Add parallel Print Page Options

Jeremia aan de dood ontsnapt

26 In een van de eerste regeringsjaren van koning Jojakim van Juda kreeg Jeremia deze boodschap van de Here: ‘Ga bij de tempel van de Here staan en spreek daar de mensen toe die uit alle delen van Juda komen om de Here te aanbidden. Geef hun de complete boodschap, vergeet niet één woord van wat Ik hun wil laten horen. Want misschien zullen zij luisteren en terugkeren van hun verkeerde wegen. Dan kan Ik het onheil nog tegenhouden waarmee Ik hen wilde straffen voor hun zonden. Zeg hun het volgende namens de Here: “Als u niet naar Mij wilt luisteren en de wetten die Ik u heb gegeven, niet wilt gehoorzamen en als u niet wilt luisteren naar mijn dienaren, de profeten, die Ik telkens weer naar u heb toegestuurd om u te waarschuwen, dan zal Ik deze tempel verwoesten, net als de tabernakel in Silo. Dan zal Ik Jeruzalem tot een vloek maken voor alle volken op aarde.” ’

7-9 Toen Jeremia deze boodschap had uitgesproken en alles had gezegd wat de Here hem had opgedragen, kwamen de priesters, de profeten en alle mensen die zich in de tempel bevonden, dreigend op hem af en schreeuwden: ‘U moet sterven! Welk recht hebt u te zeggen dat de Here deze tempel net zo zal verwoesten als die in Silo? Wat bedoelt u met: Jeruzalem zal worden verwoest en er zal niemand in leven blijven?’

10 Toen de leiders van Juda hoorden wat er aan de hand was, haastten zij zich van het paleis naar de tempel en namen plaats in het poortgebouw van de tempel om daar recht te spreken. 11 De priesters en valse profeten brachten hun beschuldigingen naar voren ten aanhoren van de leiders en de andere toehoorders. ‘Deze man moet sterven!’ zeiden zij. ‘U hebt zelf gehoord dat hij een verrader is, want hij heeft tegen deze stad geprofeteerd.’

12 Toen kreeg Jeremia het woord om zich te verdedigen. ‘De Here heeft mij gestuurd,’ zei hij, ‘om tegen deze tempel en deze stad te profeteren. Elk woord dat ik heb gezegd, heeft Hij mij in de mond gelegd. 13 Maar als u ophoudt met zondigen en de Here, uw God, gaat gehoorzamen, zal Hij de straf die Hij tegen u heeft aangekondigd, niet uitvoeren. 14 Wat mij betreft: u hebt mij in uw macht, doe met mij wat u goed lijkt. 15 Eén ding is echter zeker: als u mij doodt, doodt u een onschuldige en de verantwoordelijkheid daarvoor zal op uzelf en op deze stad en ieder die hier woont, neerkomen. Want het is echt waar dat de Here mij heeft gestuurd om de woorden die u van mij hebt gehoord, uit te spreken.’ 16 Na dit gehoord te hebben, zeiden de leiders en het volk tegen de priesters en de valse profeten: ‘Deze man verdient de doodstraf niet, want hij heeft tegen ons gesproken in naam van de Here, onze God.’ 17 Enkele wijze, oude mannen stonden op en richtten zich tot de menigte met de woorden: 18 ‘Deze mensen hebben gelijk, want tijdens de regering van koning Hizkia van Juda profeteerde de Morastiet Micha in de naam van de Here: “Deze heuvel van Sion zal worden omgeploegd als een akker en de stad Jeruzalem zal veranderen in een ruïne. Op de heuveltop waar nu de tempel staat, zal een bos groeien!” 19 En brachten koning Hizkia en zijn mensen hem hierom ter dood? Nee, zij bekeerden zich van hun zonden, aanbaden de Here en smeekten Hem of Hij genadig voor hen wilde zijn. De Here voerde de vreselijke straf die Hij had aangekondigd, niet uit. Als wij Jeremia doden, omdat hij ons de boodschap van de Here doorgeeft, wie weet wat de Here dan met ons zal doen!’

