Add parallel Print Page Options

Jammerklacht uit Jeruzalem

14 In de tijd van de grote droogte kreeg Jeremia een boodschap van de Here, waarin Hij Jeremia uitlegde waarom Hij het niet liet regenen: ‘Juda treurt, het openbare leven ligt stil. De mensen zijn in de rouw en liggen languit op de grond. Er stijgt een jammerklacht op uit Jeruzalem. De rijken zenden dienaren weg om water uit de bronnen te halen, maar deze zijn allemaal opgedroogd. De dienaren komen terug met lege kruiken, terneergeslagen en vertwijfeld. Zij bedekken hun hoofden van verdriet. De grond is droog en gebarsten door het wegblijven van de regen, de boeren zijn ten einde raad. Zelfs het hert verlaat haar jong, omdat zij geen gras kan vinden. De wilde ezels staan op de kale heuvels als dorstige jakhalzen naar lucht te happen, er is geen grassprietje meer te vinden.’

Och Here, wij hebben vreselijk tegen U gezondigd en weten dat onze zonden ons aanklagen, maar helpt U ons toch ter wille van uw eigen machtige naam! Hoop van Israël, onze redder in moeilijke tijden, waarom behandelt U ons als vreemden, alsof U iemand bent die op doorreis is en alleen voor één nacht zijn reis onderbreekt? Bent U soms radeloos? Bent U niet in staat ons te redden? Och Here, U bent hier in ons midden, wij dragen uw naam en staan bekend als uw volk. Here, laat ons alstublieft niet in de steek!

10 Maar de Here antwoordde: ‘U hield ervan ver van Mij af te dwalen en u hebt niet geprobeerd mijn paden te volgen. Nu zal Ik u niet langer als mijn volk behandelen, Ik denk alleen nog aan al het kwaad dat u hebt gedaan en zal uw zonden bestraffen.’ 11 De Here droeg mij opnieuw op: ‘Vraag Mij niet langer deze mensen te zegenen. Bid niet meer voor hen. 12 Ook al vasten ze, dan schenk Ik daar toch geen aandacht aan. Als zij Mij offers en geschenken aanbieden, neem Ik die niet aan. Het enige dat zij van Mij nog krijgen, is oorlog, honger en ziekte.’ 13 Toen zei ik: ‘Here God, de profeten vertellen hun dat alles in orde is, dat er geen oorlog of hongersnood zal komen. Zij vertellen de mensen dat U voor langdurige vrede zult zorgen en hen zult zegenen.’ 14 Maar de Here antwoordde daarop: ‘De profeten vertellen in mijn naam leugens. Ik heb ze niet gestuurd en ook geen opdracht gegeven te spreken of ze een boodschap toevertrouwd. Zij profeteren van visioenen en openbaringen die zij nooit hebben gezien of gehoord. Zij spreken wartaal die uit hun eigen leugenachtige harten voortkomt. 15 Daarom,’ zegt de Here, ‘zal Ik deze valse profeten straffen die in mijn naam spreken zonder dat Ik ze heb gestuurd. Want zij zeggen dat er geen oorlog of hongersnood zal komen. Zij zullen zelf door oorlog en hongersnood omkomen! 16 En van de mensen voor wie zij profeteren, zullen de lijken in de straten van Jeruzalem worden neergegooid, slachtoffers van oorlog en hongersnood. Niemand zal de lijken begraven. De mannen en hun zonen en dochters zullen allen omkomen. Want Ik zal hen treffen met een vreselijke straf als loon voor hun zonde. 17 Vertel hun daarom het volgende: dag en nacht zullen mijn ogen nat zijn van tranen en Ik kan niet ophouden met huilen, want mijn volk is met het zwaard geslagen en dodelijk gewond. 18 Als Ik de velden inga, liggen daar de lijken van hen die met het zwaard zijn gedood. Als Ik door de straten loop, zie Ik overal lijken van hen die door honger en oorlog zijn omgekomen. De profeten en priesters reizen het land door en zijn radeloos. Zij weten niet wat zij moeten zeggen.’

19 ‘Och Here,’ zullen de mensen roepen, ‘hebt U Juda nu echt de rug toegekeerd? Hebt U een afkeer van Jeruzalem? Zal er zelfs na deze straf nog geen vrede komen? Wij dachten: nu zal Hij ons ten slotte genezen en onze wonden verbinden. Maar de vrede is uitgebleven, de moeilijkheden en verschrikkingen zijn gebleven. 20 Here, wij geven toe dat wij goddeloos zijn, net zo schuldig als onze voorouders. 21 Haat ons niet, Here, ter wille van uw eigen naam. Onteer Uzelf en uw glorieuze troon niet door uw verbond met ons te verbreken waarin U beloofde ons te zegenen. 22 Welke heidense god kan ons regen geven? Of misschien de hemel zelf? Here, onze God, U bent toch de enige die zulke dingen kan doen? Daarom zullen wij wachten tot U ons te hulp komt.’

