Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

Book of Common Prayer

Daily Old and New Testament readings based on the Book of Common Prayer.
Duration: 861 days
Het Boek (HTB)
Version
Psalmen 83

83 Een psalm van Asaf.

Laat iets van U horen, o God.
Spreek toch en blijf niet werkeloos toezien.
Uw tegenstanders gaan tekeer.
De mensen die U haten, krijgen de overhand.
Zij beramen aanslagen tegen uw volk
en overleggen hoe zij uw volgelingen kunnen aanvallen.
Zij zeggen tegen elkaar:
‘We gaan dat hele volk uitroeien.
Niemand kent dan nog het volk van Israël.’
Zij waren het al snel eens
en hebben een verdrag gesloten
om gezamenlijk tegen U op te staan.
De Edomieten en Ismaëlieten,
de Moabieten en de Hagarenen.
De Gebalieten, Ammonieten en Amalekieten,
en ook de Filistijnen,
samen met de inwoners van de stad Tyrus.
Ook Assur kwam erbij,
het helpt de nakomelingen van Lot.
10 Doe met hen maar hetzelfde
als U met de Midjanieten deed
en als met Sisera.
Of zoals met Jabin bij de rivier de Kison.
11 Zij werden bij Endor verslagen en gedood,
hun lijken dienden als mest voor het land.
12 Dood hun leiders,
zoals U met de koningen Oreb en Zeëb hebt gedaan.
Doe met hun koningen hetzelfde als U deed
met de Midjanitische koningen Zebah en Zalmuna.
13 Want zij wilden uw land in bezit nemen.
14 Mijn God, laat hen zweven
als de zaadjes van een distel,
blaas hen weg
als kaf dat door de wind wordt verdreven.
15 Zoals het vuur een bos verbrandt
en de vlammen de bergen roodgloeiend maken,
16 achtervolg hen zo met uw storm,
jaag hun schrik aan met uw wervelwind.
17 Maak hen te schande,
misschien zullen zij dan ooit
nog eens naar U zoeken, Here.
18 Laten zij zich schamen
en door schrik overmand worden,
laat hen door de grond gaan van berouw.
19 Dan zullen zij eindelijk beseffen
dat U de Here bent,
dat U de Allerhoogste bent op de aarde.

Psalmen 42-43

42 Een leerzaam gezang van de Korachieten voor de koordirigent.

Zoals een hert naar water snakt,
zo verlang ik naar U, God.
Mijn hele innerlijk verlangt naar de levende God,
wanneer zou ik voor Hem mogen verschijnen?
Dag en nacht huil ik, ik proef alleen maar tranen,
omdat men voortdurend aan mij vraagt waar mijn God is.
Eens ging ik aan het hoofd van een grote menigte
op weg naar het Huis van God.
Het was een feestvierende menigte.
Overal klonk gejuich en lofprijzing.
Daar zal ik aan terugdenken en mijzelf mee opbeuren.
Waarom ben ik toch zo onrustig en terneergeslagen?
Ik moet alles alleen van God verwachten.
Ik zal Hem zeker weer lofprijzen, mijn Bevrijder en mijn God!
Steeds opnieuw ben ik terneergeslagen.
Daarom dwing ik mijzelf aan U te denken
en aan het land bij de Jordaan en het Hermongebergte.
Zoals het water klinkt en het bruisen van de rivieren,
zo treffen mij uw beproevingen.
Overdag zal de goedheid en liefde van de Here bij mij zijn
en ʼs nachts zal ik tot Hem zingen,
bidden tot de God van mijn leven.
10 Ik zal God, mijn rots, vragen:
‘Waarom vergeet U mij?
Waarom moet ik terneergeslagen rondlopen,
onderdrukt door mijn tegenstanders?’
11 Mijn vijanden bespotten mij
en brengen mij de doodsteek toe
door de hele dag maar te zeggen:
‘Waar is uw God nu?’
12 Waarom ben ik toch zo onrustig en terneergeslagen?
Ik wil op God vertrouwen,
eens zal ik Hem zeker weer loven,
want Hij is mijn bevrijder en mijn God!