20 Een andere echte profeet van de Here, Uria, de zoon van Semaja, uit Kirjat-Jearim, profeteerde gelijktijdig met Jeremia tegen de stad en het land. 21 Maar toen koning Jojakim, zijn legeraanvoerders en de andere leiders hoorden wat deze man zei, gaven zij bevel dat hij gedood moest worden. Uria hoorde dat echter en vluchtte naar Egypte. 22 Toen stuurde koning Jojakim Elnathan, de zoon van Achbor, met enige mannen naar Egypte om Uria gevangen te nemen. 23 Zij slaagden daarin en brachten hem terug naar koning Jojakim, die hem met het zwaard liet doden en op de begraafplaats van het gewone volk liet gooien. 24 Intussen nam Safans zoon Ahikam, de secretaris van de koning, Jeremia in bescherming, zodat het volk niet de kans kreeg hem te doden.

Jeremia dringt aan op overgave aan Babel

27 Dit gaf de Here aan Jeremia door aan het begin van de regering van koning Zedekia van Juda, de zoon van Josia: ‘Maak een juk, leg dat op uw nek en maak het met leren riemen vast. Stuur daarna berichten naar de koningen van Edom, Moab, Ammon, Tyrus en Sidon, via hun afgezanten in Jeruzalem, met de woorden: vertel uw meesters dat de Here van de hemelse legers, de God van Israël, dit bericht stuurt: “Door mijn grote kracht heb Ik de aarde, de mensheid en alle dieren gemaakt. Ik geef die in eigendom aan wie Ik wil. Zo ga Ik nu al uw landen geven aan mijn dienaar, koning Nebukadnezar van Babel. Ik zal hem zelfs laten heersen over de wilde dieren. Alle volken zullen hem, zijn zoon en zijn kleinzoon dienen, totdat zijn tijd om is. Dan zullen vele volken en grote koningen Babel veroveren en het tot hun slaaf maken. Onderwerp u aan hem en dien hem, buig uw koppige nek onder het Babylonische juk! Ik zal elk volk dat weigert zijn slaaf te zijn, straffen. Ik zal oorlog, hongersnood en ziekten op dat land loslaten tot hij het totaal heeft vernietigd. Luister niet naar uw valse profeten, waarzeggers, dromers en tovenaars, die zeggen dat de koning van Babel u niet tot slaven zal maken. 10 Het zijn allemaal leugenaars. Als u hun raad opvolgt en weigert u te onderwerpen aan de koning van Babel, zal Ik u uit uw land jagen en naar een ver land sturen om daar te sterven. 11 Maar de bewoners van de landen die zich aan de koning van Babel onderwerpen, zullen in hun eigen land mogen blijven en hun land net als altijd mogen bebouwen.” ’

12 Jeremia herhaalde al deze profetieën voor koning Zedekia van Juda. ‘Als u in leven wilt blijven, moet u zich onderwerpen aan de koning van Babel,’ zei hij. 13 ‘Waarom zouden u en uw volk sterven? Waarom zou u kiezen voor oorlog, hongersnood en ziekten die de Here heeft aangekondigd voor elk land dat weigert zich te onderwerpen aan de koning van Babel? 14 Luister niet naar de valse profeten die volhouden dat de koning van Babel u niet zal overwinnen, want zij zijn leugenaars. 15 “Ik heb hen niet gestuurd,” zegt de Here, “en zij vertellen u leugens in mijn naam. Als u er de voorkeur aan geeft hen te geloven, zal Ik u uit uw land verdrijven en u zult omkomen, u en al die zogenaamde profeten.” ’