Jeremia door het volk vervolgd

15 Toen zei de Here tegen mij: ‘Zelfs al stonden Mozes en Samuël samen voor Mij om voor dit volk te pleiten, dan zou Ik het nog niet helpen. Weg ermee! Laat het uit mijn ogen verdwijnen! En als de mensen tegen u zeggen: “Maar waar moeten wij dan heen?”, vertel hun dan dat de Here zegt: zij die bestemd zijn voor de dood, naar de dood; zij die door het zwaard moeten sterven, naar het zwaard; zij die gedoemd zijn te verhongeren, naar de hongersnood; zij die gevangen moeten worden genomen, naar de gevangenschap. Ik zal vier soorten vernietigers op hen loslaten,’ zegt de Here. ‘Het zwaard om ze te doden, de honden om ze weg te slepen, de gieren en wilde dieren om de lijken te verscheuren en op te eten. Vanwege de goddeloze dingen die koning Manasse van Juda, de zoon van Hizkia, in Jeruzalem deed, zal Ik u zo streng straffen dat uw lot de volken van de wereld zal laten rillen van afschuw. Wie zal medelijden met u hebben, Jeruzalem? Wie zal om u rouwen? Wie zal zelfs maar de moeite nemen naar u te vragen? U hebt Mij verlaten en tegen Mij gezondigd. Daarom zal Ik u met eigen handen vernietigen. Ik heb er genoeg van u steeds weer een nieuwe kans te geven. Ik zal u bij de poorten van uw steden uitzeven en u alles ontnemen waarvan u houdt. Ik zal mijn volk vernietigen, omdat het weigert naar Mij terug te keren. Er zullen talloze weduwen zijn, in de middag zal Ik jonge mannen laten kennismaken met de dood en hun moeders zullen weten wat verdriet is. Ik zal plotseling angst en verschrikkingen op hen afsturen. Een moeder van zeven kinderen zal ziek worden en bezwijken. Haar zon zal ondergaan, al is het nog klaarlichte dag. Zij zit daar, kinderloos en onteerd, want al haar kinderen zijn door het zwaard van de vijand gedood.’

10 Toen zei Jeremia: ‘Moeder, wat een vreselijk verdriet, het zou beter geweest zijn als ik bij mijn geboorte was gestorven. Overal waar ik kom, word ik gehaat en uitgescholden. Ik heb niets uitgeleend en ook van niemand iets geleend, en toch vervloekt iedereen mij. 11 Here, U weet hoe ik tot U voor hen heb gesmeekt, hoe ik ondanks de ellende bij U heb aangedrongen deze vijanden van mij te sparen.’ 12,13 Toen zei de Here: ‘Kan men ijzer uit het noorden of koperen staven breken? De koppigheid van deze mensen kan net zo min gebroken worden. O mijn volk, vanwege al uw zonden zal Ik uw rijkdommen en schatten als buit aan uw vijand geven. 14 Ik zal ervoor zorgen dat uw vijanden u als slaven meenemen naar een land waar u nog nooit bent geweest. Want mijn toorn brandt als een vuur dat u zal verteren.’

15 Toen zei Jeremia: ‘Here, U weet dat ik ter wille van U lijd. Zij vervolgen mij, omdat ik uw woorden aan hen heb doorgegeven. U hebt zoveel geduld, laat mij nog niet sterven! Breng mij in veiligheid en geef ze hun verdiende loon! 16 Uw woorden maakten mij blij, gretig hoorde ik ze aan, zij waren als voedsel voor mijn hongerige ziel. Zij gaven mijn treurige hart weer uitbundige blijdschap. Wat heerlijk dat ik uw naam mag dragen, Here. 17,18 Ik hield de mensen geen gezelschap tijdens hun vrolijke feesten. Ik was eenzaam door uw toedoen. Hun zonden maakten mij woedend. Toch was U er niet toen ik U nodig had! U hebt ze hun gang laten gaan. Zullen zij nooit ophouden mij pijn te doen? Uw hulp is net zo wisselvallig als een bergbeek, soms stroomt er water door, soms staat hij helemaal droog.’ 19 De Here antwoordde: ‘Als u tot Mij terugkeert, laat Ik u terugkeren. Als u verstandige taal spreekt en u niet laat verlokken tot grootspraak, zal het zijn of Ik het Zelf ben wanneer u spreekt. Let erop dat zij tot u terugkeren: u mag u niet zelf tot hen wenden. 20 Zij zullen tegen u strijden als een leger dat een hoge stadsmuur bestormt. Maar zij zullen het niet winnen, want Ik ben bij u om u te beschermen en te bevrijden. 21 Ik zal u zeker bevrijden van deze slechte mensen en u redden uit hun wrede handen.’

