Book of Common Prayer
Psalm 1
1 Het is heerlijk
als je niet luistert naar de raad van mensen die zich niets van God aantrekken,
als je niet omgaat met slechte mensen,
als je niet meedoet met mensen die lachen om God.
2 Het is heerlijk als je geniet van Gods wet,
en daar dag en nacht over nadenkt.
3 Want daardoor zul je lijken op een boom die aan het water is geplant,
waar vruchten aan groeien als het daar de tijd voor is
en waarvan de bladeren nooit verdrogen.
Je zal succes hebben bij alles wat je doet.
4 Maar zo gaat het niet met de mensen die zich niets van God aantrekken.
Zij zullen lijken op stof dat door de wind wordt weggeblazen.
5 Als God komt rechtspreken over de mensen,
blijft er niets van hen over.
De slechte mensen worden dan gescheiden
van de mensen die leven zoals God het wil.
6 De Heer leidt het leven van de mensen die leven zoals Hij het wil.
Maar met de mensen die zich niets van Hem aantrekken,
loopt het uiteindelijk slecht af.
Psalm 2
1 Waarom gaan de volken tekeer?
Ze smeden plannen die toch niet zullen slagen.
2 De koningen van de aarde maken zich klaar voor de strijd.
Ze sluiten zich bij elkaar aan en komen in opstand tegen de Heer
en tegen de man die Hij tot koning heeft gezalfd.
3 Ze zeggen: "We willen niet dat zij over ons heersen!
We willen niet dat zij ons vertellen wat wel en niet mag!"
4 God in de hemel trekt zich niets van hun plannen aan.
De Heer lacht om hen.
5 Dan spreekt Hij woedend tegen hen.
Als ze zien hoe kwaad Hij is, worden ze doodsbang.
6 Hij zegt: "Deze koning heb Ik Zelf uitgekozen
als koning over mijn heilige berg Sion!"
7 De koning zegt:
"Ik zal jullie vertellen wat de Heer heeft besloten.
Hij heeft tegen mij gezegd: 'Jij bent mijn zoon. Vanaf vandaag ben Ik je Vader.
8 Je mag Mij alles vragen.
Ik zal je alle volken geven.
De hele aarde zal van jou zijn.
9 Je zal streng over hen regeren, als met een ijzeren staf.
Je zal hen vernietigen, zoals je een kruik stukbreekt.'
10 Wees dus verstandig, koningen en leiders!
Luister naar mij en doe wat ik zeg:
11 Dien de Heer met diep ontzag.
Wees vol eerbied blij over Hem.
12 Buig je voor de zoon, zodat hij niet boos op je wordt.
Wacht niet te lang, want straks is het te laat.
Dan zal hij iedereen vernietigen die hem niet gehoorzaamt.
Het is heerlijk voor een mens om op God te vertrouwen!"
Psalm 3
1 Een lied van David, toen hij vluchtte voor zijn zoon Absalom.[a]
2 Heer, wat heb ik toch veel vijanden!
Zoveel mensen zijn tégen mij!
3 De mensen zeggen over mij:
"God komt hem tóch niet helpen."
4 Maar Heer, U beschermt mij als een schild.
Mijn eer is in U. Daardoor kan ik met opgeheven hoofd lopen.
5 Als ik de Heer om hulp roep,
antwoordt Hij mij vanaf zijn heilige berg.
6 Ik kan rustig gaan slapen en weer wakker worden,
want de Heer zorgt voor mij.
7 Ik ben niet bang,
zelfs niet als tienduizenden mensen mij bedreigen.
8 Kom Heer! Red mij, mijn God!
Versla mijn vijanden voor mij!
Maak hen machteloos, zodat ze me niets kunnen doen!
9 Ik weet dat U mij zal redden.
Heer, wees goed voor uw volk.
Psalm 4
1 Een lied van David. Voor de leider van het koor. Begeleiden met een snaarinstrument.
2 God, antwoord mij alstublieft als ik roep!
Want U komt voor mij op!
U redt me als ik in het nauw zit.
Heb medelijden met me!