16 Ik sprak steeds weer met de priesters en het hele volk en vertelde hun: ‘De Here zegt: “Luister niet naar uw profeten die beweren dat de gouden schalen die uit de tempel werden geroofd, binnenkort uit Babel terugkomen. Dat is een leugen. 17 Luister niet naar hen. Geef u over aan de koning van Babel, dan zult u blijven leven. Anders wordt de hele stad verwoest.” 18 Als zij werkelijk Gods profeten zijn en het woord van de Here spreken, laten zij dan bidden tot de Here van de hemelse legers en Hem vragen ervoor te zorgen dat de kostbaarheden die nog zijn overgebleven in de tempel, in het koninklijk paleis en in de andere paleizen in Jeruzalem, niet samen met u worden meegenomen naar Babel! 19-21 Want de Here van de hemelse legers zegt: “De pilaren die voor de tempel staan, het wasvat op het tempelplein, de staanders en alle andere voorwerpen die koning Nebukadnezar van Babel heeft achtergelaten toen hij alle belangrijke personen uit Juda en Jeruzalem als ballingen naar Babel bracht, samen met koning Jechonja van Juda, de zoon van Jojakim, 22 zullen nu toch allemaal naar Babel worden afgevoerd tot Ik ze laat ophalen. Dan zal Ik ze allemaal weer terugbrengen naar Jeruzalem.” ’

Jeremia spreekt in de tempel

26 Toen Jojakim, de zoon van Josia, een paar jaar koning van Juda was, zei de Heer tegen mij: "Ga op het plein van mijn tempel staan. Spreek daar tegen de mensen die uit alle steden van Juda naar mijn tempel zijn gekomen om te aanbidden. Zeg precies tegen hen wat Ik nu tegen jou zeg. Je mag er geen woord van weglaten. Misschien zullen ze ernaar luisteren en weer bij Mij terugkomen. Misschien zullen ze stoppen met de slechte dingen die ze doen. Dan zal Ik mijn plannen veranderen. Dan zal Ik hen niet voor hun slechtheid straffen met de ramp die Ik voor hen had klaargelegd.

Zeg tegen hen: Dit zegt de Heer: Als jullie niet naar Mij luisteren, als jullie je niet houden aan de wet die Ik jullie heb gegeven, als jullie niet luisteren naar wat mijn profeten zeggen die Ik steeds naar jullie heb gestuurd, dan zal Ik deze tempel verwoesten. Net zoals Ik Silo heb verwoest.[a] Ik zal alle volken op aarde laten zien dat deze stad vervloekt is."

De priesters, de profeten en alle andere mensen hoorden wat ik in de tempel van de Heer zei. Toen ik alles gezegd had wat ik van de Heer moest zeggen, grepen ze me. Ze riepen: "Dat kost je je leven! Hoe durf je te beweren dat de Heer zegt dat deze tempel net als Silo verwoest zal worden? Hoe durf je te beweren dat deze stad zal worden verwoest, zodat er niemand meer zal wonen?" Iedereen kwam erop af en er ontstond een hele rel in de tempel. 10 Toen de leiders van Juda hoorden wat ik gezegd had, kwamen ze van het koninklijk paleis naar de tempel van de Heer. Ze gingen in de Nieuwe Poort van de tempel zitten om over mij recht te spreken. 11 En de priesters en de profeten zeiden tegen hen: "Deze man verdient de doodstraf voor wat hij over deze stad heeft geprofeteerd. Jullie hebben allemaal gehoord wat hij zei."

12 Maar ik zei tegen de leiders en de andere mensen: "De Heer heeft mij gestuurd. Van Hem moest ik deze dingen over deze tempel en deze stad zeggen. 13 Ga dus anders leven. Ga jullie Heer God weer gehoorzamen. Dan zal de Heer zijn plannen veranderen en jullie niet straffen met de ramp die Hij tegen jullie van plan was. 14 Ik ben in jullie macht. Doe met mij wat jullie willen. 15 Maar als jullie me doden, zijn jullie schuldig aan de dood van een onschuldig mens. Want ik zweer dat de Heer me heeft gestuurd om deze dingen tegen jullie te zeggen."

16 Toen zeiden de leiders en iedereen die daar was tegen de priesters en de profeten: "Deze man mag niet gedood worden. Hij heeft namens onze Heer God gesproken." 17 En een paar wijze oude mannen uit het land stonden op en zeiden: 18 "Micha uit Moreset profeteerde in de tijd dat Hizkia koning van Juda was.[b] Hij had tegen het volk van Juda gezegd: 'Dit zegt de Heer van de hemelse legers: de berg Sion zal als een akker worden omgeploegd. Van Jeruzalem zal alleen nog een hoop stenen over zijn. Op de top van de berg waar nu de tempel staat, zal een dicht bos groeien.'[c] 19 Hebben koning Hizkia en zijn volk hem laten doden omdat hij dat zei? Nee, want koning Hizkia kreeg ontzag voor de Heer. Hij ging God weer dienen. Toen veranderde de Heer zijn plannen. Hij liet niet de ramp komen die Hij van plan geweest was. Als we nu deze profeet doden, doen we iets heel ergs. De Heer zal ons ervoor straffen."