Droevige dagen voorzegd

16 Op een ander tijdstip sprak de Here opnieuw met mij en zei: ‘U mag hier niet trouwen en kinderen krijgen. 3,4 Want zowel de kinderen die in deze stad geboren zijn, als hun ouders zullen aan ongeneeslijke ziekten sterven. Niemand zal om hen treuren of hen begraven, hun lijken zullen als mest op de grond blijven liggen. Zij zullen sterven door oorlog en hongersnood en hun lichamen zullen als aas dienen voor gieren en wilde dieren. Ga niet naar hun begrafenissen. Treur of huil niet om hen en ga ook niet condoleren, want Ik heb mijn bescherming en vrede van hen weggenomen, mijn liefdevolle zorg en genade teruggetrokken. Groot en klein zullen in dit land sterven, onbegraven en niet betreurd. Hun vrienden zullen zich als teken van rouw niet snijden of hun hoofdhaar afscheren als teken van rouw. Niemand zal de rouwenden troosten met een maaltijd of hun een beker wijn aanbieden als teken van verdriet om de dood van hun ouders. Als voorteken van de droevige dagen die zullen komen, mag u hun feesten en partijen niet meer bijwonen, u mag zelfs niet samen met hen de maaltijd gebruiken. Want de Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: nog tijdens uw leven, voor uw eigen ogen, zal Ik een eind maken aan het gelach in dit land, aan de blijde liederen en het zingen van bruid en bruidegom. 10 En als u de mensen dit alles vertelt en zij u vragen: “Waarom dreigt de Here ons met zulke vreselijke dingen? Waaraan hebben wij zoʼn behandeling verdiend? Welke zonde hebben wij tegen de Here, onze God, begaan?”, 11 geef hun dan het antwoord van de Here: omdat uw voorouders Mij de rug hebben toegekeerd. Zij hebben andere goden aanbeden en gediend. Zij hebben zich niet aan mijn wetten gehouden. 12 Maar u hebt zich nog erger misdragen dan uw voorouders! U volgt de slechte ingeving van uw zondige hart en weigert naar Mij te luisteren. 13 Daarom zal Ik u uit dit land verdrijven en u naar een vreemd land jagen waar uw voorouders noch u ooit zijn geweest. Daar kunt u doen wat u wilt en alle afgoden aanbidden die er maar zijn, maar Ik zal u dan geen voorrechten en genade meer verlenen!

14,15 Maar,’ zegt de Here, ‘er zal ooit een dag komen waarop iedereen erover praat hoe God zijn volk heeft teruggebracht vanuit de landen in het noorden, waarheen Hij het als straf in slavernij had gestuurd. U zult het niet meer over Mij hebben als de God die u uit de slavernij in Egypte bevrijdde. Dat machtige wonder zal dan nog maar zelden worden genoemd. Ja, Ik zal u weer terugbrengen,’ zegt de Here, ‘naar ditzelfde land dat Ik uw voorouders gaf.

16 Maar nu laat Ik vele vissers komen die u moeten opvissen uit de diepten, en Ik stuur jagers die u zullen opjagen als herten in de bergen en klipgeiten in onbegaanbare rotskloven. 17 Want Ik houd u scherp in het oog en zie elke zonde. U hoeft niet te denken dat u zich voor Mij kunt verbergen. 18 Ik zal u dubbel straffen voor al uw zonden, omdat u mijn land hebt verontreinigd met uw walgelijke afgodsbeelden.’

19 Jeremia zegt daarop: ‘O Here, mijn sterkte en mijn burcht, mijn toevlucht in tijden van nood, alle volken uit de hele wereld zullen naar U toekomen en zeggen: “Onze voorouders zijn dom geweest, want zij aanbaden waardeloze afgoden!” 20 Kan een mens zijn eigen god maken? Ja, alleen zijn zij geen echte goden.’ 21 ‘Als zij met die instelling en overtuiging bij Mij komen,’ zegt de Here, ‘zal Ik hun mijn kracht en macht laten zien en hen uiteindelijk laten begrijpen dat alleen Ik Here ben.’

Jeremia waarschuwt het volk

17 ‘De mensen van Juda zondigen alsof het een bevel is, alsof het kwaad een wet is die met een diamanten stift in hun stenen harten en op hun altaren is gegraveerd. 2,3 Zoals zij aan hun kinderen denken, denken zij aan hun altaren. Zij aanbidden afgoden onder elke boom, hoog op de heuvels en in het vlakke laagland. Daarom geef Ik al uw rijkdommen en voorraden aan uw vijanden, als een prijs die u moet betalen voor al uw zonden. De prachtige erfenis die Ik u heb gegeven, zult u weer moeten afstaan. Ik zal u als slaven wegsturen naar vijanden in verre, onbekende landen. Want u hebt het vuur van mijn toorn aangestoken en dat zal voor altijd blijven branden.’

