sebna en de leiders van de priesters in rouwkleren naar de profeet Jesaja, de zoon van Amoz.[a] 3 Ze zeiden tegen hem: "Hizkia zegt: Dit is een verschrikkelijke dag. We zitten in het nauw! We zijn helemaal machteloos. 4 Misschien heeft uw Heer God gehoord wat de legeraanvoerder van de koning van Assur heeft gezegd. Hij heeft de levende God beledigd! Misschien zal Hij hem willen straffen voor die woorden. Wilt u alstublieft tot God bidden dat Hij de paar mensen zal redden die nog zijn overgebleven."
5 Met die boodschap waren de dienaren van koning Hizkia bij Jesaja gekomen. 6 Jesaja antwoordde: "Zeg tegen de koning: Dit zegt de Heer: Wees niet ongerust over wat de aanvoerder van de koning van Assur heeft gezegd en waarmee hij Mij heeft beledigd. 7 Let op: Ik stuur een geest naar hem toe, die hem iets zal zeggen waardoor hij naar zijn land zal teruggaan. En Ik zal ervoor zorgen dat hij daar wordt gedood."
8 De Rabsake was intussen met zijn leger naar de stad Libna gegaan. Want hij had gehoord dat zijn koning uit Lachis was vertrokken om Libna aan te vallen. 9 Maar toen hoorde hij dat koning Tirhaka van Ethiopië onderweg was om hem aan te vallen. Daarom stuurde hij opnieuw boodschappers naar Hizkia. 10 Ze brachten hem een brief waarin stond: "Laat u niet bedriegen door uw God op wie u vertrouwt. Hij zegt wel dat Jeruzalem niet door de koning van Assur veroverd zal worden, maar dat is niet waar. 11 De koningen van Assur hebben altijd alle landen die ze aanvielen, verwoest en de bewoners gedood. Dat heeft u zelf gehoord. Zou u dan gered worden? 12 De goden van de volken die door mijn voorvaders zijn vernietigd, hebben hun volk toch ook niet gered? Denk maar aan Gozan, Haran, Rezef en de bewoners van Eden in Telasser! 13 En waar zijn de koningen van Hamat, Arpad, Sefarvaïm, Hena en Ivva gebleven?"
14 Hizkia nam de brief van de boodschappers aan en las hem. Daarna ging hij naar de tempel van de Heer. Daar spreidde hij de brief uit voor de Heer. 15 En hij bad: "Heer, God van Israël, U troont tussen de engelen.[b] U bent de God van alle volken. U heeft de hemel en de aarde gemaakt. 16 Heer, luister alstublieft! Lees alstublieft wat Sanherib heeft geschreven om U, de levende God, te beledigen. 17 Het is waar, Heer, dat de koningen van Assur de volken en hun landen hebben veroverd en verwoest. 18 En ze hebben de goden van die landen verbrand. Want dat waren geen goden. Dat waren dingen die door mensen waren gemaakt. Beelden van hout en steen. Daarom hebben ze die kunnen vernietigen. 19 Red ons nu alstublieft uit Sanheribs macht, Heer. Dan zullen alle koninkrijken van de aarde toegeven dat U, Heer, de enige God bent."
God belooft Jeruzalem te redden
20 Toen stuurde de profeet Jesaja de volgende boodschap naar koning Hizkia: "Dit zegt de Heer, de God van Israël: Ik heb gehoord wat u Mij heeft verteld over koning Sanherib van Assur.
16 Ik breng het goede nieuws wel, maar dat is helemaal niets om over op te scheppen. Ik móet dat namelijk doen. Het zou niet best voor mij zijn als ik het goede nieuws níet vertelde! 17 Als ik het goede nieuws zou brengen omdat ik dat zelf zo graag wilde, had ik recht op een beloning. Maar God heeft het mij als taak gegeven. Ik móet het doen, ook als ik er geen zin in zou hebben. 18 Krijg ik er dan helemaal niets voor? Jawel, mijn beloning is: het goede nieuws brengen zonder dat jullie iets voor mij hoeven te doen. Zo wil ik van mijn rechten als prediker geen gebruik maken.
De manier waarop Paulus de mensen dient
19 Ik ben wel een vrij mens, maar toch heb ik jullie allemaal als een slaaf gediend. Zo hoopte ik zoveel mogelijk mensen voor Christus te winnen. 20 Bij de Joden heb ik als een Jood geleefd, om Joden voor de Heer te winnen. Bij de mensen die zich aan de wet van Mozes houden, heb ik me ook aan de wet van Mozes gehouden. Zo hoopte ik hen voor de Heer te winnen. 21 Bij de mensen die de wet van Mozes niet kennen, leefde ik zelf ook niet volgens de wet van Mozes. (Maar natuurlijk leef ik voor God niet zonder de wet, want ik houd me aan de wet van Christus.) Zo hoopte ik die mensen voor Christus te winnen. 22 Bij zwakke mensen heb ik geleefd alsof ik ook zwak was, om die zwakke mensen voor de Heer te winnen. Ik heb mij altijd aan alle mensen aangepast. Zo hoopte ik er in ieder geval een paar te kunnen redden. 23 Ik heb alles over voor het goede nieuws. Alleen zó kan ik er ook zelf van genieten.