Luister naar mijn gebed!
3 Hoelang blijven jullie me nog uitlachen?
Hoelang blijven jullie nog verlangen
naar dingen die eigenlijk niet belangrijk zijn?
4 Weet dat de Heer heel veel van mij houdt.
Hij luistert als ik Hem om hulp roep.
5 Heb ontzag voor God en wees Hem niet ongehoorzaam.
Denk na over wat er diep in je hart is
terwijl je 's nachts in bed ligt, en zwijg.
6 Breng aan de Heer de offers waar Hij van genieten kan
omdat je leeft zoals Hij het wil.
En vertrouw op Hem.
7 Veel mensen zeggen:
"Hoe zal het ooit weer goedkomen met ons?
Heer, zorg alstublieft weer voor ons!"
8 Maar Heer, U heeft míj heel gelukkig gemaakt.
Ik ben gelukkiger met U,
dan zij met hun grote oogsten van graan en wijn.
9 Ik kan in alle rust naar bed gaan en vredig in slaap vallen.
Want U alleen, Heer, zorgt ervoor dat ik veilig ben.
Psalm 7
1 Een treurlied van David. Hij zong dit lied voor de Heer toen hij verdrietig was over wat de man uit de familie van Kis uit de stam van Benjamin tegen hem had gezegd.[a]
2 Mijn Heer God, ik vertrouw op U.
Red me van de mensen die mij achtervolgen,
3 zodat ze me niet als een leeuw verscheuren
en wegslepen zonder dat iemand me redt.
4 Het zou iets anders zijn, mijn Heer God,
als ik zelf verkeerd had gedaan.
5 Als ik iemand kwaad had gedaan die mij niets gedaan had. (Maar ik heb zelfs mensen gered die mij bedreigden
zonder dat ze daar een reden voor hadden!)
6 Maar als ik slechte dingen heb gedaan,
laat dan mijn vijanden mij maar achtervolgen en inhalen en vertrappen.
Dan mogen ze mij doden.
7 Kom, Heer, en straf mijn vijanden.
Help me tegen de mensen die me bedreigen.
Zie wat er gebeurt en spreek recht tussen hen en mij!
8+9 Heer, Rechter over de volken,
neem plaats op uw troon.
Laat alle landen vóór U komen
en kom voor mij op, Heer, want ik ben onschuldig.
10 Maak alstublieft een einde aan hun misdaden.
Maar steun de mensen die leven zoals U het wil.
Want U bent een rechtvaardig Rechter.
U weet wat er in de harten van de mensen is.
11 U beschermt mij als een schild.
U redt de mensen die leven zoals U het wil.
12 God is een rechtvaardig Rechter.
Hij straft altijd de mensen die Hem ongehoorzaam zijn.
13 Als iemand niet wil stoppen met de slechte dingen die hij doet,
dan slijpt Hij zijn zwaard, spant Hij zijn boog en legt er een pijl op.
14 Hij richt zijn dodelijke wapens op hem.
Hij schiet zijn pijlen op de vijand af.
15 Iemand die slechte dingen doet, wordt steeds slechter.
Hij strooit leugens en bedrog om zich heen.
16 Hij graaft voor iemand anders een valkuil,
maar valt zelf in het gat dat hij gegraven heeft.
17 Het kwaad dat hij een ander wilde aandoen,
overkomt hemzelf.
De klap die hij een ander wilde geven,
komt op zijn eigen hoofd terecht.
18 Ik prijs de Heer.
Want Hij is voor mij opgekomen omdat Hij rechtvaardig is.
Ik zing voor de Heer, de Allerhoogste God.
4 Zo zijn de hemel en de aarde ontstaan. Zo heeft de Heer God de hemel en de aarde gemaakt.
De tuin van Eden
5 In het begin waren er nog helemaal geen struiken op de aarde. Er groeide zelfs geen gras. Want de Heer God had het nog niet laten regenen. Er was ook nog niemand om de grond te bewerken. 6 Er steeg damp op uit de aarde. Die damp zorgde ervoor dat de grond vochtig bleef. 7 Toen de Heer God de hemel en de aarde maakte, maakte Hij ook de mens. Hij maakte hem van het stof van de aarde en blies de levensadem in zijn neus. Zo werd de mens een levend wezen.