43 Zorgt U voor mijn recht, God,
en voert U mijn verdediging tegen een goddeloos volk,
laat mij niet in de handen van oneerlijke mensen vallen.
U bent immers de God tot wie ik kan vluchten?
Waarom helpt U mij niet?
Waarom moet ik terneergeslagen rondlopen,
onderdrukt door mijn tegenstanders?
Stuur uw licht en uw waarheid om mij te begeleiden.
Laten zij mij naar uw heiligdom en naar uw woningen brengen.
Want dan kan ik weer naar uw altaar gaan,
naar U, die de God van mijn vreugde bent.
Ik wil U lofzingen met mijn citer.
U bent mijn God!
Waarom ben ik toch zo onrustig en terneergeslagen?
Ik wil op God vertrouwen,
Hem wil ik lofprijzen,
want Hij is mijn bevrijder en mijn God!

Psalmen 85-86

85 Een psalm van de Korachieten voor de koordirigent.

U bent altijd goed geweest voor uw land, Here.
U hebt het volk van Jakob uit de ellende gered.
U hebt de zonden van het volk vergeven en bedekt.
U hebt uw verontwaardiging laten varen
en U afgekeerd van uw grote toorn.
Bevrijd ons nu weer, o God,
U bent onze verlosser.
Laat uw weerzin tegen ons varen.
Blijft U altijd tegen ons?
Geldt uw toorn ook voor alle komende geslachten?
Wilt U ons volk weer tot leven brengen,
zodat alle mensen over U kunnen juichen?
Och Here, laat uw goedheid en trouw toch zien,
verlos ons.
Ik wil luisteren naar wat de Here God zegt.
Hij spreekt over vrede tot de Israëlieten
en tot allen die bij hen horen.
Maar zijn oordeel wacht hun,
als zij zich weer van Hem afkeren.
10 Het is werkelijk waar dat Hij mensen bevrijdt
die ontzag voor Hem hebben.
Waar zij wonen, heerst vrede en geluk.
11 Daar komt men goedheid, liefde en trouw tegen.
Er heerst vrede omdat er rechtvaardig wordt geregeerd.
12 Uit de aarde komt trouw voort
en vanuit de hemel komt de rechtvaardigheid.
13 De Here geeft altijd het goede
en op onze akkers groeien de gewassen overvloedig.
14 De rechtvaardigheid gaat voor God uit.
Die bepaalt zijn weg.

86 Een gebed van David.

Buig U tot mij over, Here,
en geef mij antwoord.
Ik ben in grote moeilijkheden
en zeer te beklagen.
Bescherm mij,
ik heb immers diep ontzag voor U?
U bent mijn God.
Bevrijd uw dienaar
die zijn vertrouwen op U stelt.
Mijn God, geef mij uw genade.
De hele dag door roep ik naar U.
Geef mij uw vreugde, mijn God,
ik richt mij helemaal op U.
Here, U bent zo goed
en vergeeft graag.
Ieder die U aanroept,
mag zich koesteren in uw goedheid en liefde.
Here, luister toch naar mijn gebed,
neem mijn smeken ter harte.
In tijden van grote moeite en zorgen
roep ik naar U,
omdat U mij altijd antwoord geeft.
Geen van de afgoden
kan zich met U meten, Here.
Niemand kan uw werk evenaren.
Eenmaal zullen alle volken,
die allemaal door U zijn gemaakt,
naar U toekomen
en voor U neerknielen, Here.
Dan zullen zij allemaal
uw naam eren.
10 Want U bent een grote God
en U doet wonderen.
Alleen U, mijn God, kunt dat doen.
11 Here, leer mij hoe ik uw wil kan doen,
zodat ik oprecht zal leven.
Geef dat ik niet innerlijk verdeeld zal zijn,
maar alleen U zal dienen.
12 Here, mijn God,
ik wil U met mijn hele hart prijzen
en altijd alleen uw naam de eer geven.
13 U bewijst mij zoveel goedheid en liefde,
U hebt mij gered van de godverlatenheid.
14 Help mij, God,
want mijn tegenstanders keren zich tegen mij.
Misdadigers willen mij doden.
Aan U denken zij niet.
15 Here, U bent een God die genade geeft
en vol medelijden en liefde naar mij omziet.
Ook bent U heel geduldig
en toont mij uw liefde, goedheid en trouw.
16 Kom naar mij toe en geef mij uw genade.
Geef uw dienaar kracht
en bevrijd de zoon van uw dienares.
17 Laten mijn vijanden zien dat U mij helpt en redt.
Dan zullen zij zich schamen
omdat U, Here, mij hebt geholpen en getroost.

