Book of Common Prayer
Psalm 121
1 Een pelgrimslied.[a]
Ik kijk omhoog naar de bergen.
Daar zal mijn hulp vandaan komen.[b]
2 Mijn hulp komt van de Heer,
die de hemel en de aarde heeft gemaakt.
3 Hij zal ervoor zorgen dat je niets overkomt.
Je Beschermer slaapt nooit.
4 De Beschermer van Israël rust niet en slaapt niet.
Hij let altijd op.
5 Net als je schaduw is de Heer altijd heel dicht bij je.
Hij zal je altijd beschermen.
6 Overdag zal de zon je niet steken, 's nachts zal de maan je geen kwaad doen.
7 Tegen elk kwaad zal de Heer je beschermen.
Hij bewaart je leven.
8 De Heer zal je beschermen
waar je ook bent, waar je ook gaat,
nu en voor altijd.
Psalm 122
1 Een pelgrimslied van David.[c]
Ik was blij toen de mensen tegen me zeiden:
"Laten we naar het huis van de Heer gaan."
2 Nu staan we in je poorten, Jeruzalem.
3 Jeruzalem, stevig gebouwde stad,
4 naar jou komen de stammen van Israël,
de stammen van de Heer,
om de Heer in zijn heiligdom te prijzen.
5 Hier regeert de koning uit de familie van David,
hier spreekt hij recht over het volk.
6 Bid om vrede voor Jeruzalem.
Jeruzalem, ik wens je vrede toe,
en vrede voor de mensen die van jou houden.
7 Ik wens je vrede toe binnen je muren,
en welvaart voor de mensen in je huizen.
8 Uit liefde voor mijn familie en vrienden
wens ik je vrede toe, Jeruzalem.
9 Uit liefde voor het heiligdom van onze Heer God,
wens ik je al het goede toe.
Psalm 123
1 Een pelgrimslied.[d]
Ik kijk omhoog naar U, Heer,
naar U in de hemel.
2 Net zoals knechten hun ogen aldoor gericht houden op hun meester,
en dienaressen hun ogen gericht houden op hun meesteres, om onmiddellijk te kunnen doen wat hun wordt bevolen,
zo zijn onze ogen gericht op U, onze Heer God,
tot U medelijden met ons heeft.
3 Heb medelijden met ons, Heer,
heb alstublieft medelijden!
Want we hebben er zó genoeg van
dat de mensen ons uitlachen
en niets met ons te maken willen hebben.
4 We hebben er zó genoeg van
dat mensen die U niet gehoorzamen,
ons uitlachen en belachelijk maken.
Psalm 131
1 Een pelgrimslied van David.[a]
Heer, ik heb niet te veel verbeelding.
Ik ben niet trots en kijk niet op anderen neer.
Ik verlang niet naar dingen die onbereikbaar voor me zijn.
2 Ik ben zo rustig en tevreden
als een kind dat gedronken heeft, bij zijn moeder op schoot.
3 Israël, vertrouw op de Heer,
nu en voor altijd.
Psalm 132
1 Een pelgrimslied.[b]
Heer, vergeet niet wat David heeft gedaan.
Vergeet niet wat hij allemaal heeft geleden.
2 Vergeet niet hoe hij U heeft gezworen,
aan de Machtige God van Jakob heeft beloofd:
3 "Ik zal mijn huis niet binnengaan,
ik zal niet naar bed gaan,
4 ik zal mijn ogen niet dicht doen,
ik zal niet slapen,
5 vóórdat ik voor de Heer een plaats heb gevonden om te wonen,
een huis heb gevonden voor de Machtige God van Jakob."
6 We hoorden in Efrata[c] over de kist van Gods verbond.
We hebben hem gevonden in de velden van Kirjat-Jearim.
7 Laten we nu Gods heiligdom binnengaan
en ons voor Hem neerbuigen.
8 Heer, kom nu naar uw heiligdom,
U en de kist van het verbond,[d]
het teken van uw macht!
9 Uw priesters zullen U gehoorzamen,
uw vrienden zullen juichen!
10 Laat de koning die U heeft gezalfd niet in de steek,
vanwege uw beloften aan uw dienaar David.
11 Want U heeft aan David een eed gezworen
die U niet meer zal veranderen:
"Eén van jouw zonen zal Ik na jou koning maken.
12 Als hij Mij gehoorzaamt en zich houdt aan mijn wetten,
dan zal ook één van zijn zonen na hem koning zijn.
Dat geldt voor altijd."
13 Want de Heer heeft Jeruzalem uitgekozen.
Jeruzalem is de plaats waar Hij wil wonen.
14 Hij zei: "Dit is voor altijd mijn huis.
Hier ga Ik wonen.
Jeruzalem heb Ik uitgekozen.
15 Ik zal goed zijn voor de stad:
er zal altijd meer dan genoeg eten zijn.
De arme mensen zullen zoveel kunnen eten als ze willen.
16 Ook zal Ik heel erg goed zijn voor de priesters.
Iedereen die van Jeruzalem houdt, zal vrolijk en blij zijn.
17 Ik zal David machtig maken.
Altijd zal een zoon uit zijn familie koning zijn.
18 Zijn vijanden zal Ik voor schut zetten,
maar hijzelf zal heersen met pracht en praal."