De Here zegt: ‘Vervloekt is de man die zijn vertrouwen stelt op sterfelijke mensen en zijn hart van God afkeert. Hij lijkt op een kale struik in de woestijn, zonder enige hoop voor de toekomst, hij staat op zoute grond in een barre wildernis waar geen mens woont. Maar gelukkig is de man die op de Here vertrouwt en al zijn geloof en hoop op Hem richt. Hij lijkt op een boom die aan een rivier staat, een boom die geen last heeft van de hitte en niet lijdt onder maandenlange droogte. Zijn bladeren blijven groen en hij blijft vrucht dragen. Het hart is het meest bedrieglijke ding dat bestaat. Het is door en door slecht. Niemand kan ooit precies weten hoe slecht het is! 10 Behalve Ik, de Here! Ik doorgrond alle harten en toets de meest verborgen gedachten, om zo ieder mens het loon te geven dat hij verdient, afhankelijk van zijn daden en levenswijze. 11 Als een patrijs die eieren uitbroedt die zij niet zelf heeft gelegd, zo is de man die op oneerlijke manier rijk wordt. Vroeg of laat zal hij zijn rijkdom verliezen en zijn dood tegemoet gaan als een arme, oude dwaas.’

12 Maar onze toevlucht is uw troon, eeuwig en hoog verheven in heerlijkheid. 13 O Here, hoop van Israël, allen die zich van U afkeren, zullen voor schut gezet worden. Zij zijn tot verdwijnen gedoemd zoals letters geschreven in het zand, want zij hebben de Here, de fontein van levend water, verlaten.

14 Here, alleen U kunt mij genezen, alleen U kunt mij redden en mijn lofprijzingen zijn voor U alleen. 15 De mensen zeggen spottend tegen mij: ‘Wat zijn dat voor woorden van de Here, waarover u het steeds maar hebt? Als die dreigementen van u werkelijk van God afkomstig zijn, waarom komen ze dan niet uit?’ 16 Ik heb niet verzuimd hun herder te zijn. U weet dat ik niet verlangd heb naar de dag van het oordeel. U weet wat ik gezegd heb, U kent al mijn woorden. 17 Here, U wilt mij toch niet afschrikken? U bent toch mijn toevlucht wanneer ze mij in het nauw drijven? 18 Breng verwarring en moeilijkheden over allen die mij vervolgen, maar geef mij vrede. Ja, breng een dubbele vernietiging over hen! 19 Toen zei de Here tegen mij: ‘Ga bij de poorten van Jeruzalem staan, het eerst bij die waardoor de koning naar buiten gaat en dan bij elk van de andere poorten. 20 Zeg tegen ieder die langskomt: luister naar het woord van de Here, koningen van Juda en inwoners van dit land en van de stad Jeruzalem.’ 21,22 De Here zegt: ‘Luister naar deze waarschuwingen, zodat u in leven zult blijven. Werk niet op de sabbat, maar maak er een heilige dag van. Ik gaf uw voorouders dit gebod, 23 maar zij weigerden te luisteren en te gehoorzamen. Koppig weigerden zij er aandacht aan te besteden. Zij wilden niet worden onderwezen. 24 Maar als u Mij gehoorzaamt en weigert op de sabbat vracht te vervoeren door de poorten van deze stad en de sabbat in ere houdt als speciale, heilige dag, 25 dan zal dit volk tot in eeuwigheid blijven bestaan. Onafgebroken zullen afstammelingen van David op de troon in Jeruzalem zitten en door deze poorten in- en uitgaan. Altijd zullen er koningen en prinsen met pracht en praal onder uw mensen rondrijden en deze stad zal voor altijd blijven bestaan. 26 Uit de wijde omgeving van Jeruzalem, uit de steden van Juda en Benjamin, vanuit het heuvelland, de Negev en de laagvlakten ten westen van Juda zullen de mensen met hun brandoffers, vredeoffers, graanoffers en reukwerk hier naar toe komen om de Here in zijn tempel te prijzen. 27 Maar als u niet naar Mij luistert en weigert de sabbat heilig te houden en—net als op de andere dagen—ladingen koopwaar door deze poorten van Jeruzalem blijft brengen, dan zal Ik deze poorten in brand zetten. Het vuur zal zich uitbreiden tot aan de paleizen en die totaal verwoesten, en niemand zal het blussen.’

Jeremia smeekt de Heer om regen

14 Dit is wat de Heer tegen Jeremia zei over een lange tijd van droogte.

"Juda treurt, want het gaat slecht met het land. Het gaat slecht in de steden. De mensen zitten verdrietig in rouwkleren op de grond. De bewoners van Jeruzalem jammeren. De rijke mensen sturen hun knechten er op uit om water te halen. Ze komen bij de putten, maar er is geen water. Ze komen met lege kruiken terug. Ze kunnen hun meesters niet gehoorzamen. Van schaamte bedekken ze hun gezicht. De boeren zijn bedroefd. Want ze kunnen niet meer voor de akkers zorgen. De grond is gebarsten van de droogte, doordat het niet meer regent. De herten in het veld krijgen wel jongen, maar laten die in de steek. Want er is geen gras te eten. De wilde ezels staan op de heuvels te happen naar lucht, als een jakhals. Hun ogen staan dof omdat er geen gras meer is."

