Add parallel Print Page Options

De zeventig leerlingen

10 Jezus wees nog zeventig andere leerlingen aan. Hij stuurde hen twee aan twee vooruit naar de dorpen en steden waar Hij langs zou komen. Hij zei tegen hen: ‘Vraag God meer arbeiders te sturen om de oogst binnen te halen. Want er moet veel geoogst worden, maar er zijn te weinig arbeiders. Ga dan en vergeet niet dat Ik jullie er op uitstuur als lammeren tussen de wolven. Neem geen geld mee, geen tas en zelfs geen extra sandalen. Laat je niet ophouden door iemand te groeten. Breng vrede in elk huis dat je binnengaat. Woont daar een vredelievend man, dan zal je vrede over hem komen. Zo niet, dan komt die vrede bij je terug. Wanneer je in een dorp komt, ga dan niet van het ene adres naar het andere. Blijf logeren in hetzelfde huis en eet en drink wat je wordt voorgezet. Een arbeider moet zijn loon hebben. Als jullie in een stad gastvrij worden ontvangen, moet je dit doen: eet zonder bezwaar wat je wordt voorgezet. Genees de zieken. En zeg tegen de mensen dat het Koninkrijk van God heel dichtbij is gekomen. 10 Maar als ze in een stad niets van jullie willen weten, ga dan door de straten en zeg: 11 “Kijk, dit is stof van jullie stad! Wij schudden het van onze voeten! Het is afgelopen met jullie! Vergeet nooit hoe dicht het Koninkrijk van God bij jullie is geweest!” 12 Op de vreselijke dag van het grote oordeel zal het voor zoʼn stad erger zijn dan voor het beruchte Sodom. 13 Och Chorazin! Och Betsaïda! Hoe verschrikkelijk is het! Want als de steden Tyrus en Sidon de geweldige wonderen hadden gezien die Ik bij u heb gedaan, dan zouden zij zich allang van de zonde hebben afgekeerd. Van berouw over hun slechte leven zouden zij in zak en as zitten. 14 Nee, voor Tyrus en Sidon zal het op de dag van het grote oordeel niet zo zwaar zijn als voor u. 15 En wat moet Ik van Kafarnaüm zeggen? Zal het worden verheerlijkt tot in de hemel? Nee, het zal verzinken in het dodenrijk.’

16 Tegen zijn leerlingen zei Hij: ‘Wie naar jullie luistert, hoort Mij. Wie jullie negeert, negeert Mij. En wie Mij negeert, negeert God die Mij heeft gestuurd.’

17 Na verloop van tijd kwamen de zeventig leerlingen weer bij Hem terug. ‘Here,’ zeiden zij opgetogen, ‘als wij uw naam gebruiken, doen zelfs de boze geesten wat wij zeggen!’ 18 Hij antwoordde: ‘Ik zag Satan als een bliksemschicht uit de hemel vallen. 19 Ik heb jullie macht gegeven over al de krachten van de vijand. Jullie zullen slangen en schorpioenen vertrappen. Niets, werkelijk niets, zal jullie kwaad doen. 20 Maar jullie moeten niet zozeer blij zijn dat de boze geesten doen wat jullie zeggen. Waar jullie vooral blij om moeten zijn, is dat jullie namen in de hemel geregistreerd staan.’

21 Op dat moment bracht de Heilige Geest in Jezus een geweldige blijdschap teweeg. Hij sprak: ‘Vader! Heer van hemel en aarde! Dank U wel dat U de waarheid hebt verborgen voor wijzen en geleerden, maar aan kleine kinderen hebt bekendgemaakt. Dank U, Vader, zo hebt U het gewild. 22 Mijn Vader heeft Mij alles toevertrouwd. Niemand weet wie Ik ben, behalve de Vader. En niemand weet wie de Vader is, behalve Ik en de mensen aan wie Ik het wil bekendmaken.’

23 Daarna keek Hij zijn leerlingen aan en zei: ‘Het is een enorm voorrecht dat jullie dit allemaal mogen zien. 24 Vele profeten en koningen hebben ernaar verlangd te zien wat jullie zien en te horen wat jullie horen. Maar zij konden het niet.’

Het verhaal van de Samaritaan

25 Op een dag was er een bijbelgeleerde die wilde onderzoeken of Jezusʼ ideeën wel zuiver waren. ‘Meester,’ vroeg hij, ‘wat moet ik doen om eeuwig leven te krijgen?’ 26 Jezus vroeg: ‘Wat zegt de wet van Mozes daarover?’ 27 Hij antwoordde: ‘Heb de Here, uw God, lief met heel uw hart, met heel uw ziel, heel uw kracht en heel uw verstand. En heb uw naaste net zo lief als uzelf.’ 28 ‘Goed!’ zei Jezus. ‘Doe dat en u zult eeuwig leven krijgen.’ 29 De man voelde zich aangesproken. Om zich te rechtvaardigen, vroeg hij: ‘Wie is eigenlijk mijn medemens?’ 30 Als antwoord gaf Jezus hem dit voorbeeld: ‘Een man reisde van Jeruzalem naar Jericho. Onderweg werd hij door rovers overvallen. Zij rukten hem de kleren van het lijf, sloegen hem bont en blauw en lieten hem halfdood langs de weg liggen. 31 Toevallig kwam er een priester langs. Maar toen hij de man zag liggen, ging hij aan de overkant van de weg voorbij. 32 Een tempeldienaar die voorbijkwam, deed hetzelfde en liet de man gewoon liggen.

33 Gelukkig kwam er ook iemand langs die medelijden kreeg toen hij hem daar zag liggen. Het was een Samaritaan, een vijand van de Joden. 34 De Samaritaan knielde naast hem neer, verzorgde zijn wonden met olie en wijn en legde er verband om. Daarna tilde hij hem op zijn ezel en ging er zelf naast lopen. Zij kwamen bij een herberg, waar hij hem verder verzorgde. 35 De volgende morgen gaf hij de herbergier twee zilveren munten en zei: “Zorg goed voor hem. Mocht dit geld niet genoeg zijn, dan betaal ik de rest de volgende keer wel.” 36 Wat denkt u? Wie van deze drie was de medemens van het slachtoffer van de roofoverval?’ 37 ‘De man die medelijden met hem had,’ was het antwoord. ‘Precies,’ zei Jezus. ‘Volg zijn voorbeeld dan.’

Martha en Maria

38 Tijdens hun reis naar Jeruzalem kwamen Jezus en zijn leerlingen in een dorp waar zij gastvrij werden ontvangen door een zekere Martha. 39 De zuster van deze vrouw, Maria, ging meteen bij Jezus zitten om naar Hem te luisteren. 40 Maar Martha had het veel te druk met het klaarmaken van het eten. Op een gegeven ogenblik werd het haar teveel. Zij kwam bij Jezus staan en zei: ‘Here, hoe kunt U het goed vinden dat mijn zuster hier maar zit en ik al het werk moet doen! Zeg toch tegen haar dat zij mij moet helpen.’ 41 ‘Martha, Martha,’ antwoordde Jezus. ‘Wat maak je je toch druk! In het leven heb je niet zoveel nodig. 42 Eigenlijk maar één ding. Maria heeft dat ene ontdekt en het zal haar niet worden afgenomen.’