8 Ook maakte de Heer God een tuin in Eden (= 'prachtig'), in het Oosten. Daar zette Hij de mens neer die Hij had gemaakt. 9 Ook zorgde de Heer God ervoor dat daar allerlei bomen groeiden. Prachtige bomen met heerlijke vruchten. Midden in de tuin stonden de boom van eeuwig leven en de boom van kennis van goed en kwaad.
10 In de tuin van Eden was de bron van een rivier, die de tuin vochtig hield. Deze rivier splitst zich in vier andere rivieren. 11 De eerste rivier heet de Pison. Hij stroomt om het hele land Havila heen, waar goud wordt gevonden. 12 Dat goud is heel zuiver. Verder vind je daar ook balsemhars en sardonyx.[a] 13 De tweede rivier is de Gihon. Hij stroomt om het hele land Ethiopië heen. 14 De derde rivier is de Hidekel.[b] Hij stroomt naar het oosten van Assur. De vierde rivier is de Eufraat.
15 De Heer God zette de mens in de tuin van Eden, om voor de tuin te zorgen. 16 Hij waarschuwde hem: "Je mag van alle bomen in de tuin eten zoveel je wil. 17 Maar je mag niet eten van de boom van kennis van goed en kwaad. Want op de dag dat je daarvan eet, zul je sterven."
God maakt de vrouw
18 En de Heer God zei: "Het is niet goed dat de mens alleen is. Ik zal iemand maken die bij hem past en die hem kan helpen."
19 De Heer had van het stof van de aarde alle dieren en alle vogels gemaakt. Daarna had Hij ze naar Adam (= 'mens' of 'stof') gebracht. Want Adam mocht alle dieren namen geven. En zoals Adam de dieren noemen zou, zo zouden ze voortaan heten. 20 Adam gaf aan al het vee, aan alle vogels en aan alle wilde dieren een naam. Maar hij zag er niemand bij die bij hem paste en die hem zou kunnen helpen. 21 Toen zorgde de Heer God ervoor dat Adam in een diepe slaap viel. En terwijl Adam sliep, nam Hij één van zijn ribben weg. Daarna maakte Hij die plaats weer dicht met vlees. 22 Van die rib maakte de Heer God een vrouw. Hij bracht haar naar Adam. 23 Toen zei Adam: "Dit is eindelijk iemand die bij mij past! Ze is van mijn eigen vlees en bloed gemaakt. Ik zal haar 'mannin' noemen, omdat ze uit de man gemaakt is."
24 Daarom zal een man weggaan bij zijn vader en moeder en van zijn vrouw houden en trouw aan haar zijn.[c] Vanaf dan zijn ze één geheel. 25 En Adam en zijn vrouw waren allebei naakt, maar ze schaamden zich niet.
God heeft door zijn Zoon tegen de mensen gesproken
1 God heeft vroeger vaak en op veel verschillende manieren tegen onze voorouders gesproken. Dat deed Hij door de profeten. Maar nu, aan het eind van de tijd, heeft Hij tegen óns gesproken door zijn Zoon. 2 Door zijn Zoon heeft Hij de wereld gemaakt. En Hij heeft Hem ook alles gegeven wat bestaat. 3 De Zoon is de 'afbeelding' van God Zelf. In Hem zien we wie God is. In Hem zien we de macht en majesteit van God en het karakter van God. De Zoon zorgt ervoor dat alle dingen bestaan. Want alle dingen bestaan door zijn woord dat één en al kracht is.