De profeet Uria

20 Er was nóg een man in het land die namens de Heer profeteerde. Dat was Uria, de zoon van Semaja, uit Kirjat-Jearim. Hij profeteerde dezelfde dingen tegen Jeruzalem en Juda als ik. 21 Toen koning Jojakim en zijn legeraanvoerders en de leiders hoorden wat hij zei, wilde de koning hem doden. Uria hoorde ervan. Hij werd bang en vluchtte naar Egypte. 22 Maar koning Jojakim stuurde Elnatan, de zoon van Achbor, met een aantal soldaten achter hem aan. 23 Ze haalden Uria uit Egypte terug en brachten hem naar koning Jojakim. En de koning liet hem doden. Hij liet zijn lijk in een graf op de begraafplaats van de arme mensen gooien.

24 Maar Ahikam, een zoon van Safan,[d] beschermde mij, zodat niemand mij kwaad durfde te doen.

Jeremia zegt dat het land zich moet overgeven aan de koning van Babel

27 In één van de eerste jaren dat Zedekia, de zoon van Josia, koning van Juda was, zei de Heer tegen mij: "Maak jukken.[e] Maak er leren banden aan vast. Leg de jukken op je nek. Stuur ze daarna naar de koning van Edom, de koning van Moab, de koning van de Ammonieten, de koning van Tyrus en de koning van Sidon. Geef ze mee aan de boodschappers die door deze koningen naar koning Zedekia in Jeruzalem zijn gestuurd. Zeg dat ze tegen hun koning moeten zeggen: Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Ik heb door mijn grote macht alles gemaakt: de aarde, de mens en alles wat op de aarde leeft. En Ik geef de aarde aan wie Ik wil. Nu geef Ik al deze landen in de macht van mijn dienaar, koning Nebukadnezar van Babel. Ik geef hem zelfs de wilde dieren: ze moeten hem dienen. En alle volken zullen hem, zijn zoon en zijn kleinzoon dienen. Totdat ook van zijn land de tijd om is. Dan zal het door machtige volken en grote koningen veroverd worden en moet zijn land hén dienen. Als een volk koning Nebukadnezar niet wil dienen, als het niet op zijn nek het juk wil dragen van de koning van Babel, dan zal Ik dat volk straffen met het zwaard, de honger en de pest, zegt de Heer. Dat zal duren totdat Ik hen helemaal door hem heb laten vernietigen.

Luister niet langer naar jullie profeten, waarzeggers, dromers, toekomstvoorspellers en tovenaars. Zij zeggen dat jullie de koning van Babel niet zullen hoeven te dienen. 10 Maar dat zijn leugens. Als jullie hen geloven, zullen jullie naar een ver land gebracht worden. Want Ik jaag jullie uit je eigen land weg. Jullie volk zal ophouden te bestaan. 11 Maar als een volk op zijn nek het juk wil dragen van de koning van Babel en hem wil dienen, zal Ik dat volk in zijn eigen land laten blijven. Dan zullen zij in hun eigen land blijven wonen en hun eigen grond bewerken, zegt de Heer."

12 Daarna zei ik tegen koning Zedekia van Juda hetzelfde: "De Heer zegt: Draag op uw nek het juk van de koning van Babel. Dien hem en zijn volk, dan blijft u in leven. 13 Waarom zou u met uw volk sterven door het zwaard, de honger en de pest? Want de Heer zegt dat dat is wat er gebeuren zal met een volk dat de koning van Babel niet wil dienen. 14 Luister dus niet naar de profeten die tegen u zeggen dat u de koning van Babel niet hoeft te dienen. Want wat ze profeteren zijn leugens. 15 Ik heb hen niet gestuurd, zegt de Heer. Ze zeggen wel dat ze namens Mij profeteren, maar dat is niet zo. Maar omdat u hen gelooft, zal Ik u uit dit land wegjagen. En u en uw profeten zullen sterven."