Het geloof is te vergelijken met een sportwedstrijd
24 Jullie weten wel dat álle mensen die aan een hardloopwedstrijd meedoen, moeten rennen. Toch kan er maar één de prijs winnen. Leef dan alsof jullie een wedstrijd moeten winnen! 25 En mensen die aan een sportwedstrijd meedoen, kunnen niet maar doen waar ze zin in hebben. Ze moeten hard trainen. Zíj doen dat om een aardse prijs te winnen. Maar wíj werken voor een eeuwige prijs! 26 Ik ren als een hardloper op mijn doel af. Een hardloper loopt immers ook niet zomaar ergens heen. En een bokser slaat ook niet in het wilde weg in de lucht. 27 En een sporter traint zijn lichaam en is er streng voor. Anders wordt hij afgekeurd voor de wedstrijd. Net als een sporter ben ook ik streng voor mezelf. Want anders word ik zelf ongeschikt voor de wedstrijd waar ik andere mensen voor opgeroepen heb!
Jezus geneest een man met een besmettelijke huidziekte
8 Toen Jezus de berg weer was afgedaald, volgden grote groepen mensen Hem. 2 Er kwam een man naar Jezus toe die een besmettelijke huidziekte had.[a] Hij liet zich voor Jezus op zijn knieën vallen en zei: "Heer, als U het wil, kunt U mij gezond maken." 3 Jezus stak zijn hand uit, raakte hem aan[b] en zei: "Ik wil het. Wees weer gezond!" Onmiddellijk werd zijn huid gezond. 4 Jezus zei tegen hem: "Denk erom dat je dit aan niemand vertelt. Ga naar de priester en laat hem zien dat je weer gezond bent. Breng dan het offer dat Mozes heeft bevolen.[c] Dat zal voor de mensen het bewijs zijn dat je genezen bent."
Jezus geneest de knecht van een Romeinse legerhoofdman
5 Daarna kwam Jezus in Kapernaüm. Daar kwam een Romeinse hoofdman naar Hem toe. 6 Hij zei tegen Jezus: "Heer, mijn knecht ligt ziek thuis. Hij is verlamd en heeft erge pijn." 7 Jezus zei tegen hem: "Ik zal komen en hem genezen." 8 Maar de hoofdman antwoordde: "Heer, ik ben het niet waard dat U in mijn huis komt. Maar U hoeft maar één woord te zeggen. Dan zal mijn knecht gezond worden. 9 Want ik moet zelf ook gehoorzamen aan de mensen die boven mij staan en mij bevelen geven. En ik heb zelf soldaten aan wie ik bevelen geef. Als ik tegen de één zeg: 'Ga!' dan gaat hij. En als ik tegen een ander zeg: 'Kom!' dan komt hij. En als ik tegen mijn slaaf zeg: 'Doe dit!' dan doet hij het."
10 Toen Jezus dit hoorde, was Hij verbaasd. Hij zei tegen de mensen die met Hem meeliepen: "Luister goed! Ik zeg jullie dat Ik in heel Israël bij niemand zo'n groot geloof heb gevonden! 11 Ik zeg jullie dat er veel mensen vanuit de hele wereld in het Koninkrijk van God zullen komen. Daar zullen ze met Abraham en Izaäk en Jakob aan tafel zitten. 12 Maar de kinderen van het Koninkrijk[d] zullen worden weggestuurd naar de verste duisternis. Daar zullen ze huilen en met hun tanden knarsen van spijt." 13 En Jezus zei tegen de hoofdman: "Ga naar huis. Wat je gelooft, zal gebeuren." En de knecht genas, precies op dat moment.
Genezingen in het huis van Petrus
14 Jezus kwam in het huis van Petrus. Daar zag Hij dat de moeder van Petrus' vrouw met koorts in bed lag. 15 Hij raakte haar hand aan en de koorts verdween. Ze stond op en bediende Jezus. 16 Toen het avond werd, brachten de mensen heel veel mensen naar Hem toe in wie duivelse geesten zaten. Hij gaf de duivelse geesten het bevel uit hen weg te gaan, en ze gehoorzaamden. Hij maakte iedereen die ziek was weer gezond. 17 Zo gebeurde wat de profeet Jesaja vroeger al had gezegd: 'Hij heeft onze kwalen op Zich genomen en onze ziekten heeft Hij weggedragen.'
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016