Jezus onderwijst zijn leerlingen

11 Op een keer was Jezus ergens aan het bidden. Toen Hij daarmee ophield, kwam een van zijn leerlingen bij Hem en vroeg: ‘Here, wilt U ons leren bidden? Johannes de Doper heeft het zijn leerlingen ook geleerd.’ Jezus zei: ‘Als u bidt, zeg dan:

“Onze Vader in de hemel, laat uw naam alle eer ontvangen. Laat uw koninkrijk komen. Geef ons elke dag opnieuw het voedsel dat wij nodig hebben. Vergeef ons onze zonden, want wij vergeven ook de mensen die ons iets hebben aangedaan, en breng ons niet in beproeving.” ’

Jezus leerde hun nog meer over het gebed. ‘Stel dat je midden in de nacht naar een vriend gaat om drie broden te lenen. Je maakt hem wakker en zegt: “Er is een vriend bij ons aangekomen. Hij heeft een hele reis achter de rug. En nu heb ik niets voor hem te eten.” De man roept vanuit zijn slaapkamer: “Laat me nou toch slapen! De deur is op slot en we liggen allemaal in bed! Ik kom er nu niet uit om je te helpen.” Ik verzeker jullie, ook als hij niet opstaat vanwege jullie vriendschap, dan nog zou hij opstaan vanuit zijn schaamteloosheid en je alles geven wat je nodig hebt. Luister, zo gaat het ook bij het bidden. Vraag en je zult ontvangen. Zoek en je zult vinden. Klop en de deuren zullen voor je opengaan. 10 Want ieder die bidt, ontvangt. Wie zoekt, vindt. En voor wie klopt, gaat de deur open. 11 Velen van jullie hebben kinderen. Als je zoon je om een vis vraagt, geef je hem dan een slang? 12 Of als hij om een ei vraagt, geef je hem dan een schorpioen? Natuurlijk niet! 13 Dus, al ben je slecht, je geeft je kinderen toch wat zij nodig hebben. Hoeveel te meer zal je hemelse Vader de Heilige Geest geven aan wie Hem daarom vragen?’

14 Op een keer verjoeg Jezus een boze geest uit iemand die niet kon spreken. Zodra de geest weg was, begon de man te praten. De mensen stonden perplex. 15 Maar sommigen zeiden: ‘Geen wonder dat Hij boze geesten kan wegjagen. Hun leider, Beëlzebul, heeft Hem die macht gegeven.’ 16 Anderen zeiden dat Hij maar eens moest bewijzen dat Hij de Christus was en zij probeerden Hem over te halen een teken uit de hemel te doen. 17 Hij wist wel wat in hen omging. ‘Een land waar burgeroorlog is, verwoest zichzelf,’ zei Hij. ‘Een gezin waar altijd ruzie is, valt uiteen. 18 Als het waar is wat jullie zeggen, dan vecht de duivel tegen zichzelf. 19 Hoe kan zijn koninkrijk dan blijven bestaan? Als Beëlzebul Mij de macht geeft boze geesten te verjagen, hoe staat het dan met uw eigen volgelingen? In wiens naam verjagen zij boze geesten? Zij zullen over u oordelen! 20 Maar als Ik door de kracht van God boze geesten verjaag, is dat een teken dat het Koninkrijk van God gekomen is. 21 Zolang iemand goed bewapend is en zijn terrein streng bewaakt, hoeft hij zich niet ongerust te maken. 22 Maar als er iemand op hem afkomt die sterker is en hem overwint, dan neemt die ander hem zijn wapens af waar hij op vertrouwde, en geeft zijn buit aan anderen.

23 Wie niet vóór Mij is, is tegen Mij. Wie niet met Mij meewerkt om de mensen bijeen te brengen in mijn koninkrijk, jaagt ze uiteen. 24 Als een boze geest uit iemand is weggegaan, zwerft hij door dorre streken op zoek naar rust. Maar hij vindt geen rust en besluit naar die persoon terug te gaan. 25 Als hij daar aankomt, ziet hij dat zijn oude woning helemaal schoongemaakt en op orde is. 26 Dan haalt hij zeven andere geesten, die nog slechter zijn dan hijzelf. En met zʼn allen trekken ze erin en gaan daar wonen. Zo iemand is er daarna nog veel erger aan toe dan daarvoor.’

27 Terwijl Jezus nog aan het woord was, riep een vrouw: ‘Wat moet uw moeder gelukkig zijn! U bent uit haar schoot geboren en hebt aan haar borsten gedronken!’ 28 ‘Weet u,’ antwoordde Jezus, ‘wie nog gelukkiger zijn? Alle mensen die de woorden van God horen en zich eraan houden.’

29 Zij drongen hoe langer hoe meer tegen Hem op. ‘De mensen van deze tijd zijn slecht,’ zei Jezus. ‘Zij doen niets anders dan vragen om een teken uit de hemel. Zij willen een bewijs dat Ik de Christus ben. Maar het enige bewijs dat zij zullen krijgen, is het teken van Jona. 30 Zoals Jona voor het volk van Ninevé een teken was dat God hen wilde redden, zo zal Ik, de Mensenzoon, een teken zijn voor het volk van deze tijd. 31 Op de dag van het grote oordeel zal de koningin van Scheba tegelijk met de mannen van deze tijd levend worden en hen veroordelen. Want zij maakte een lange, moeilijke reis om zelf de wijsheid van Salomo te horen. Maar let op! Ik ben meer dan Salomo! 32 Op die dag zullen de mannen van Ninevé ook levend worden en dit volk veroordelen. Want zij luisterden naar de waarschuwingen van Jona en keerden zich af van het kwaad. Maar Ik ben meer dan Jona!

33 Niemand doet een lamp aan en zet die ergens onder, waar hij niet te zien is. Nee, hij zet hem op een verhoging. Ieder die de kamer binnenkomt, heeft dan licht. 34 Het oog is de lamp van het lichaam. Als uw oog zuiver is en alleen op het goede gericht, leeft uw hele lichaam in het licht. Maar als uw oog boosaardig is, leeft u geheel in het donker. 35 Laat uw oog niet verduisteren door het op het kwaad te richten. 36 Als u van binnen licht bent, zonder een spoortje duisternis, zult u geheel in het licht staan, alsof een heldere lamp u verlicht.’