Gods woorden over de voorwerpen uit de tempel

16 Ook zei ik tegen de priesters en het hele volk: "Dit zegt de Heer: Luister niet naar jullie profeten. Zij profeteren dat de kostbare voorwerpen van de tempel binnenkort uit Babel naar Jeruzalem zullen worden teruggebracht.[f] Maar dat zijn leugens. 17 Luister niet naar hen, maar dien de koning van Babel. Dan zullen jullie in leven blijven. Maar anders zal deze stad verwoest worden. 18 Als zij echte profeten zijn, als zij hun woorden echt van de Heer hebben gekregen, kunnen ze maar beter tot de Heer bidden. Laten ze Hem dan maar bidden voor de kostbare voorwerpen die nu nog zijn overgebleven in de tempel van de Heer, in het paleis en in de stad. Laten ze Hem vragen dat die niet naar Babel zullen worden gebracht! 19 Want dit zegt de Heer van de hemelse legers: De pilaren, de grote koperen waskom, de onderstellen van de grote waskom en de rest van de kostbare voorwerpen zijn tot nu toe in deze stad achtergebleven. 20 Koning Nebukadnezar van Babel heeft ze niet meegenomen toen hij koning Jojachin van Juda, de zoon van koning Jojakim, gevangen meenam naar Babel, samen met alle andere belangrijke mensen van Juda en met de bewoners van Jeruzalem. 21 Maar nu zegt de Heer, de God van Israël: Alles wat nog is achtergebleven in de tempel van de Heer, in het paleis van de koning en in Jeruzalem, 22 zal naar Babel worden gebracht.[g] Daar zal het blijven tot de dag dat Ik het naar deze stad zal terugbrengen,[h] zegt de Heer."

Footnotes

  1. Jeremia 26:6 Silo was ruim 400 jaar hiervóór verwoest door de Filistijnen. Lees 1 Samuel 4.
  2. Jeremia 26:18 Dat was bijna 150 jaar hiervóór. Micha profeteerde in dezelfde tijd als de profeten Amos, Hosea en Jesaja.
  3. Jeremia 26:18 Lees Micha 3:12.
  4. Jeremia 26:24 Safan was de schrijver van koning Jojakim, en dus een belangrijk man. Lees Jeremia 36:10.
  5. Jeremia 27:2 Een juk is een soort houten balk die dwars over de nek van een os werd gelegd, waarna hij met banden aan de os en aan een ploeg werd vastgemaakt. Zo kon een os gedwongen worden om een ploeg te trekken. In de hele bijbel is een juk een symbool van onderdrukking en slavernij.
  6. Jeremia 27:16 Die waren door de Babyloniërs meegenomen toen ze Juda veroverden in de tijd van koning Jojakim. Lees 2 Kronieken 36:5-7.
  7. Jeremia 27:22 Dat gebeurde vijf jaar later inderdaad, toen Zedekia negen jaar koning was. Lees 2 Koningen 25:8-15.
  8. Jeremia 27:22 Dat gebeurde 70 jaar later, toen een deel van de gevangen genomen mensen uit Juda terug mocht gaan naar hun land. Lees Ezra 1:7.

Blijf het goede doen

Broeders en zusters, ik vraag u voor ons te blijven bidden. Bid dat het goede nieuws van de Here zich snel zal verspreiden en overal zoʼn invloed op de mensen zal hebben dat zij Hem gaan eren, zoals ook bij u het geval is. Bid ook dat wij bewaard mogen blijven voor slechte en kwaadaardige mensen, want niet iedereen is te vertrouwen.

Wij weten dat de Here wel te vertrouwen is. Hij zal u sterk maken en u tegen de aanvallen van de duivel beschermen. De Here geeft ons de overtuiging dat u altijd zult doen wat wij u zeggen. De Here moge u een steeds beter begrip geven van Gods liefde en Christusʼ geduld.