Gods Zoon is belangrijker dan de engelen
Eerst heeft de Zoon ervoor gezorgd dat de mensen vergeving konden krijgen voor al hun ongehoorzaamheid aan God. Daarna is Hij naar de hemel gegaan. Daar zit Hij nu naast God op de troon. 4 Hij heeft een veel machtiger plaats gekregen dan de engelen. Dat is omdat Hij veel belangrijker is dan zij. 5 Want tegen geen één engel heeft God ooit gezegd: "Jij bent mijn Zoon. Vanaf vandaag ben Ik jouw Vader." Maar wel tegen de Zoon. Tegen geen één engel heeft Hij ooit gezegd: "Ik zal jouw Vader zijn, en jij zal mijn Zoon zijn." 6 En opnieuw zegt God, op het moment dat Hij zijn eerstgeboren Zoon in de wereld brengt: "Al Gods engelen moeten Hem aanbidden." 7 Van de engelen zegt Hij: "Zijn engelen zijn als de wind. Zijn dienaren zijn als vuurvlammen." 8 Maar van de Zoon zegt Hij: "God, U bent voor eeuwig Koning en U heerst volmaakt rechtvaardig. 9 U houdt van rechtvaardigheid en haat onrechtvaardigheid. Daarom heeft God aan U méér blijdschap gegeven dan aan de anderen om U heen."
10 En God zegt ook: "Heer, U heeft in het begin de hemel en de aarde gemaakt. 11 De hemel en de aarde zullen verdwijnen, maar U blijft voor altijd. Hemel en aarde zullen verslijten als een kledingstuk. 12 U zal ze oprollen als een mantel en ze vervangen door een andere. Maar U blijft dezelfde en aan uw leven komt geen einde."
13 En tegen geen één engel heeft God ooit gezegd: "Ga naast Mij zitten, totdat Ik al je vijanden helemaal verslagen heb." Maar wel tegen de Zoon. 14 De engelen zijn alleen maar dienende geesten. Ze moeten de mensen dienen die al het goede van God zullen krijgen dat God heeft beloofd. (lees verder)
Het Woord van God wordt mens
1 In het begin was het Woord er. Het Woord was bij God, en het Woord was God Zelf. 2 In het begin was het Woord bij God. 3 Alle dingen zijn door het Woord gemaakt. Werkelijk alles wat er is, bestaat doordat het Woord het heeft gemaakt. 4 In het Woord was het leven, en het leven was het licht voor de mensen. 5 Het Licht schijnt in het donker en het donker heeft het niet uitgedoofd.
6 God stuurde een man: Johannes de Doper. 7 Hij moest de mensen over het Licht vertellen. Door hem zouden ze in het Licht kunnen gaan geloven. 8 Hij was niet zelf het Licht, maar hij kwam om over het Licht te vertellen. 9 Want Hij die het echte Licht was, zou bijna komen. En het geeft aan ieder mens licht. 10 Hij had de aarde gemaakt en was nu Zelf naar de aarde gekomen. Maar de mensen herkenden Hem niet. 11 Hij kwam naar de mensen die Hij Zelf had gemaakt, maar ze wilden niet in Hem geloven. 12 Maar aan alle mensen die wél in Hem geloven, heeft Hij het recht gegeven om kinderen van God te worden. Ze worden opnieuw geboren. 13 Ze worden dan niet uit vlees en bloed geboren, en niet door de verlangens van een man, maar hun geest wordt geboren uit God.
14 Het Woord werd een mens en Hij heeft bij ons gewoond. We hebben gezien hoe geweldig en machtig Hij is: Hij, Gods enige Zoon, met dezelfde macht als de Vader, liefdevol, vriendelijk, en vol van waarheid. 15 Johannes de Doper zei van Hem: "Dit is de man over wie ik het had. Hém bedoelde ik toen ik zei: 'De man die na mij komt, is belangrijker dan ik,' want Hij was er al voordat ik werd geboren." 16 Hij is één en al liefde, vriendelijkheid en goedheid. Daarom is Hij ook eindeloos liefdevol, vriendelijk en goed voor ons allemaal. 17 Door Mozes hebben we de wet gekregen, die ons leert wat God van ons vraagt. Door Jezus Christus zijn Gods liefde, vriendelijkheid, goedheid en waarheid naar ons toe gekomen. 18 Niemand heeft ooit God gezien. Maar zijn Enige Zoon, die helemaal één met Hem is, heeft ons laten zien wie God is.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016