Add parallel Print Page Options

Abraham pleit voor Sodom

18 De Here verscheen opnieuw aan Abraham, die op dat moment bij het eikenbos van Mamre woonde. Op het heetst van de dag zat Abraham in de opening van zijn tent en zag plotseling drie mannen aankomen. Hij kwam snel overeind en begroette hen. ‘Mijn Heer,’ zei hij, ‘onderbreek uw reis hier even. Kijk eens, u kunt daar in de schaduw van die boom even uitrusten. Ik zal dan water halen om uw voeten op te frissen en u wat eten geven, zodat u er weer tegen kunt. