Book of Common Prayer
20 Een psalm van David voor de koordirigent.
2 Ik bid dat de Here u
in moeilijke tijden zal antwoorden,
dat de naam van de God van Jakob
u sterk zal maken.
3 Ik bid dat Hij
u te hulp komt vanuit zijn heiligdom
en u steunt vanuit Jeruzalem.
4 Ik bid dat Hij Zich
al uw offers zal herinneren
en uw brandoffer met blijdschap zal aannemen.
5 Ik bid dat Hij
u geeft wat uw hart verlangt
en dat Hij al uw plannen laat gelukken.
6 Wij willen juichen
over de overwinningen die U geeft
en in de naam van onze God
de vlaggen omhoogsteken.
Ik bid dat de Here
al uw verlangens zal vervullen.
7 Ik weet nu zeker
dat de Here de koning die Hij heeft gezalfd,
zal laten overwinnen.
Vanuit de hemel geeft Hij
hem altijd antwoord.
Dat blijkt uit
de machtige daden die Hij doet.
8 Sommige mensen verwachten
alles van hun strijdwagens,
anderen snoeven over hun paarden,
maar wij stellen onze verwachting
op de naam van de Here, die onze God is.
9 Die anderen komen
allemaal ten val,
maar wij blijven overeind
en kunnen standhouden.
10 Och Here,
geef onze koning de overwinning!
Ik bid dat de Here zal antwoorden
wanneer wij tot Hem roepen.
21 Een psalm van David voor de koordirigent.
2 Here, de koning verheugt zich
over uw macht,
met vreugde spreekt hij
over het heil dat U geeft.
3 U vervulde
zijn grootste wens.
Wat hij U vroeg,
hebt U hem niet geweigerd.
4 U komt hem tegemoet
met overvloed
en geeft hem
een prachtige gouden kroon.
5 Hij vroeg U
te mogen leven,
dat stond U hem toe
tot in hoge ouderdom.
6 Dankzij U
is hij beroemd en geëerd.
U gaf hem
aanzien en majesteit.
7 U zegent hem rijk
en geeft hem
een hart vol blijdschap.
8 Allemaal omdat de koning
op de Here vertrouwt,
door de goedheid en de liefde
van God, de Allerhoogste,
faalt hij niet.
9 Here, U weet uw vijanden te vinden.
Wie U haten,
zullen niet aan U ontkomen.
10 Wanneer U komt, Here,
zullen zij door uw toorn verbranden,
U zult hen vernietigen.
In het vuur zullen zij omkomen.
11 Zelfs hun kinderen
zult U wegdoen van deze aarde
en hun nageslacht zal niet bestaan.
12 Als zij proberen U kwaad te doen
en slechte plannen maken,
zal dat hun niet lukken.
13 U laat hen vluchten,
U richt uw pijlen op hun gezicht.
14 Toon uw kracht, Here,
dan zullen wij
liederen zingen tot uw eer.
110 Een psalm van David.
Dit sprak de Here tot mijn Heer:
‘Kom naast Mij zitten, aan mijn rechterhand,
totdat Ik uw vijanden aan u onderworpen heb.’
2 De Here laat u machtig heersen vanuit Sion.
U bent de overwinnaar over al uw tegenstanders.
3 Uw volk volgt u graag
als u het oproept voor de strijd.
Al heel vroeg in de morgen verschijnen
de sterke jongemannen in prachtige kleding.
4 De Here heeft een eed afgelegd
waarvan Hij nimmer spijt krijgt:
‘U bent de eeuwige priester,
zoals ook Melchisedek mijn priester was.’
5 De Here is aan uw rechterzijde
en verlaat u niet.
Op de dag van zijn toorn
vernietigt Hij de koningen van deze aarde.
6 Hij spreekt het vonnis over de ongelovigen uit
en de lijken stapelen zich op.
Hij vernietigt hen, waar zij ook zijn.
7 Onderweg lest Hij zijn dorst bij een beek
en Hij draagt het hoofd fier opgeheven.
116 Ik houd zoveel van de Here,
altijd hoort Hij mij als ik mij smekend tot Hem richt.
2 Hij wil ook graag naar mij luisteren,
daarom zal ik nooit nalaten Hem aan te roepen.
3 Toen de dood mij omknelde
en de angst voor de dood mij aangreep,
was ik wanhopig en vreselijk benauwd.
4 Toch heb ik toen de naam van de Here geroepen.
Ik zei: ‘Och Here, red mij toch!’
5 De Here is rechtvaardig en geeft genade voor recht.
God buigt Zich met liefde en medelijden over tot de mens.
6 De Here zorgt voor eenvoudige mensen.
Hoe zwak ik ook was, toch heeft Hij mij bevrijd.