Ik antwoordde: "Heer, ik geef toe dat we inderdaad veel slechte dingen hebben gedaan. Maar doe toch alstublieft iets, vanwege uw eigen eer! Help ons, Heer, ook al hebben we heel veel verkeerd gedaan tegen U. U bent de Redder van Israël. U heeft ons altijd geholpen in tijd van nood. Waarom zou U Zich dan nu op een afstand houden? Waarom zou U doen alsof U een reiziger bent, iemand die maar één nacht in het land blijft? Waarom zou U doen alsof U niets doen kúnt? Alsof U een held bent die niet kan redden? U bent toch bij ons, Heer! Wij zijn uw eigen volk! Laat ons alstublieft niet in de steek!"

10 De Heer zei: "Dit volk wil zó graag bij Mij weglopen! Ze hebben nooit hun best gedaan om wél bij Mij te blijven. Daarom ben Ik niet meer blij met hen. Ik zal hen straffen voor hun ongehoorzaamheid. 11 Jeremia, bid niet voor dit volk. 12 Ze laten nu wel hun eten staan omdat ze hopen dat Ik hen dan zal willen helpen, en ze brengen Mij nu wel offers, maar Ik luister niet meer naar hen. Ik ben niet meer blij met hen. Ik zal een einde aan hen maken door de oorlog, de honger en de pest."

13 Toen zei ik: "Maar Heer, de profeten hebben aldoor tegen hen gezegd: 'Er zal heus geen oorlog komen. Er zal geen honger komen. De Heer zegt dat Hij jullie hier altijd vrede zal geven.' "

14 Maar de Heer antwoordde mij: "Wat die profeten zeggen, heb Ik helemaal niet gezegd. Ik heb hen niet gestuurd. Ik heb hun geen opdracht gegeven dat te zeggen. Ik heb niet tot hen gesproken. Wat zij profeteren zijn leugens, verzinsels, dingen die ze zelf graag willen. 15 Dit zegt de Heer over de profeten die beweren dat ze namens Mij spreken, terwijl dat helemaal niet zo is. Ze zeggen wel: 'Er zal geen oorlog of honger in dit land komen', maar het zijn leugens. Daarom zal Ik die profeten doden door de oorlog en de honger. 16 En de mensen voor wie ze profeteerden, zullen dood in de straten van Jeruzalem liggen. Gedood door de honger en de oorlog. Niemand zal hen begraven. Iedereen zal daar liggen: de mannen, hun vrouwen, hun zonen, hun dochters. Zo zal Ik hen straffen voor hun slechtheid.

17 Jeremia, zeg daarom tegen hen: 'Dag en nacht stromen de tranen mij over de wangen. Want de stad Jeruzalem is door een grote ramp getroffen. Het is verschrikkelijk. 18 Als ik het veld inloop, zie ik de mensen liggen die door het zwaard zijn gedood. Als ik de stad in ga, zie ik de mensen die ziek zijn van de honger. Ook de profeten en priesters lopen er radeloos rond.' "

19 Ik antwoordde de Heer: "Heeft U Juda dan helemaal in de steek gelaten? Houdt U dan niet meer van Jeruzalem? Waarom slaat U ons zó hard, dat onze wonden niet meer kunnen genezen? We hopen op vrede, maar er komt niets goeds. We hopen dat alles nog goed zal komen, maar er komt alleen maar ellende. 20 Heer, we weten dat wij en onze voorouders U ongehoorzaam zijn geweest. We hebben verkeerd tegen U gedaan. 21 Maar laat ons alstublieft niet in de steek, vanwege uw eigen eer! Denk aan de eer van uw troon! Verbreek niet uw verbond met ons! 22 Is er ook maar één god van een ander volk die regen kan geven? Kan de hemel vanzelf regen geven? Nee, alleen U kan dat, onze Heer God. Daarom hopen wij op uw hulp. Want alleen U kan dit doen."

Gods besluit staat vast

15 Maar de Heer antwoordde mij: "Zelfs als Mozes en Samuel[a] samen bij Mij voor mijn volk zouden pleiten, dan zou Ik mijn volk nog steeds niet willen helpen. Uit mijn ogen ermee! Laten ze weggaan! Als ze je vragen: 'Wat moet er van ons worden?' Zeg dan tegen hen: 'De Heer zegt: Dit is jullie bestemming: een deel van jullie zal sterven. Sommigen door het zwaard, anderen door de honger. En de rest zal gevangen meegenomen worden.' Want Ik zal hen op vier verschillende manieren straffen. Het zwaard zal hen doden. De honden zullen de lijken wegslepen. De wilde dieren en de vogels zullen die opeten. Alle andere volken zullen geschokt zijn als ze ervan horen. Dit is de straf voor de vreselijke dingen die koning Manasse van Juda in Jeruzalem heeft gedaan.[b]