37 Hij was nauwelijks uitgesproken of een Farizeeër nodigde Hem uit mee te gaan eten. 38 Jezus nam de uitnodiging aan. Toen Hij aan tafel ging zonder zijn handen te hebben gewassen, was de Farizeeër verbaasd, want Joden vergeten dat nooit. 39 Jezus zei tegen hem: ‘Jullie Farizeeën wassen alleen de buitenkant. Maar van binnen zijn jullie nog vuil, vol hebzucht en boosaardigheid. 40 Dwazen! Heeft God niet de buitenkant én de binnenkant gemaakt? 41 Uw innerlijke zuiverheid blijkt het beste uit de mildheid waarmee u geeft. 42 U geeft tien procent van wat u heeft aan munt en andere kruiden aan de tempel, maar u denkt er niet aan rechtvaardig te zijn en God lief te hebben. En daar komt het nu juist op aan. U moet het ene doen en het andere niet nalaten. 43 Wat ziet het er voor u slecht uit, Farizeeën! U vindt het heerlijk in de synagogen op de voornaamste plaatsen te zitten. U voelt zich gestreeld als de mensen op straat u eerbiedig groeten. 44 Maar u bent net verborgen graven in het veld. De mensen lopen eroverheen, zonder te weten wat eronder zit.’

45 ‘Meester,’ zei een bijbelgeleerde die stond te luisteren, ‘door dit allemaal te zeggen, hebt U ook ons zwart gemaakt.’ 46 ‘Ja,’ antwoordde Jezus. ‘Ook u staat iets vreselijks te wachten. U eist het onmogelijke van de mensen, maar doet zelf niets om hen te helpen. 47 U bouwt wel heel mooie graven voor de profeten. Maar u bent net als uw voorouders, die hen hebben gedood. 48 U bent het volledig eens met wat uw voorouders hebben gedaan. U zou precies hetzelfde doen. 49 God zegt over u: “Ik zal hen profeten en apostelen sturen, maar ze zullen sommigen van hen vermoorden en anderen wegjagen.” 50 Als mannen van deze generatie zult u verantwoordelijk worden gesteld voor de moord op al Gods dienaren, 51 van de moord op Abel tot de moord op Zecharja, die gedood werd tussen het altaar en het tempelhuis. Het zal u allemaal worden aangerekend. 52 Slecht bent u, bijbelgeleerden! U houdt de sleutel tot de ware kennis voor de mensen verborgen. U hebt zelf de deur daartoe niet geopend en u houdt ook anderen tegen binnen te gaan.’

53 De Farizeeën en bijbelgeleerden waren woedend. 54 Van die tijd af begonnen ze Hem strikvragen te stellen om te proberen Hem op een of ander woord te vangen.

Jezus wijst nog meer leerlingen aan

10 Daarna wees de Heer Jezus nog 70 leerlingen aan. Hij stuurde hen twee aan twee voor Zich uit naar alle steden en plaatsen waar Hij Zelf nog zou komen. Hij zei tegen hen: "De oogst is wel groot, maar er zijn te weinig arbeiders. Bid daarom tot de Heer van de oogst dat Hij arbeiders stuurt om de oogst binnen te halen. Ga nu op weg. Jullie zullen zijn als schapen tussen de wolven. Neem geen geld of reistas of sandalen mee. Blijf niet staan praten onderweg. Als jullie een huis binnengaan, zeg dan eerst: 'Ik wens dit huis vrede toe.' Als de bewoner van dat huis jullie vrede waard is, zal jullie vrede over hem komen. Maar als hij jullie vrede niet waard is, zal jullie vrede bij jullie terugkomen. Blijf in het huis waar je binnen gaat, en eet en drink wat de mensen daar aan jullie geven. Want een arbeider wordt altijd beloond voor zijn werk. Ga niet steeds naar een ander huis.

Als jullie in een stad komen waar de mensen naar jullie willen luisteren, eet dan wat de mensen jullie geven. Genees er de zieken en zeg: 'Het Koninkrijk van God is bij jullie gekomen.' 10 Maar als jullie in een stad komen waar de mensen niet naar jullie willen luisteren, ga dan buiten op straat staan en zeg: 11 'Zelfs het stof van jullie stad dat aan onze voeten zit, kloppen we af, om jullie te waarschuwen voor jullie ongehoorzaamheid. Maar jullie moeten weten dat het Koninkrijk van God bij jullie is gekomen.' 12 Ik zeg jullie dat het voor Sodom en Gomorra[a] op de laatste dag minder erg zal zijn dan voor díe stad.

13 Pas maar op, Chorazin, en pas maar op, Betsaïda! Het zal slecht met jullie aflopen! Want als vroeger in Tyrus en Sidon de wonderen waren gebeurd die nu in jullie zijn gebeurd, dan waren zij allang gaan leven zoals God het wil. 14 Het zal voor Tyrus en Sidon op de laatste dag minder erg zijn dan voor jullie, Chorazin en Betsaïda! 15 En jij, Kapernaüm, zul jij tot in de hemel worden opgetild? Nee, je zal in het dodenrijk neerdalen!

16 Als mensen naar jullie luisteren, dan luisteren ze eigenlijk naar Mij. En als mensen niet naar jullie willen luisteren, dan willen ze eigenlijk niet naar Mij luisteren. En als mensen niet naar Mij willen luisteren, zijn ze eigenlijk ongehoorzaam aan Hem die Mij heeft gestuurd."

De leerlingen komen bij Jezus terug

17 Na een poos kwamen de 70 leerlingen heel blij weer bij Jezus terug. En ze zeiden: "Heer, ook de duivelse geesten gehoorzamen ons in uw naam!" 18 Jezus zei: "Ik zag de duivel als een bliksem uit de hemel vallen. 19 Ik heb jullie de macht gegeven om slangen en schorpioenen te vertrappen. Ik heb jullie macht gegeven over het hele leger van de vijand. Niets zal jullie kwaad kunnen doen. 20 Maar wees er niet blij over dat de duivelse geesten jullie gehoorzamen. Wees er liever blij over dat jullie naam staat opgeschreven in de hemel."

21 Op dat moment werd Jezus vol van de blijdschap van de Heilige Geest en juichte: "Vader, Heer van de hemel en van de aarde, Ik dank U dat U aan eenvoudige mensen bekend heeft gemaakt, wat U voor wijze en verstandige mensen geheim heeft gehouden! Ja Vader, zo heeft U het willen doen. 22 De Vader heeft Mij alles gegeven. En niemand weet wie de Zoon is, behalve de Vader. En niemand weet wie de Vader is, behalve de Zoon én de mensen aan wie de Zoon het bekend heeft gemaakt."

23 Daarna zei Hij tegen de leerlingen: "Het is heerlijk voor jullie dat jullie dit allemaal mogen zien. 24 Want Ik zeg jullie: veel profeten en koningen hebben willen zien wat jullie zien, maar ze hebben het niet gezien. En ze hebben willen horen wat jullie horen, maar ze hebben het niet gehoord."

Het verhaal van de man uit Samaria

25 Er stond een wetgeleerde op die Jezus met een strikvraag in de val wilde laten lopen. Hij zei: "Meester, wat moet Ik doen om het eeuwige leven te krijgen?" 26 Jezus zei tegen hem: "Wat staat er in de wet van Mozes? Wat lees je daar?" 27 Hij antwoordde: "Houd van je Heer God met je hele hart en je hele ziel en alles wat je hebt en je hele verstand. En houd ook net zoveel van je broeders[b] als van jezelf." 28 Jezus zei tegen hem: "Je hebt een goed antwoord gegeven. Doe dat, dan zul je leven." 29 Maar hij deed alsof hij wilde uitleggen waarom hij Hem dat gevraagd had. Daarom zei hij tegen Jezus: "Maar wíe zijn dan mijn broeders?"