Gods straf voor de vijanden van Jeruzalem
63 Jesaja vraagt: Wie komt daar uit Bozra in Edom? Wie komt daar in rode kleren? Wie loopt daar, zo schitterend, zo sterk en zo machtig? De Heer antwoordt: "Ik ben het: de Heer. Ik breng rechtvaardigheid. Ik heb de macht om te redden."
2 Jesaja vraagt: Waarvan zijn uw kleren zo rood? Ze zijn zo rood als de kleren van iemand die druiven in de druivenpers heeft uitgeperst!
3 De Heer antwoordt: "Ik heb de druiven geperst, helemaal alleen. Geen volk heeft Mij geholpen. Ik plette de volken alsof ze druiven waren. Ik vertrapte hen in mijn woede. Hun bloed spatte op mijn kleren zodat ze helemaal vuil geworden zijn. 4 Dit was de dag van mijn straf, de dag dat Ik mijn volk zou bevrijden. 5 Ik keek rond, maar niemand kwam helpen. Ik was geschokt dat niemand te hulp kwam. Daarom kwam Ik Zelf, gedreven door mijn woede.
De brief aan de gemeente in Tyatira
18 De Heer zei tegen Johannes: "Schrijf aan de engel van de gemeente in Tyatira:
Dit zegt de Zoon van God die ogen heeft die vlammen als vuur, en voeten die lijken op gloeiend koper: 19 Ik weet wat jullie allemaal doen. Ik weet hoeveel jullie van Mij houden. Ook weet Ik hoe groot jullie geloof is en hoe jullie volhouden om Mij te dienen. En Ik weet dat wat jullie nu doen, beter is dan wat jullie vroeger deden.
20 Maar Ik vind het níet goed van jullie, dat jullie de vrouw Izebel[a] haar gang laten gaan. Ze zegt dat ze namens Mij spreekt, maar ze leert mijn dienaren heel verkeerde dingen. Ze probeert de mensen ontrouw te maken aan Mij. Ze haalt mijn dienaren over om offers te gaan brengen aan de afgoden.[b] 21 Ik heb haar de tijd gegeven om hiermee te stoppen en te gaan leven zoals Ik het wil. Maar ze wil niet. 22 Daarom zal Ik haar ziek maken. En alle mensen die met haar meedoen, zullen in grote moeilijkheden komen als ze niet stoppen met wat ze doen. 23 Ik zal hen zelfs doden. Zo zullen alle gemeenten weten dat Ik de mensen door en door ken. En Ik zal iedereen geven wat hij heeft verdiend met wat hij gedaan heeft.
24 Maar er zijn ook mensen in Tyatira die niet naar haar hebben geluisterd. Zij hebben niet meegedaan met de duivelse dingen die de anderen deden. Hun geef Ik geen nieuwe opdracht. Tegen hen zeg Ik alleen dit: 25 Houd vast aan het geloof dat jullie hebben, totdat Ik terugkom.
26 Als je overwint en Mij tot het einde toe gehoorzaamt, zal Ik je macht geven over de ongelovigen. 27 Je zal streng over hen heersen, als met een ijzeren staf. Je zal hen vernietigen, als een kruik die je stukbreekt. Je zal dezelfde macht hebben die de Vader aan Mij heeft gegeven. 28 En Ik zal je de morgenster geven.
29 Als je oren hebt, moet je ook goed luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt."
De genezing van een man bij de vijver van Betesda
5 Daarna ging Jezus naar Jeruzalem voor één van de Joodse feesten. 2 In Jeruzalem is bij de Schaapspoort een vijver om te baden. Die plek wordt in het Hebreeuws 'Betesda' (= 'huis van medelijden') genoemd. Er zijn vijf zuilengangen omheen gebouwd. 3 In die gangen lagen allerlei zieke, blinde, kreupele en verlamde mensen. Ze lagen daar te wachten tot het water zou gaan bewegen. 4 Want af en toe daalde er een engel in de vijver neer. Dan bewoog het water. Wie daarna het eerst in het water kwam, werd genezen. Het maakte niet uit wat voor ziekte hij had.
5 Er was daar een man die al 38 jaar lang ziek was. 6 Jezus zag hem liggen. Hij wist dat hij daar al heel lang was. Hij vroeg hem: "Wil je gezond worden?" 7 De zieke man antwoordde Hem: "Heer, ik heb niemand om me in de vijver te gooien als het water beweegt. En als ik probeer om bij de vijver te komen, is iemand anders er altijd eerder dan ik." 8 Jezus zei tegen hem: "Sta op, pak je matras op en loop." 9 Onmiddellijk werd de man gezond. Hij pakte zijn matras op en liep.
Nu was het die dag de heilige rustdag. 10 Daarom zeiden de Joden tegen de man die net genezen was: "Het is vandaag de heilige rustdag. Dus je mag je matras niet dragen."[a] 11 Maar hij zei tegen hen: "Maar de Man die mij heeft genezen, zei tegen me: 'Pak je matras op en loop.' " 12 Toen vroegen ze: "Wie heeft dat dan tegen je gezegd?" 13 Maar de man wist niet wie Hij was. Want Jezus was weer weggegaan, omdat er daar heel veel mensen waren.
14 Maar later zocht Jezus hem op in de tempel. Hij zei tegen hem: "Kijk, je bent nu gezond geworden. Wees vanaf nu niet meer ongehoorzaam aan God, want anders kan je nog iets veel ergers overkomen." 15 De man ging weg en zei tegen de Joden dat het Jezus was geweest die hem genezen had.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016