Genesis 46:1-7

Jakob gaat naar Egypte

46 Zo trok Israël met al zijn bezittingen naar Berseba en bracht daar offers aan de God van zijn vader Isaak.

In de loop van de nacht sprak God tot hem in een visioen. ‘Jakob, Jakob!’ riep Hij. ‘Ja Here, hier ben ik!’ antwoordde Jakob. ‘Ik ben God,’ zei de stem, ‘de God van uw vader. Wees niet bang om naar Egypte te gaan, want Ik zal ervoor zorgen dat u daar uitgroeit tot een groot volk. Ik zal met u meegaan naar Egypte en uw nakomelingen terugbrengen. Maar u zult in Egypte, met uw zoon Jozef naast u, sterven.’

Zo verliet Jakob Berseba en zijn zonen brachten hem naar Egypte, samen met hun vrouwen en kinderen in de rijtuigen die de farao ter beschikking had gesteld. Ze namen ook hun vee en hun huisraad mee, alle bezittingen die zij in Kanaän hadden vergaard en kwamen in Egypte. Jakob en al zijn kinderen, zonen en dochters, kleinzonen en kleindochters, allen van wie hij hield.

Genesis 46:28-34

28 Jakob stuurde Juda vooruit om Jozef te vertellen dat zij onderweg waren en al snel in Gosen zouden aankomen, wat ook gebeurde. 29 Jozef sprong in zijn rijtuig en reisde naar Gosen om zijn vader te ontmoeten. Zij vielen elkaar om de hals en huilden een tijd. 30 Toen zei Israël tegen Jozef: ‘Nu kan ik eindelijk sterven, want ik heb jou weer gezien en weet dat je nog leeft.’

31 Jozef richtte zich tot zijn broers en zei: ‘Ik zal de farao gaan vertellen dat jullie uit het land Kanaän zijn gekomen om bij mij te zijn. 32 En ik zal hem zeggen: “Deze mannen zijn schaapherders. Zij hebben hun kudden en al hun andere bezittingen meegenomen.” 33 Als de farao dus met jullie wil praten en vraagt wat jullie beroep is, moet je zeggen: 34 “Wij zijn sinds onze jeugd schaapherders, net zoals onze vaders al generaties lang zijn geweest.” Als jullie hem dat vertellen, zal hij jullie rustig in Gosen laten wonen.’ Want in andere delen van Egypte werden schaapherders veracht en gehaat.

1 Corinthiërs 9:1-15

De rechten van apostelen

Ben ik dan niet vrij? Ben ik geen apostel? Heb ik onze Here Jezus soms niet gezien? Heeft de Here mij soms niet gebruikt om u tot geloof in Hem te brengen? Al zeggen anderen dat ik geen apostel ben, u kunt dat niet zeggen. U bent zelf het levende bewijs: de Here heeft zijn stempel op u gezet.

Dat is ook mijn verdediging tegenover mensen die menen over mij te mogen oordelen. Mogen wij soms geen gebruik maken van het recht bij u te eten en te drinken? Mogen wij niet een gelovige als vrouw meenemen op onze reizen? De andere apostelen en de broers van de Here Jezus doen dat ook. En Petrus doet het. Zijn Barnabas en ik dan de enige apostelen die zelf ons brood moeten verdienen? Hebt u wel eens gehoord van een soldaat die zijn eigen soldij moet betalen? Of van een wijnbouwer die zijn eigen druiven niet mag eten? Of van een herder die de melk van zijn eigen vee niet mag drinken? Dit zijn maar enkele voorbeelden uit het dagelijks leven. Maar de wet van Mozes zegt hetzelfde. Daarin staat: ‘U mag een os geen muilband omdoen, terwijl hij uw koren dorst,’ het dier moet zo nu en dan een hap kunnen nemen. Zou God dan alleen ossen op het oog hebben of ook ons? 10 Natuurlijk is dat voor ons geschreven! Want zowel wie ploegt als wie de oogst binnenhaalt, moet op een deel van de oogst kunnen rekenen. Zo moeten ook de apostelen hun werk kunnen doen in de hoop dat er voor hen gezorgd zal worden.

11 Wij hebben geestelijk zaad in u gezaaid. Is het dan teveel gevraagd dat wij eten en drinken oogsten? 12 Als andere apostelen door de gelovigen verzorgd worden, hebben wij daar toch ook recht op? Maar wij hebben van dat recht geen gebruik gemaakt. Wij hebben er niet over gesproken omdat u anders misschien niet had geluisterd naar het goede nieuws van Jezus Christus. 13 Weet u niet dat de mannen die in het huis van God werken, eten wat in dat huis gebracht wordt? En dat zij die voor het altaar zorgen, een deel krijgen van het offer dat op het altaar wordt gelegd? 14 Zo heeft de Here ook gezegd dat de mensen die het goede nieuws brengen, moeten worden onderhouden door de mensen die dat goede nieuws ontvangen. 15 Maar ik heb nooit van dat recht gebruik gemaakt. En ik schrijf dit ook niet om daar verandering in te brengen. Ik zou nog liever van honger omkomen dan mij de voldoening te laten afnemen dat ik u het goede nieuws gebracht heb zonder er loon voor te krijgen.

Markus 6:30-46

30 De apostelen die er door Jezus op uitgestuurd waren, kwamen terug. Zij vertelden Hem wat zij allemaal hadden gezegd en gedaan. 31 Hij zei tegen hen: ‘Kom, we gaan naar een stille plaats, dan kunnen we een beetje uitrusten.’ Want er liepen zoveel mensen heen en weer dat ze niet eens de kans kregen rustig te eten. 32 Zij gingen de boot in en voeren weg om ergens alleen te zijn. 33 De mensen die hen zagen wegvaren, konden wel raden waar zij naar toe gingen en liepen er ook heen.

Vijf broden en twee vissen

34 Toen Jezus uit de boot stapte, zag het op de oever zwart van de mensen die uit de dorpen en steden waren gekomen. Hij had met hen te doen, het leek net een kudde schapen zonder herder. Daarom vertelde Hij hun weer over God.

35 Tegen de avond zeiden zijn leerlingen: ‘Het is al laat. U moet de mensen maar wegsturen, 36 dan kunnen ze naar de dorpen en boerderijen gaan om eten te kopen. Hier kunnen zij niets krijgen, er woont hier niemand.’ 37 Maar Jezus antwoordde: ‘Geven jullie hun maar te eten.’ ‘Moeten wij dan brood gaan kopen?’ vroegen ze. ‘Het kost een kapitaal om al die mensen te eten te geven!’ 38 ‘Hoeveel brood hebben jullie?’ vroeg Hij. ‘Ga eens kijken.’ 39 ‘We hebben vijf broden,’ zeiden ze, ‘en ook nog twee vissen.’ Jezus zei tegen de mensen dat zij in groepen in het gras moesten gaan zitten. 40 Even later zaten zij op het gras in groepen van vijftig en honderd personen. 41 Hij nam de vijf broden en de twee vissen, keek op naar de hemel en dankte God voor dit eten. Daarna brak Hij de broden in stukken. Zijn leerlingen moesten die uitdelen onder de mensen. Ook de vissen verdeelde Hij. 42 Iedereen at tot hij genoeg had. 43 Na de maaltijd werd het overschot opgehaald en in manden gedaan: dat waren twaalf manden vol! 44 Er waren daar heel veel mensen, het aantal mannen alleen al bedroeg vijfduizend.

Jezus loopt over het meer

45 Hierna zei Jezus tegen zijn leerlingen dat zij vlug moesten overvaren naar Betsaïda. Hij zou later komen, wanneer Hij de mensen zou hebben weggestuurd.

46 Toen iedereen weg was, ging Jezus de berg op om te bidden, alleen.

Het Boek (HTB)

Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.