30 Jezus antwoordde: "Er reisde eens een man van Jeruzalem naar Jericho. Onderweg werd hij overvallen door rovers. Ze sloegen hem halfdood en beroofden hem van alles wat hij had. Daarna gingen ze weg en lieten hem zo liggen. 31 Er reisde toevallig ook een priester langs die weg. Hij zag de man wel liggen, maar liep met een boog om hem heen. 32 Daarna kwam er een tempeldienaar langs, maar ook hij liep met een boog om hem heen.[c] 33 Daarna kwam er een man uit Samaria langs.[d] Toen hij dichtbij was gekomen en hem zag, kreeg hij medelijden met hem. 34 Hij ging naar hem toe en verzorgde de wonden met olijf-olie en wijn. Daarna verbond hij hem, zette hem op zijn ezel en bracht hem naar een herberg. Daar verzorgde hij hem verder. 35 De volgende dag gaf hij de herbergier twee zilverstukken en zei tegen hem: 'Zorg voor deze man. En als zijn verzorging méér kost, dan zal ik je dat betalen wanneer ik terugkom.' 36 Wat denk je. Wie van deze drie mensen is nu een broeder geweest voor de man die door de rovers was overvallen?" 37 De wetgeleerde antwoordde: "De man die goed voor hem is geweest." Jezus zei tegen hem: "Ga, en doe hetzelfde."

Marta en Maria

38 Onderweg naar Jeruzalem kwam Jezus ergens in een dorp. Daar vroeg een vrouw, Marta, Hem om bij haar thuis te komen eten. 39 Marta had een zus, Maria. Maria ging naar Jezus zitten luisteren. 40 Maar Marta had het druk met het bedienen van Jezus. En ze ging naar Jezus toe en zei: "Heer, vindt U het dan helemaal niet erg dat mijn zus mij al het werk alleen laat doen? Zeg haar alstublieft dat ze me moet komen helpen!" 41 Maar de Heer Jezus antwoordde haar: "Marta, Marta, jij maakt je bezorgd en druk over allerlei dingen. 42 Maar eigenlijk is er maar één ding nodig. Maria heeft het goede gekozen. Dat zal haar niet worden afgenomen."

Lessen over bidden

11 Op een keer was Jezus ergens aan het bidden. Toen Hij weer opstond, vroeg één van zijn leerlingen Hem: "Heer, leer ons bidden. Johannes leerde óók zijn leerlingen bidden." Hij zei tegen hen: "Wanneer jullie bidden, zeg dan: Onze hemelse Vader, laten alle mensen diep ontzag voor U krijgen. Laat uw Koninkrijk komen. Laat op aarde worden gedaan wat Ú wil, net zoals in de hemel wordt gedaan wat U wil. Geef ons elke dag het eten dat we nodig hebben. Vergeef ons wat we verkeerd doen, zoals wij ook de mensen vergeven die verkeerd tegen óns doen. En stel ons niet op de proef, maar red ons van het kwaad."

Hij zei tegen hen: "Stel dat je midden in de nacht naar een vriend gaat en zegt: 'Vriend, wil je mij alsjeblieft drie broden lenen. Want een vriend van mij is op reis en wil nu bij mij overnachten. Maar ik heb helemaal geen eten voor hem in huis.' En stel dat die vriend dan zou zeggen: 'Stoor me niet! De deur is al dicht en we liggen allemaal al in bed. Ik kan je nu geen brood geven.' Ik zeg jullie: zelfs al wil hij eigenlijk niet opstaan om je die broden te geven, toch zal hij ze je geven. Hij zal je zoveel geven als je nodig hebt. Niet omdat je zijn vriend bent, maar omdat je zo brutaal bent geweest.

Daarom zeg Ik jullie: bid, want dan zul je krijgen. Zoek, want dan zul je vinden. Klop, want dan zal er voor je worden opengedaan. 10 Want iedereen die bidt, zal krijgen. En iedereen die zoekt, zal vinden. En voor iedereen die klopt, zal worden opengedaan. 11 Geen één vader geeft toch zijn zoon een steen als hij om een brood vraagt? Of een slang als hij om een vis vraagt? 12 Of een schorpioen als hij om een ei vraagt? 13 Dus ook al zijn jullie slecht, toch kunnen jullie goede dingen aan jullie kinderen geven. Dan zal jullie hemelse Vader toch zéker de Heilige Geest geven als mensen Hem daarom bidden?"

Jezus en Beëlzebul

14 Op een keer joeg Jezus weer een duivelse geest uit een man weg. Door die geest kon de man niet praten. Toen de geest uit hem was weggegaan, kon de man weer praten. En de grote groepen mensen waren heel verbaasd. 15 Maar sommige mensen zeiden: "Hij jaagt de geesten weg met de hulp van Beëlzebul, de leider van de duivelse geesten." 16 Andere mensen wilden Hem uitdagen en vroegen Hem daarom om een teken van God om te bewijzen wie Hij was. 17 Maar Hij wist wat ze dachten. En Hij zei tegen hen: "Als een koninkrijk uiteenvalt in verschillende partijen die tegen elkaar strijden, zal dat koninkrijk zichzelf vernietigen. En als een familie uiteenvalt in verschillende partijen die tegen elkaar strijden, zal die familie zichzelf vernietigen. 18 Als ook de duivel tegen zichzelf strijdt, hoe zou zijn koninkrijk dan kunnen blijven bestaan? Want jullie zeggen dat Ik met de hulp van Beëlzebul de duivelse geesten uit mensen wegjaag. 19 En als Ik dat met de hulp van Beëlzebul doe, door wie doen jullie zonen het dan? Daarom zullen zij jullie rechters zijn. 20 Maar als Ik door de kracht van God de duivelse geesten uit mensen wegjaag, dan is het Koninkrijk van God bij jullie gekomen. 21 Als een sterke, goed bewapende man zijn huis bewaakt, zijn al zijn spullen veilig. 22 Maar stel dat er een overvaller komt die sterker is dan hij. Dan verslaat die hem, ontwapent hem en neemt de buit mee.

23 Iedereen die niet vóór Mij is, is tégen Mij. En iedereen die niet samen met Mij de mensen bij elkaar verzamelt voor mijn Koninkrijk, die jaagt ze uit elkaar.

24 Als een duivelse geest uit een mens is weggejaagd, dwaalt die geest door droge, levenloze plaatsen om rust te vinden. Maar als hij geen rust vindt, zegt hij: 'Ik ga terug naar het huis waaruit ik ben weggejaagd.' 25 Als hij daar komt, ziet hij dat het is schoongeveegd en netjes opgeruimd. 26 Dan gaat hij zeven andere geesten zoeken die nog slechter zijn dan hijzelf. Samen gaan ze naar binnen en blijven er wonen. Dan wordt het met die persoon nog erger dan eerst."

27 Toen Hij dit zei, riep een vrouw in de grote groep mensen luid: "Wat heerlijk voor een moeder om zo'n zoon te hebben!" 28 Maar Jezus zei: "Wat heerlijk is het als mensen Gods woorden horen en ze ook doen!"