Broeders en zusters, namens de Here Jezus Christus moeten wij u zeggen dat u geen contact meer mag hebben met christenen die hun plicht verzaken en niet doen wat wij u hebben geleerd. U weet zelf hoe wij bij u hebben geleefd. Daaraan kunt u een voorbeeld nemen. U hebt gezien hoe wij onze plicht vervuld hebben. Wij hebben van niemand geprofiteerd, dag en nacht hebben wij hard gewerkt om niemand tot last te zijn. Wij hadden dat overigens best van u mogen vragen, maar hebben het niet gedaan om u tot een voorbeeld te zijn. Leef daar dan ook naar! 10 Toen wij nog bij u waren, hebben we u er al op gewezen dat wie niet wil werken, ook niet zal eten. 11 Want wij horen dat er sommigen onder u zijn die hun plichten niet vervullen. Zij willen zich niet vermoeien met werken, maar zich wel bemoeien met andermans zaken. 12 In de naam van de Here Jezus Christus dragen wij zulke mensen op rustig aan het werk te gaan en hun eigen brood te verdienen.

13 Wat uzelf betreft, broeders en zusters, laat u niet ontmoedigen en blijf het goede doen. 14 Als iemand niet luistert naar wat wij in deze brief zeggen, moet u hem als ongehoorzaam bestempelen en links laten liggen, dan zal hij zich wel schamen.

15 Behandel hem niet als een vijand, maar als een broeder die gewaarschuwd moet worden.

16 Ik wens u toe dat de Here van de vrede u altijd zijn vrede zal laten ervaren, wat er ook gebeurt. Laat Hij bij u allen zijn. 17 Zoals aan het slot van al mijn brieven, schrijf ik, Paulus, zelf de groet. Daaraan kunt u zien dat een brief van mij komt. Kijk, zo schrijf ik. 18 Ik wens u allen de genade van onze Here Jezus Christus toe.

Read full chapter

Doorgaan met het goede te doen

Verder, broeders en zusters, vraag ik jullie om voor ons te bidden. Bid dat het woord van de Heer snel verder wordt verspreid en door de mensen wordt erkend als het woord van God, net zoals bij jullie. Bid ook dat we worden beschermd tegen mensen die ons tegenwerken, en tegen slechte mensen. Want niet alle mensen geloven het goede nieuws.

Maar de Heer is trouw. Hij zal jullie sterk maken en jullie beschermen tegen de duivel. We vertrouwen er op dat de Heer jullie zal helpen om te doen wat we jullie hebben gezegd. En niet alleen nú, maar ook in de toekomst. Laat je door de Heer helpen om van Hem te houden en om net zo vast te houden aan het geloof als Christus.

Blijven werken

Maar ga niet om met broeders en zusters die niet meer willen werken. Dat zeggen we jullie namens onze Heer Jezus Christus. Want zij houden zich dan niet aan wat ik jullie heb geleerd. Jullie weten immers zelf wel, dat jullie ons als voorbeeld moeten nemen. Want jullie hebben gezien dat wij wél hebben gewerkt. We hebben van niemand van jullie geld of eten aangenomen. Maar we hebben dag en nacht hard gewerkt om niets van jullie nodig te hebben. Eigenlijk is het zo, dat we er recht op hadden om van jullie te krijgen wat nodig was. Maar we hebben liever gewerkt, omdat we een voorbeeld voor jullie wilden zijn. 10 Want ook toen we bij jullie waren, hebben we tegen jullie gezegd dat mensen die niet willen werken, ook niets te eten zullen krijgen.

11 We zeggen jullie dit, omdat we hebben gehoord dat sommigen van jullie maar wat rondhangen en niet meer werken. Ze zijn alleen maar bezig met allerlei nutteloze dingen. 12 Tegen hen zeggen we namens onze Heer Jezus Christus, dat ze rustig hun werk moeten blijven doen. Ze moeten hun eigen brood blijven verdienen. 13 En, broeders en zusters, houd niet op met te doen wat goed is.

14 Sommige mensen zullen niet willen luisteren naar wat wij hier schrijven. Dan moet het voor jullie duidelijk zijn dat ze ongehoorzaam zijn. Ga niet meer met hen om. Dan zullen ze zich gaan schamen. 15 Behandel hen niet alsof ze jullie vijanden zijn, maar waarschuw hen als broeders en zusters.