7 Mijn hart kan weer helemaal tot rust komen,
omdat de Here voor mij heeft gezorgd.
8 U hebt mij voor de kaken van de dood weggerukt,
mijn tranen gedroogd
en elke steen waarover ik kon struikelen
voor mij weggenomen.
9 Ik leef dicht bij de Here
en ik mag leven!
10 Ik bleef op Hem vertrouwen,
zelfs toen ik in grote moeilijkheden verkeerde,
11 zelfs toen ik zo bang was
dat ik geen mens meer vertrouwde.
12 Hoe kan ik iets voor de Here terugdoen?
Hij heeft zoveel goeds voor mij gedaan!
13 Ik zal overal vertellen dat Híj mij heeft bevrijd.
Ik zal met eerbied spreken over de naam van de Here.
14 Wat ik de Here heb beloofd,
zal ik ook doen in aanwezigheid van het hele volk.
15 Als een van zijn volgelingen sterft,
raakt dat de Here heel diep.
16 Werkelijk, Here, ik ben uw dienaar,
de zoon van uw dienares.
U hebt mij vrij gemaakt.
17 Ik zal U lofoffers brengen
en uw naam aanroepen.
18 Alles wat ik de Here heb beloofd,
zal ik nakomen.
Zijn hele volk zal het zien.
19 Ik zal dat doen in de voorhof van het huis van de Here,
in het midden van Jeruzalem.
Prijs de Here!
117 Prijs de Here, alle volken!
Laten alle mensen Hem loven!
2 Want Hij stort zijn goedheid en liefde
machtig over ons uit.
De Here is trouw tot in eeuwigheid.
Prijs de Here!
51 Toen de tempel ten slotte klaar was, vulde Salomo de schatkamer van de tempel met het zilver, goud en alle andere voorwerpen die zijn vader David daarvoor had bestemd.
De ark in het Heilige der Heiligen
8 Salomo riep alle leiders van Israël—de stamhoofden en familiehoofden—naar Jeruzalem om er getuige van te zijn hoe de ark van het verbond van de Here vanuit het heiligdom in Sion, de Stad van David, naar de tempel werd overgebracht. 2 Deze feestelijke gebeurtenis had plaats in de tijd van het Loofhuttenfeest, in de zevende maand. 3,4 Toen alle leiders van het volk Israël aanwezig waren, droegen de priesters de ark van de Here naar de tempel, samen met alle heilige voorwerpen uit de tabernakel. 5 Koning Salomo en alle andere mensen kwamen voor de ark bij elkaar en offerden een ontelbaar aantal schapen en runderen. 6 Daarna droegen de priesters de ark het Heilige der Heiligen binnen en zetten hem neer onder de vleugels van de engelen. 7 Die engelen waren zo gemaakt dat hun vleugels zich uitstrekten over de plaats waar de ark zou komen te staan, hun vleugels overschaduwden dus de ark en zijn draagstokken. 8 Die stokken waren zo lang dat zij terzijde van de engelen uitstaken en vanuit de andere kamer te zien waren. Vanuit de buitenste voorhof kon men ze echter niet zien. Zij bleven daar liggen tot op de dag van vandaag. 9 Er lag in die tijd niets in de ark dan de twee stenen plaquettes die Mozes erin had gelegd toen de Here bij de berg Horeb zijn verbond had gesloten met het volk Israël, na het vertrek uit Egypte.
10 Terwijl de priesters terugkeerden uit het binnenste heiligdom, vulde een heldere wolk de tempel 11 en daardoor konden de priesters niet meer de tempel in om er hun diensten te verrichten. De heerlijkheid en glorie van de Here vulde het hele gebouw.
12 Toen riep koning Salomo de Here aan met de volgende woorden: ‘De Here heeft gezegd dat Hij in de dichte wolk zou wonen. 13 Maar, Here, ik heb op aarde een prachtig huis voor U gebouwd. Een plaats waar U voor altijd kunt verblijven.’ 14 De koning draaide zich om naar de mensen die om hem heen stonden en zegende hen. 15 ‘Gezegend zij de Here, de God van Israël,’ zei hij, ‘die vandaag heeft gedaan wat Hij mijn vader David had beloofd. 16 Want Hij zei tegen hem: “Toen Ik mijn volk uit Egypte haalde, wees Ik geen plaats aan voor mijn tempel, maar Ik wees wel een man aan als leider van mijn volk.” 17 Die man was mijn vader David. Hij had altijd al de wens een tempel te bouwen voor de Here, de God van Israël. 18 Maar de Here zei tegen mijn vader David: “U hebt er goed aan gedaan dat u van plan was een tempel te bouwen voor mijn naam. 19 Toch mag u die tempel niet bouwen, maar uw zoon zal dat doen.” 20 Nu is de Here zijn belofte nagekomen, ik ben mijn vader opgevolgd als koning van Israël en nu is deze tempel gebouwd voor de Here, de God van Israël. 21 En in die tempel heb ik een plaats bestemd voor de ark waarin het verbond rust dat de Here met onze voorouders sloot, toen Hij hen uit het land Egypte bevrijdde.’