Wie zal nog goedpraten wat je hebt gedaan, Jeruzalem? Wie zal nog medelijden met je hebben? Wie zal een omweg voor je maken om te vragen hoe het met je gaat? Jij hebt Mij verlaten, zegt de Heer. Je liep aldoor van Mij weg. Daarom zal Ik je straffen en je vernietigen. Ik heb er genoeg van om je steeds weer te vergeven. Ik zal jullie uit je steden wegjagen, als stof in de wind. Ik straf jullie omdat jullie weigeren te stoppen met de slechte dingen die jullie doen. Er zullen meer weduwen zijn dan er zandkorrels langs het strand liggen. Ik laat een verwoester komen die Jeruzalem midden op de dag zal vernietigen, samen met haar bewoners. Jeruzalem zal plotseling door angst en paniek overvallen worden. De stad waaruit zoveel mensen voortgekomen zijn, zal sterven. Haar dag verandert plotseling in nacht. Ze komt bedrogen uit, want ze vertrouwde op de verkeerde dingen. En wie er overblijven, zal Ik laten doden door de vijand. Ze zullen voor de ogen van hun vijanden gedood worden, zegt de Heer."

Jeremia twijfelt aan God

10 Jeremia zegt: "Was ik maar nooit geboren! Want ik zeg alleen maar dingen die de mensen in het hele land woedend maken. Ik heb niemand ooit kwaad gedaan, maar toch word ik door iedereen vervloekt!"

11 De Heer zei: "Ik beloof je dat al je moeite niet voor niets zal zijn. Wanneer je in nood komt, zal Ik ervoor zorgen dat je vijanden je niets zullen doen. 12 Maar het ijzer en koper uit het noorden zijn door geen ijzer te breken! Niemand zal het machtige leger uit het noorden kunnen tegenhouden. 13 Ik zal al jullie rijkdom en al jullie schatten als buit meegeven aan de vijand. Dat doe Ik omdat iedereen in het hele land Mij aldoor ongehoorzaam is. 14 En Ik zal jullie als slaven meegeven aan de vijand, in een ver land. Want mijn woede is als een vuur dat jullie zal verbranden."

15 Jeremia zegt: "Heer, vergeet me niet. Kom voor mij op tegen mijn vijanden! Heb niet zó lang geduld met hen, dat ze me kunnen doden. Heer, vergeet niet dat het allemaal vanwege U is dat de mensen mij zo slecht behandelen. 16 Elke keer als U tegen me sprak, verslond ik uw woorden. Ik genoot ervan. Ik werd er gelukkig van. Want U bent mijn Heer, de God van de hemelse legers. 17 Ik ben niet bevriend met mensen die met U spotten. Ik lach niet met hen mee. Doordat ik U dien, ben ik helemaal alleen. Want ik ben vol van uw woede over de ongehoorzaamheid van mijn volk. 18 Waarom heb ik altijd pijn en verdriet? Maakt U daar ooit een eind aan? Kan ik wel op U rekenen? U lijkt op een beek die opdroogt, zodat je niet zeker weet of je er water zal vinden of niet."

19 De Heer antwoordde Jeremia: "Ik wil niet dat je zulke dingen zegt. Neem het terug, dan mag je weer bij Mij komen. Alleen als je goede gedachten over Mij weet te scheiden van de verkeerde gedachten, kun je namens Mij spreken. Jij moet niet naar de andere mensen luisteren. Nee, de mensen moeten naar joú luisteren. 20 Niemand zal jou kwaad kunnen doen. Ik maak je zo onkwetsbaar als een sterke koperen muur. Ze zullen wel tegen je strijden, maar ze zullen je niet overwinnen. Want Ik ben bij je. Ik zal je helpen en redden, zegt de Heer. 21 Ik zal je redden uit de macht van slechte mensen. Ik zal je beschermen tegen iedereen die jou kwaad wil doen."

God legt nog een keer uit waarom Hij Jeruzalem gaat straffen

16 Verder zei de Heer tegen mij: "Ik wil niet dat je trouwt. Ik wil niet dat je in deze stad kinderen krijgt. Want dit zegt de Heer: De kinderen die in deze stad en in dit land geboren worden, zullen samen met hun ouders op een verschrikkelijke manier sterven. Niemand zal over hen treuren. Niemand zal hen begraven. Ze zullen blijven liggen als mest voor de aarde. Ze zullen sterven door het zwaard en door de honger. Hun lijken zullen worden opgegeten door de vogels en de wilde dieren.

Dit zegt de Heer: Ga geen huis binnen waar over een dode wordt getreurd. Ga er niet heen om over de dode te treuren. Eet niet mee van de begrafenismaaltijd. Ga de mensen niet troosten. Want Ík heb mijn vrede en mijn liefde van dit volk weggenomen. Ik heb geen medelijden meer met hen. Alle mensen in dit land, van hoog tot laag, zullen sterven. Niemand zal hen begraven. Niemand zal over hen treuren. Niemand zal als teken van verdriet sneden in zijn lichaam maken of zijn hoofd kaalscheren. Er zullen geen begrafenismaaltijden gehouden worden. Niemand zal een ander troosten over de dood van zijn vader of moeder.