De mensen vragen Jezus om een teken

29 Toen zich grote groepen mensen om Jezus heen verzamelden, zei Jezus: "Jullie zijn slecht. Jullie willen een teken zien dat bewijst wie Ik ben. Maar jullie zullen geen ander teken te zien krijgen dan het teken van de profeet Jona. 30 Want net zoals Jona[e] een teken was voor de bewoners van de stad Ninevé, zo zal ook de Mensenzoon een teken voor júllie zijn. 31 Op de dag dat God over alle mensen zal rechtspreken, zal ook de koningin van het Zuiden (= Scheba) opstaan uit de dood, tegelijk met jullie. En ze zal jullie veroordelen. Want zíj is van heel ver gekomen om de wijsheid van koning Salomo te horen. Let op: Ik ben belangrijker dan Salomo, maar júllie hebben niet naar Mij willen luisteren. 32 En op de dag dat God over alle mensen zal rechtspreken, zullen ook de bewoners van Ninevé opstaan uit de dood, tegelijk met jullie. En ze zullen jullie veroordelen. Want de bewoners van Ninevé zijn gestopt met de slechte dingen die ze deden. Ze zijn gaan leven zoals God het wil toen Jona hen waarschuwde. Let op: Ik ben belangrijker dan Jona, maar júllie zijn niet beter gaan leven."

Licht en donker

33 Jezus zei: "Als je een olielamp aansteekt, zet je hem daarna niet in de kelder of onder een emmer. Nee, je zet hem ergens hoog neer, zodat de mensen die binnen komen het licht zien. 34 Je ogen zijn de lamp van je lichaam. Als je manier van kijken goed is, zal je hele lichaam verlicht zijn. Maar als je manier van kijken slecht is, is je hele lichaam donker. 35 Zorg ervoor dat wat licht in jullie moet zijn, niet donker is. 36 Als je hele lichaam verlicht is en geen één deel donker is, zal je hele lichaam verlicht zijn. Net zoals wanneer een lamp met zijn licht op je schijnt."

Jezus zegt wat Hij van de Farizeeërs en wetgeleerden vindt

37 Een Farizeeër nodigde Jezus uit om bij hem thuis te komen eten. Jezus kwam binnen en ging aan tafel zitten. 38 De Farizeeër was verbaasd toen hij zag dat Jezus niet eerst zijn handen en voeten waste voor het eten.[f] 39 Maar de Heer Jezus zei tegen hem: "Maar wat doen jullie dan, Farizeeërs? Jullie wassen de buitenkant van bekers en borden schoon, maar zelf zijn jullie van binnen vol diefstal en slechtheid. 40 Wat zijn jullie toch dom! Hij die de buitenkant heeft gemaakt, heeft toch ook de binnenkant gemaakt? 41 Maar geef wat in de bekers en op de borden is aan de arme mensen, dan zullen júllie schoon zijn.

42 Pas maar op, Farizeeërs! Het zal slecht met jullie aflopen. Want jullie geven keurig een tiende deel[g] van de pepermuntblaadjes, de peterselie en de andere kruiden aan God. Maar jullie houden geen rekening met Gods oordeel en Gods liefde. Maar daar moeten jullie wél rekening mee houden, én ook de tienden geven.

43 Pas maar op, Farizeeërs! Het zal slecht met jullie aflopen. Want jullie willen graag vooraan zitten in de synagoge en op de markt worden gegroet.

44 Pas maar op, Farizeeërs! Het zal slecht met jullie aflopen. Jullie zijn zó schijnheilig! Want jullie zijn net als graven die onzichtbaar onder het gras liggen: de mensen lopen er overheen zonder dat ze weten wat er voor viezigheid onder hun voeten is."

45 Eén van de wetgeleerden antwoordde Hem: "Meester, daarmee beledigt U ook óns!" 46 Maar Hij zei: "Passen jullie ook maar op, wetgeleerden! Het zal ook met jullie slecht aflopen. Want jullie leggen de mensen allerlei moeilijke leefregels op, maar zelf hebben jullie geen zin om je daaraan te houden.

47 Pas maar op! Het zal slecht met jullie aflopen. Want jullie bouwen prachtige grafmonumenten voor de profeten van vroeger die door jullie voorouders zijn vermoord. 48 Zo laten jullie zelf zien dat jullie het eens zijn met wat jullie voorouders hebben gedaan. Want zíj hebben hen vermoord, en júllie bouwen de grafmonumenten! 49 Daarom zegt God in zijn wijsheid: 'Ik zal profeten en boodschappers naar hen toe sturen. Jullie zullen sommigen van hen doden, anderen wegjagen.' 50 Jullie soort mensen zal later gestraft worden voor het bloed van al de profeten die zijn vermoord sinds God de aarde maakte. 51 Vanaf het bloed van Abel[h] tot het bloed van Zacharia[i] die werd vermoord tussen het altaar en het tempelhuis. Ja, Ik zeg jullie dat jullie soort mensen daarvoor zal worden gestraft.

52 Pas maar op, wetgeleerden! Het zal slecht met jullie aflopen. Want jullie hebben het de mensen onmogelijk gemaakt om God te leren kennen. Jullie hebben zelf God niet leren kennen, en jullie hebben mensen die Hem wel wilden leren kennen, tegengehouden!"

53 Toen Hij dat gezegd had, begonnen de wetgeleerden en de Farizeeërs Hem heftig uit te dagen met vragen over allerlei dingen. 54 Want ze probeerden Hem in de val te laten lopen om Hem ergens van te kunnen beschuldigen.

Footnotes

  1. Lukas 10:12 Sodom en Gomorra waren twee steden die honderden jaren eerder door God verwoest waren omdat de bewoners zo slecht waren. Lees Genesis 13:13 en Genesis 19:15, 24 en 25.
  2. Lukas 10:27 Eigenlijk staat hier: 'houd van je naaste.' Het ouderwetse woord 'naaste' betekent eigenlijk: familielid. In de BasisBijbel is hier voor het woord 'broeders' gekozen. Want met 'naasten' werden alle mensen van het volk Israël bedoeld. Zij zijn familie van elkaar doordat ze dezelfde voorvader hebben, namelijk Jakob.
  3. Lukas 10:32 Door het aanraken van een dode zouden ze 'onrein' worden. Dat wilden ze niet. Daarom wilden ze hem niet aanraken om te kijken of hij misschien toch nog leefde. Ze vonden hun eigen 'reinheid' belangrijker dan de zorg voor een zwaargewonde.
  4. Lukas 10:33 In de tijd dat de bevolking van het koninkrijk Israël door de koning van Assur gevangen was meegenomen, waren er mensen van een ander volk in de streek Samaria komen wonen. Voor een deel hadden ze het Joodse geloof overgenomen en dat vermengd met hun eigen godsdiensten. Lees 2 Koningen 17:24-34. Maar de Joden wilden niet met hen omgaan, omdat ze geen echte Joden waren.
  5. Lukas 11:30 Lees het bijbelboek JONA.
  6. Lukas 11:38 Het ging hierbij niet om handen wassen zoals wij dat doen, om schone handen te hebben. Het ging hier om een godsdienstige gewoonte. Het was een gewoonte die de Farizeeërs zelf hadden bedacht, maar niet iets wat moest van de wet van Mozes. Lees Markus 7:3 en 4.
  7. Lukas 11:42 In de wet van Mozes stond dat de mensen een tiende deel van alles wat ze oogstten, aan de Heer God moesten geven. Dat tiende deel was voor de priesters. Lees Numeri 18:21. Deze regel zorgde ervoor dat de priesters te eten hadden, omdat zij geen eigen akkers hadden om van te leven. Lees Deuteronomium 18:1 en 2.
  8. Lukas 11:51 Abel werd door zijn broer vermoord. Lees Genesis 4:8.
  9. Lukas 11:51 Zacharia was een profeet die in opdracht van de koning werd vermoord. Lees 2 Kronieken 24:20 en 21.