Slot

16 Ik bid dat de Heer van vrede jullie aldoor en altijd zijn vrede zal geven, wát er ook gebeurt. Ook dat Hij met jullie allemaal zal zijn.

17 Ook ik, Paulus, schrijf jullie zelf een groet.[a] Zo kunnen jullie aan elke brief zien of die wel echt door mij geschreven is. Dit is mijn handschrift.

18 Ik bid dat onze Heer Jezus Christus in alles goed voor jullie zal zijn.

Read full chapter

Footnotes

  1. 2 Thessalonicenzen 3:17 Paulus had deze brief door iemand anders laten opschrijven. Alleen deze laatste regels schreef hij zelf.

85 Een psalm van de Korachieten voor de koordirigent.

U bent altijd goed geweest voor uw land, Here.
U hebt het volk van Jakob uit de ellende gered.
U hebt de zonden van het volk vergeven en bedekt.
U hebt uw verontwaardiging laten varen
en U afgekeerd van uw grote toorn.
Bevrijd ons nu weer, o God,
U bent onze verlosser.
Laat uw weerzin tegen ons varen.
Blijft U altijd tegen ons?
Geldt uw toorn ook voor alle komende geslachten?
Wilt U ons volk weer tot leven brengen,
zodat alle mensen over U kunnen juichen?
Och Here, laat uw goedheid en trouw toch zien,
verlos ons.
Ik wil luisteren naar wat de Here God zegt.
Hij spreekt over vrede tot de Israëlieten
en tot allen die bij hen horen.
Maar zijn oordeel wacht hun,
als zij zich weer van Hem afkeren.
10 Het is werkelijk waar dat Hij mensen bevrijdt
die ontzag voor Hem hebben.
Waar zij wonen, heerst vrede en geluk.
11 Daar komt men goedheid, liefde en trouw tegen.
Er heerst vrede omdat er rechtvaardig wordt geregeerd.
12 Uit de aarde komt trouw voort
en vanuit de hemel komt de rechtvaardigheid.
13 De Here geeft altijd het goede
en op onze akkers groeien de gewassen overvloedig.

Read full chapter

Psalm 85

Voor de leider van het koor. Een lied voor de Korachieten.[a]

U bent goed geweest voor uw land, Heer.
U heeft de gevangenen uit Babel terug laten gaan.
U heeft uw volk vergeven dat het U ongehoorzaam was.
U denkt er niet meer aan.
U bent niet langer boos.
Uw woede is voorbij.

Red ons alstublieft, God.
Wees niet langer boos op ons.
Wilt U dan voor altijd boos op ons blijven?
Houdt uw woede dan nooit meer op?
Wilt U ons dan niet redden,
zodat uw volk weer blij zal zijn?
Laat ons alstublieft zien, Heer,
dat U goed en liefdevol bent!
Red ons alstublieft!

Ik wil luisteren naar wat de Heer God zegt.
Want Hij spreekt van vrede voor zijn volk en zijn vrienden
als ze zich niet langer als dwazen gedragen.
10 Hij redt de mensen die ontzag voor Hem hebben.
Zo is zijn macht te zien in ons land.
11 Liefde en trouw komen samen.
Rechtvaardigheid en vrede omhelzen elkaar.
12 Trouw groeit op uit de aarde.
Rechtvaardigheid daalt uit de hemel neer als regen.
13 Ja, de Heer zal goed voor ons zijn.
Het land zal grote oogsten geven.

Read full chapter

Footnotes

  1. Psalmen 85:1 De familie van Korach was één van de families uit de stam van Levi die dienst deden bij het heiligdom van de Heer. De Korachieten werkten daar als poortwachters en zangers.

16 Hebt u honing gevonden, eet dan niet meer dan u lust, anders gaat het u misschien tegenstaan en spuugt u het weer uit.

Read full chapter

16 Als je honing hebt gevonden, eet dan niet méér dan je nodig hebt.
Want als je er te veel van eet, gaat het je tegenstaan en word je er misselijk van.

Read full chapter