Ga ook geen huis binnen waar feest gevierd wordt. Ga niet bij hen mee-eten en mee-drinken. Want dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Ik zal hier nog tijdens jullie leven alle vreugde en blijdschap wegnemen. Bruidegom en bruid zullen niet langer te horen zijn.

10 Jeremia, zeg dit allemaal tegen de mensen. Dan zullen ze je vragen: 'Waarom wenst de Heer ons zoveel ellende toe? Wat hebben we dan gedaan? Wat hebben we verkeerd gedaan tegen onze Heer God?' 11 Antwoord hen: 'De Heer zegt: Ik doe dit omdat jullie ouders Mij hebben verlaten. Ze hebben andere goden aanbeden. Ze hebben Mij verlaten en zich niet aan mijn wet gehouden. 12 En Ik doe dit omdat jullie nog ergere dingen hebben gedaan dan zij. Want jullie zijn koppig en ongehoorzaam. Jullie doen wat jullie zelf willen, en bedenken alleen maar slechte dingen. Jullie willen nooit naar Mij luisteren. 13 Daarom zal Ik jullie uit dit land wegslingeren. Ik smijt jullie naar een ver land waar jullie en jullie voorouders nooit zijn geweest. Daar zullen jullie dag en nacht andere goden moeten dienen. Ik zal geen genade met jullie hebben."

God belooft dat Hij zijn volk ook weer zal laten terugkomen

14 De Heer zegt: "Maar er komt een tijd dat de mensen niet meer zullen zweren bij 'de God die Israël uit Egypte heeft bevrijd'. 15 Ze zullen voortaan zweren bij 'de God die de Israëlieten uit het Noorderland en uit alle andere landen heeft teruggebracht.' Want nu jaag Ik hen wel weg naar andere landen, maar later zal Ik hen weer terugbrengen naar het land dat Ik aan hun voorouders heb gegeven.

16 Let op, Ik zal een groot aantal vissers laten komen die hen zullen opvissen, zegt de Heer. Daarna zal Ik een groot aantal jagers laten komen die hen zullen opjagen. Ze zullen hen opjagen uit de bergen, heuvels en rotskloven. 17 Want Ik zie alles wat ze doen. Niets is voor Mij verborgen. Ik zie alle slechte dingen die ze doen. 18 Ik zal hen eerst zwaar straffen voor alles wat ze gedaan hebben. Ik zal hen dubbel straffen. Want ze hebben mijn hele land bedorven met hun levenloze godenbeelden en hun walgelijke afgoden. Het land staat er vol mee."

19 Jeremia zegt: "Heer, bij U ben ik zo veilig als in een burcht. U beschermt mij. Ik kan naar U toe vluchten in tijd van gevaar. Van over de hele aarde zullen de volken naar U toe komen. Ze zullen zeggen: 'Onze voorouders kenden de waarheid niet. Hun goden waren machteloze goden die ons niet konden helpen.' "

20 De Heer zegt: "Als mensen zelf goden maken, zijn dat geen echte goden! 21 Daarom maak Ik Mijzelf aan hen bekend. Ik laat hun mijn kracht en mijn macht zien. Dan zullen ze toegeven dat Ik de Heer ben."

De Heer waarschuwt Juda

17 De Heer zegt: "Jullie slechte daden zijn met een metalen stift in jullie harten gekrast. Ze zijn met een diamanten punt geschreven op de hoeken van jullie altaren. Alles staat daar, onuitwisbaar. Want jullie hebben altaren en heilige palen neergezet bij de bomen en op alle hoge heuvels. Ik zal Jeruzalem op mijn berg, de velden en al jullie altaren laten leegroven van alle rijkdommen en schatten. Het zal de buit van de vijand worden. Dat doe Ik omdat jullie Mij in het hele land ongehoorzaam zijn. Jullie zullen het land dat Ik jullie gegeven had, moeten loslaten. En dat is jullie eigen schuld. Jullie zullen je vijanden moeten dienen in een ver land. Want jullie hebben Mij woedend gemaakt. En mijn woede is als een vuur dat nooit meer is te blussen.

De Heer zegt: Als iemand niet meer op Mij vertrouwt maar op mensen of op zichzelf, dan is hij vervloekt. Het zal slecht met hem aflopen. Hij lijkt op een struik in de woestijn. Hij merkt het niet als er iets goeds gebeurt. Hij staat daar maar, op droge woestijngrond, in een onbewoond en onvruchtbaar land. Maar als iemand op Mij vertrouwt, zal Ik goed voor hem zijn. Met hem zal het goed gaan. Hij lijkt op een boom die langs het water is geplant. Zijn wortels groeien tot aan de beek. Hij merkt de hitte niet eens. Zijn bladeren blijven altijd fris en groen. Als er een jaar geen regen valt, maakt hij zich geen zorgen. Er groeien altijd vruchten aan hem.

Het hart van de mens is bedrieglijker dan alle andere dingen. Het is door en door slecht. Wie kan werkelijk weten wat er diep in zijn hart is? 10 Ik, de Heer, weet wat er in het hart van een mens is. Ik ken ieders diepst verborgen gedachten. Daardoor kan Ik iedereen geven wat hij verdiend heeft. Ik beloon ieder mens naar wat hij heeft gedaan, goed of slecht. 11 Iemand die op oneerlijke manier rijk wordt, lijkt op een patrijsvogel die eieren legt maar ze niet uitbroedt. Nog voordat zo iemand oud is, zal Ik hem al zijn rijkdom weer afnemen. Bij zijn dood zal hij een arme dwaas zijn."

12 Jeremia zegt: "Heer, onze prachtige tempel, hoog op de berg, is uw schitterende troon. Al vanaf de eerste dag is onze tempel het mooiste wat er is. 13 Heer, U bent de Hoop van Israël. Alleen U kan redden. Heer, het zal slecht aflopen met de mensen die U verlaten. De mensen die zich niets van mijn woorden aantrekken, zijn ten dode opgeschreven. Want ze hebben U verlaten, de Bron van water dat leven geeft."

Jeremia vraagt God om bescherming

14 Jeremia zegt: "Genees mij, Heer, dan zal ik weer gezond zijn. Help mij, dan zal ik gered zijn. U prijs ik. 15 De mensen zeggen tegen me: 'Nou, wanneer gaat het gebeuren wat de Heer tegen je heeft gezegd? Komt er nog wat van?' 16 Maar ik heb U niet gevraagd of ik uw herder mocht zijn! Ook heb ik U niet om al die ellende voor mijn volk gevraagd! U weet alles wat ik heb gezegd. 17 Maak me alstublieft niet bang. Want alleen bij U ben ik veilig. 18 Heer, zorg ervoor dat de mensen die mij bedreigen, voor schut komen te staan! Maar ík niet! Laat hén doodsbang zijn, Heer, maar niet míj! Stort alle ellende over hen uit. Geef hun dubbel en dwars wat ze verdiend hebben, zodat ze helemaal vernietigd zullen worden."

Jeremia waarschuwt de mensen dat ze zich aan de heilige rustdag moeten houden

19 De Heer zei tegen mij: "Ga in de stadspoort staan waar de koningen van Juda Jeruzalem ingaan en uitgaan. Ga ook naar alle andere poorten van Jeruzalem. 20 Zeg daar tegen de mensen: Luister naar wat de Heer zegt, koningen van Juda. Luister, volk van Juda en alle bewoners van Jeruzalem die door deze poorten binnen komen! 21 Dit zegt de Heer: Denk erom dat jullie op de heilige rustdag niet met koopwaar rondlopen. En dat jullie geen koopwaar door de stadspoorten Jeruzalem binnen brengen. Want het zal je je leven kosten. 22 Breng op de heilige rustdag ook geen koopwaar je huis uit om te verkopen. Jullie mogen op de heilige rustdag helemaal niet werken. Ik heb jullie voorouders bevolen dat ze zich hieraan moeten houden, omdat de heilige rustdag voor Mij is. 23 Maar ze hebben niet naar Mij willen luisteren. Ze zijn koppig en ongehoorzaam geweest. Ze weigerden te gehoorzamen als Ik hen bestrafte.

24 Maar jullie, luister nu naar Mij, zegt de Heer. Breng op de heilige rustdag geen koopwaar meer de stad in. Werk helemaal niet op de heilige rustdag. Want de heilige rustdag is voor Mij. Houd je daaraan. 25 Dan zullen jullie koningen uit de familie van David door deze poorten de stad in blijven komen op hun wagens en paarden. Zij en de leiders en raadgevers, de mannen van Juda en de bewoners van Jeruzalem. Dan zal deze stad voor altijd bewoond blijven. 26 Dan zullen de mensen uit de steden van Juda komen en uit de dorpen rond Jeruzalem, uit het land van de stam van Benjamin en uit de vlakte, uit de bergen en uit het zuiden. Ze zullen brand-offers, vlees-offers, meel-offers en wierook-offers komen brengen. Ze zullen Mij komen prijzen in mijn tempel.

27 Maar als jullie niet naar Mij luisteren, als jullie op de heilige rustdag blijven werken, en koopwaar Jeruzalem in blijven brengen op de heilige rustdag, dan zal Ik een vuur binnen de poorten van Jeruzalem aansteken. Dat vuur zal de paleizen van Jeruzalem verbranden. En niemand zal het kunnen blussen."

Footnotes

  1. Jeremia 15:1 Deze twee mannen kwamen in hun tijd allebei voor hun volk op toen God het wilde straffen. En God deed wat ze van Hem vroegen. Mozes: lees Exodus 32:1-14. Samuel: lees 1 Samuel 12:19-25.
  2. Jeremia 15:4 Manasse was vóór koning Josia de koning van Juda. Lees 2 Koningen 21.