Jesus Sends Out the Seventy-Two(A)(B)(C)

10 After this the Lord(D) appointed seventy-two[a] others(E) and sent them two by two(F) ahead of him to every town and place where he was about to go.(G) He told them, “The harvest is plentiful, but the workers are few. Ask the Lord of the harvest, therefore, to send out workers into his harvest field.(H) Go! I am sending you out like lambs among wolves.(I) Do not take a purse or bag or sandals; and do not greet anyone on the road.

“When you enter a house, first say, ‘Peace to this house.’ If someone who promotes peace is there, your peace will rest on them; if not, it will return to you. Stay there, eating and drinking whatever they give you, for the worker deserves his wages.(J) Do not move around from house to house.

“When you enter a town and are welcomed, eat what is offered to you.(K) Heal the sick who are there and tell them, ‘The kingdom of God(L) has come near to you.’ 10 But when you enter a town and are not welcomed, go into its streets and say, 11 ‘Even the dust of your town we wipe from our feet as a warning to you.(M) Yet be sure of this: The kingdom of God has come near.’(N) 12 I tell you, it will be more bearable on that day for Sodom(O) than for that town.(P)

13 “Woe to you,(Q) Chorazin! Woe to you, Bethsaida! For if the miracles that were performed in you had been performed in Tyre and Sidon, they would have repented long ago, sitting in sackcloth(R) and ashes. 14 But it will be more bearable for Tyre and Sidon at the judgment than for you. 15 And you, Capernaum,(S) will you be lifted to the heavens? No, you will go down to Hades.[b]

16 “Whoever listens to you listens to me; whoever rejects you rejects me; but whoever rejects me rejects him who sent me.”(T)

17 The seventy-two(U) returned with joy and said, “Lord, even the demons submit to us in your name.”(V)

18 He replied, “I saw Satan(W) fall like lightning from heaven.(X) 19 I have given you authority to trample on snakes(Y) and scorpions and to overcome all the power of the enemy; nothing will harm you. 20 However, do not rejoice that the spirits submit to you, but rejoice that your names are written in heaven.”(Z)

21 At that time Jesus, full of joy through the Holy Spirit, said, “I praise you, Father, Lord of heaven and earth, because you have hidden these things from the wise and learned, and revealed them to little children.(AA) Yes, Father, for this is what you were pleased to do.

22 “All things have been committed to me by my Father.(AB) No one knows who the Son is except the Father, and no one knows who the Father is except the Son and those to whom the Son chooses to reveal him.”(AC)

23 Then he turned to his disciples and said privately, “Blessed are the eyes that see what you see. 24 For I tell you that many prophets and kings wanted to see what you see but did not see it, and to hear what you hear but did not hear it.”(AD)

The Parable of the Good Samaritan(AE)

25 On one occasion an expert in the law stood up to test Jesus. “Teacher,” he asked, “what must I do to inherit eternal life?”(AF)

26 “What is written in the Law?” he replied. “How do you read it?”

27 He answered, “‘Love the Lord your God with all your heart and with all your soul and with all your strength and with all your mind’[c];(AG) and, ‘Love your neighbor as yourself.’[d](AH)

28 “You have answered correctly,” Jesus replied. “Do this and you will live.”(AI)

29 But he wanted to justify himself,(AJ) so he asked Jesus, “And who is my neighbor?”

30 In reply Jesus said: “A man was going down from Jerusalem to Jericho, when he was attacked by robbers. They stripped him of his clothes, beat him and went away, leaving him half dead. 31 A priest happened to be going down the same road, and when he saw the man, he passed by on the other side.(AK) 32 So too, a Levite, when he came to the place and saw him, passed by on the other side. 33 But a Samaritan,(AL) as he traveled, came where the man was; and when he saw him, he took pity on him. 34 He went to him and bandaged his wounds, pouring on oil and wine. Then he put the man on his own donkey, brought him to an inn and took care of him. 35 The next day he took out two denarii[e] and gave them to the innkeeper. ‘Look after him,’ he said, ‘and when I return, I will reimburse you for any extra expense you may have.’

36 “Which of these three do you think was a neighbor to the man who fell into the hands of robbers?”

37 The expert in the law replied, “The one who had mercy on him.”

Jesus told him, “Go and do likewise.”

At the Home of Martha and Mary

38 As Jesus and his disciples were on their way, he came to a village where a woman named Martha(AM) opened her home to him. 39 She had a sister called Mary,(AN) who sat at the Lord’s feet(AO) listening to what he said. 40 But Martha was distracted by all the preparations that had to be made. She came to him and asked, “Lord, don’t you care(AP) that my sister has left me to do the work by myself? Tell her to help me!”

41 “Martha, Martha,” the Lord answered, “you are worried(AQ) and upset about many things, 42 but few things are needed—or indeed only one.[f](AR) Mary has chosen what is better, and it will not be taken away from her.”

Jesus’ Teaching on Prayer(AS)(AT)

11 One day Jesus was praying(AU) in a certain place. When he finished, one of his disciples said to him, “Lord,(AV) teach us to pray, just as John taught his disciples.”

He said to them, “When you pray, say:

“‘Father,[g]
hallowed be your name,
your kingdom(AW) come.[h]
Give us each day our daily bread.
Forgive us our sins,
    for we also forgive everyone who sins against us.[i](AX)
And lead us not into temptation.[j]’”(AY)

Then Jesus said to them, “Suppose you have a friend, and you go to him at midnight and say, ‘Friend, lend me three loaves of bread; a friend of mine on a journey has come to me, and I have no food to offer him.’ And suppose the one inside answers, ‘Don’t bother me. The door is already locked, and my children and I are in bed. I can’t get up and give you anything.’ I tell you, even though he will not get up and give you the bread because of friendship, yet because of your shameless audacity[k] he will surely get up and give you as much as you need.(AZ)

“So I say to you: Ask and it will be given to you;(BA) seek and you will find; knock and the door will be opened to you. 10 For everyone who asks receives; the one who seeks finds; and to the one who knocks, the door will be opened.

11 “Which of you fathers, if your son asks for[l] a fish, will give him a snake instead? 12 Or if he asks for an egg, will give him a scorpion? 13 If you then, though you are evil, know how to give good gifts to your children, how much more will your Father in heaven give the Holy Spirit to those who ask him!”

Jesus and Beelzebul(BB)(BC)

14 Jesus was driving out a demon that was mute. When the demon left, the man who had been mute spoke, and the crowd was amazed.(BD) 15 But some of them said, “By Beelzebul,(BE) the prince of demons, he is driving out demons.”(BF) 16 Others tested him by asking for a sign from heaven.(BG)

17 Jesus knew their thoughts(BH) and said to them: “Any kingdom divided against itself will be ruined, and a house divided against itself will fall. 18 If Satan(BI) is divided against himself, how can his kingdom stand? I say this because you claim that I drive out demons by Beelzebul. 19 Now if I drive out demons by Beelzebul, by whom do your followers drive them out? So then, they will be your judges. 20 But if I drive out demons by the finger of God,(BJ) then the kingdom of God(BK) has come upon you.

21 “When a strong man, fully armed, guards his own house, his possessions are safe. 22 But when someone stronger attacks and overpowers him, he takes away the armor in which the man trusted and divides up his plunder.

23 “Whoever is not with me is against me, and whoever does not gather with me scatters.(BL)

24 “When an impure spirit comes out of a person, it goes through arid places seeking rest and does not find it. Then it says, ‘I will return to the house I left.’ 25 When it arrives, it finds the house swept clean and put in order. 26 Then it goes and takes seven other spirits more wicked than itself, and they go in and live there. And the final condition of that person is worse than the first.”(BM)

27 As Jesus was saying these things, a woman in the crowd called out, “Blessed is the mother who gave you birth and nursed you.”(BN)

28 He replied, “Blessed rather are those who hear the word of God(BO) and obey it.”(BP)

The Sign of Jonah(BQ)

29 As the crowds increased, Jesus said, “This is a wicked generation. It asks for a sign,(BR) but none will be given it except the sign of Jonah.(BS) 30 For as Jonah was a sign to the Ninevites, so also will the Son of Man be to this generation. 31 The Queen of the South will rise at the judgment with the people of this generation and condemn them, for she came from the ends of the earth to listen to Solomon’s wisdom;(BT) and now something greater than Solomon is here. 32 The men of Nineveh will stand up at the judgment with this generation and condemn it, for they repented at the preaching of Jonah;(BU) and now something greater than Jonah is here.

The Lamp of the Body(BV)

33 “No one lights a lamp and puts it in a place where it will be hidden, or under a bowl. Instead they put it on its stand, so that those who come in may see the light.(BW) 34 Your eye is the lamp of your body. When your eyes are healthy,[m] your whole body also is full of light. But when they are unhealthy,[n] your body also is full of darkness. 35 See to it, then, that the light within you is not darkness. 36 Therefore, if your whole body is full of light, and no part of it dark, it will be just as full of light as when a lamp shines its light on you.”

Woes on the Pharisees and the Experts in the Law

37 When Jesus had finished speaking, a Pharisee invited him to eat with him; so he went in and reclined at the table.(BX) 38 But the Pharisee was surprised when he noticed that Jesus did not first wash before the meal.(BY)

39 Then the Lord(BZ) said to him, “Now then, you Pharisees clean the outside of the cup and dish, but inside you are full of greed and wickedness.(CA) 40 You foolish people!(CB) Did not the one who made the outside make the inside also? 41 But now as for what is inside you—be generous to the poor,(CC) and everything will be clean for you.(CD)

42 “Woe to you Pharisees, because you give God a tenth(CE) of your mint, rue and all other kinds of garden herbs, but you neglect justice and the love of God.(CF) You should have practiced the latter without leaving the former undone.(CG)

43 “Woe to you Pharisees, because you love the most important seats in the synagogues and respectful greetings in the marketplaces.(CH)

44 “Woe to you, because you are like unmarked graves,(CI) which people walk over without knowing it.”

45 One of the experts in the law(CJ) answered him, “Teacher, when you say these things, you insult us also.”

46 Jesus replied, “And you experts in the law, woe to you, because you load people down with burdens they can hardly carry, and you yourselves will not lift one finger to help them.(CK)

47 “Woe to you, because you build tombs for the prophets, and it was your ancestors who killed them. 48 So you testify that you approve of what your ancestors did; they killed the prophets, and you build their tombs.(CL) 49 Because of this, God in his wisdom(CM) said, ‘I will send them prophets and apostles, some of whom they will kill and others they will persecute.’(CN) 50 Therefore this generation will be held responsible for the blood of all the prophets that has been shed since the beginning of the world, 51 from the blood of Abel(CO) to the blood of Zechariah,(CP) who was killed between the altar and the sanctuary. Yes, I tell you, this generation will be held responsible for it all.(CQ)

52 “Woe to you experts in the law, because you have taken away the key to knowledge. You yourselves have not entered, and you have hindered those who were entering.”(CR)

53 When Jesus went outside, the Pharisees and the teachers of the law began to oppose him fiercely and to besiege him with questions, 54 waiting to catch him in something he might say.(CS)

Footnotes

  1. Luke 10:1 Some manuscripts seventy; also in verse 17
  2. Luke 10:15 That is, the realm of the dead
  3. Luke 10:27 Deut. 6:5
  4. Luke 10:27 Lev. 19:18
  5. Luke 10:35 A denarius was the usual daily wage of a day laborer (see Matt. 20:2).
  6. Luke 10:42 Some manuscripts but only one thing is needed
  7. Luke 11:2 Some manuscripts Our Father in heaven
  8. Luke 11:2 Some manuscripts come. May your will be done on earth as it is in heaven.
  9. Luke 11:4 Greek everyone who is indebted to us
  10. Luke 11:4 Some manuscripts temptation, but deliver us from the evil one
  11. Luke 11:8 Or yet to preserve his good name
  12. Luke 11:11 Some manuscripts for bread, will give him a stone? Or if he asks for
  13. Luke 11:34 The Greek for healthy here implies generous.
  14. Luke 11:34 The Greek for unhealthy here implies stingy.

22 In Jeruzalem werd het jaarlijkse feest van de Tempelwijding gevierd. 23 Het was winter, Jezus wandelde in de galerij van Salomo. 24 De Joden kwamen om Hem heen staan en vroegen: ‘Hoe lang houdt U ons nog in spanning? Als U de Christus bent, zeg het dan!’ 25 ‘Dat heb Ik al gezegd,’ antwoordde Jezus, ‘maar u gelooft Mij niet. De wonderen die Ik in de naam van mijn Vader doe, zijn het overtuigende bewijs dat Ik de Christus ben. 26 U gelooft Mij niet, omdat u niet bij mijn kudde hoort. 27 Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze. Zij volgen Mij 28 en Ik geef hun eeuwig leven. Zij zullen nooit verloren gaan. Niemand kan hen van Mij afnemen. 29 Mijn Vader die hen aan Mij gegeven heeft, is groter dan wie ook. Niemand kan hen uit de hand van mijn Vader wegroven. 30 De Vader en Ik zijn één.’

31 Weer pakten zij stenen om Hem te stenigen. 32 Jezus zei tegen hen: ‘U hebt met eigen ogen gezien wat Ik door de kracht van de Vader heb gedaan. Waarom wilt u Mij nu stenigen?’ 33 ‘Wij willen U niet straffen om al het goede wat U gedaan hebt,’ antwoordden zij, ‘maar omdat U God beledigt. U bent een mens als wij en U maakt Uzelf tot God!’ 34 Jezus zei: ‘Staat er niet geschreven: “Ik heb gezegd: u bent goden”? 35 En wat in de Boeken staat, blijft geldig. De mensen tegen wie God dit zei, werden dus goden genoemd. 36 Hoe kunt u dan beweren dat Ik God beledig wanneer Ik zeg dat Ik zijn Zoon ben? Ik ben nog wel door de Vader uitgekozen en naar de wereld gestuurd. 37 Als Ik niet dezelfde wonderen doe als mijn Vader, hoeft u Mij niet te geloven. 38 Maar als Ik dat wél doe en u gelooft Mij nog niet, geloof dan in de dingen die Ik doe! Dan zult u weten en ook moeten erkennen dat de Vader in Mij is en dat Ik in de Vader ben.’ 39 Zij stonden weer op het punt Hem gevangen te nemen, maar Hij ontkwam.

40 Jezus ging terug naar de andere kant van de Jordaan, naar de plaats waar Johannes voor het eerst doopte. Daar bleef Hij een tijd. 41 Velen kwamen naar Hem toe en zeiden tegen elkaar: ‘Johannes heeft geen wonderen gedaan. Maar alles wat hij over deze Jezus zei, is waar gebleken.’ 42 En velen kwamen tot geloof in Jezus.

Read full chapter

Jezus op het feest van de herbouw van de tempel

22 Het was winter en het jaarlijkse feest begon waarop wordt gevierd dat de tempel in Jeruzalem herbouwd was. 23 Jezus wandelde in de tempel, in de 'Zuilengang van Salomo'. 24 De Joden gingen om Hem heen staan en zeiden tegen Hem: "Hoelang gaat U ons nog in spanning houden? Als U echt de Messias bent, zeg het ons dan eerlijk." 25 Jezus antwoordde: "Dat heb Ik jullie al gezegd, maar jullie geloven Mij niet. De dingen die Ik namens mijn Vader doe, laten duidelijk zien wie Ik ben. 26 Maar jullie geloven Mij niet, omdat jullie niet bij mijn schapen horen. Dat heb Ik jullie al gezegd. 27 Mijn schapen luisteren naar mijn stem, en Ik ken ze, en ze volgen Mij. 28 En Ik geef hun het eeuwige leven. Ze zullen tot in eeuwigheid niet verloren gaan. Ze zijn van Mij en niemand zal ze uit mijn handen kunnen roven. 29 Mijn Vader heeft hen aan Mij gegeven. Hij is machtiger dan wie dan ook. Niemand kan iets uit de handen van mijn Vader roven. 30 Ik en de Vader zijn helemaal één."

31 De Joden begonnen weer stenen aan te slepen om Hem daarmee dood te gooien. 32 Maar Jezus zei: "Ik heb laten zien wat voor geweldige dingen mijn Vader doet. Om welke van die dingen willen jullie Mij nu doden?" 33 De Joden antwoordden Hem: "We willen U niet doden vanwege de goede dingen die U doet, maar omdat U God beledigt. Want U, een mens, zegt van Uzelf dat U God bent." 34 Jezus antwoordde hun: "Er staat toch in de Boeken: 'Ik heb gezegd: jullie zijn goden'?[a] 35 God noemt de mensen dus goden als Hij tegen hen spreekt, en we moeten ons houden aan wat er in de Boeken staat. 36 Ik ben speciaal door de Vader geroepen om naar de wereld te gaan. Waarom zeggen jullie dan dat Ik God beledig, als Ik zeg dat Ik Gods Zoon ben? 37 Als Ik níet doe wat mijn Vader zegt, geloof Mij dan maar niet. 38 Maar als Ik dat wél doe en jullie Mij toch niet geloven, geloof dan de dingen die Ik doe. Dan zullen jullie moeten toegeven dat de Vader één met Mij is en Ik één ben met de Vader." 39 Toen probeerden ze opnieuw Hem te grijpen, maar Hij wist te ontkomen.

40 Hij vertrok weer naar de overkant van de Jordaan. Hij ging naar de plaats waar Johannes de eerste keer doopte. Daar bleef Hij. 41 En er kwamen veel mensen naar Hem toe. Ze zeiden: "Johannes deed wel geen wonderen, maar alles wat hij over deze Man heeft gezegd, is waar." 42 En veel mensen daar geloofden in Hem.

Read full chapter

Footnotes

  1. Johannes 10:34 Lees Psalmen 82:6.

Further Conflict Over Jesus’ Claims

22 Then came the Festival of Dedication[a] at Jerusalem. It was winter, 23 and Jesus was in the temple courts walking in Solomon’s Colonnade.(A) 24 The Jews(B) who were there gathered around him, saying, “How long will you keep us in suspense? If you are the Messiah, tell us plainly.”(C)

25 Jesus answered, “I did tell you,(D) but you do not believe. The works I do in my Father’s name testify about me,(E) 26 but you do not believe because you are not my sheep.(F) 27 My sheep listen to my voice; I know them,(G) and they follow me.(H) 28 I give them eternal life,(I) and they shall never perish;(J) no one will snatch them out of my hand.(K) 29 My Father, who has given them to me,(L) is greater than all[b];(M) no one can snatch them out of my Father’s hand. 30 I and the Father are one.”(N)

31 Again his Jewish opponents picked up stones to stone him,(O) 32 but Jesus said to them, “I have shown you many good works from the Father. For which of these do you stone me?”

33 “We are not stoning you for any good work,” they replied, “but for blasphemy, because you, a mere man, claim to be God.”(P)

34 Jesus answered them, “Is it not written in your Law,(Q) ‘I have said you are “gods”’[c]?(R) 35 If he called them ‘gods,’ to whom the word of God(S) came—and Scripture cannot be set aside(T) 36 what about the one whom the Father set apart(U) as his very own(V) and sent into the world?(W) Why then do you accuse me of blasphemy because I said, ‘I am God’s Son’?(X) 37 Do not believe me unless I do the works of my Father.(Y) 38 But if I do them, even though you do not believe me, believe the works, that you may know and understand that the Father is in me, and I in the Father.”(Z) 39 Again they tried to seize him,(AA) but he escaped their grasp.(AB)

40 Then Jesus went back across the Jordan(AC) to the place where John had been baptizing in the early days. There he stayed, 41 and many people came to him. They said, “Though John never performed a sign,(AD) all that John said about this man was true.”(AE) 42 And in that place many believed in Jesus.(AF)

Read full chapter

Footnotes

  1. John 10:22 That is, Hanukkah
  2. John 10:29 Many early manuscripts What my Father has given me is greater than all
  3. John 10:34 Psalm 82:6