17 Drie dagen later vroeg hij de leiders van de Joodse gemeenschap bij hem te komen. ‘Broeders,’ zei hij, ‘hoewel ik geen enkele misdaad tegen ons volk en onze tradities heb begaan, ben ik toch door de Joden in Jeruzalem gevangengenomen en aan de Romeinen uitgeleverd. 18 Die wilden mij na het verhoor vrijlaten, omdat ik niets had gedaan waarop de doodstraf staat. 19 Maar toen de Joden daar heftig tegen protesteerden, heb ik mij op de keizer beroepen, overigens zonder de bedoeling mijn volk aan te klagen. 20 Omdat ik u dit graag wilde vertellen, heb ik u gevraagd hier te komen. Ik ben geboeid, omdat ik leef in de verwachting dat de doden weer levend zullen worden.’ 21 Zij antwoordden: ‘Wij hebben niets slechts over u persoonlijk gehoord, niet in de brieven die we uit Judea hebben ontvangen en ook niet van de Joden die in Jeruzalem zijn geweest. 22 Maar het zou wel goed zijn om te weten wat voor ideeën u erop nahoudt. Want wij horen niet veel goeds over de partij waar u bijhoort.’
23 Zij maakten een afspraak met Paulus om daar eens uitgebreid over te praten. Op de afgesproken dag kwamen zij bij hem thuis en luisterden naar wat hij te vertellen had. Van ʼs morgens tot ʼs avonds sprak hij vol vuur over het Koninkrijk van God. Hij probeerde hen aan de hand van de boeken van Mozes en de profeten, ervan te overtuigen dat Jezus de Christus is. 24 Sommigen werden inderdaad overtuigd door wat hij zei. Maar anderen geloofden hem niet. 25 Zij vertrokken, zonder dat ze het met Paulus eens waren geworden. Voor hun vertrek zei Paulus nog dit: ‘Wat de Heilige Geest door de profeet Jesaja tegen onze voorouders heeft gezegd, is maar al te waar! 26 “Ga naar het Joodse volk,” zei hij, “en zeg: u hoort wel, maar begrijpt niet. U kijkt wel, maar ziet niet. 27 Het hart van dit volk is onverschillig, ze hebben hun oren dichtgestopt en hun ogen gesloten, om maar niets te zien, horen of begrijpen. Daarom kunnen zij niet naar God terugkeren en kan Hij hen niet genezen.” 28 U moet goed beseffen, broeders, dat God de andere volken dezelfde redding aanbiedt als ons. En zij zullen naar Hem luisteren!’ 29 Nadat hij dit gezegd had, verlieten de Joden hem, terwijl zij het onderling niet eens werden.
30 Paulus woonde twee volle jaren in het huis dat hij had gehuurd en ontving iedereen die bij hem kwam. 31 Hij liet geen kans voorbijgaan om over het Koninkrijk van God te spreken. Met grote vrijmoedigheid sprak hij over de Here Jezus Christus. En niemand legde hem een strobreed in de weg.
43 Op dat moment kwam Judas eraan, samen met een bende mannen die door de Hoge Raad waren gestuurd. Zij hadden zwaarden en knuppels bij zich. 44 Judas had met hen afgesproken dat hij Jezus, volgens het gebruik, met een kus zou begroeten. Daaraan konden zij zien wie zij gevangen moesten nemen. ‘Laat Hem niet ontsnappen,’ had hij gezegd. 45 Hij liep direct op Jezus toe. ‘Dag, Meester,’ zei hij en hij kuste Hem. 46 De andere mannen wisten wie ze moesten hebben en namen Jezus gevangen. 47 Maar een van de omstanders trok een zwaard, haalde uit en sloeg de knecht van de hogepriester een oor af. 48 Jezus zei: ‘U doet net of u een misdadiger komt arresteren! Waar zijn anders die zwaarden en knuppels voor nodig? 49 Had u Mij niet kunnen arresteren toen Ik in de tempel was? Daar was Ik toch elke dag? Maar het moet zo gaan als de profeten hebben gezegd. Daarom gebeurt dit allemaal.’ 50 Alle leerlingen lieten Hem in de steek en vluchtten weg. 51 Een jongeman volgde Jezus. Hij had niets anders aan dan een linnen kleed. 52 De mannen grepen hem, maar hij rukte zich los, liet het kleed achter en vluchtte naakt weg.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.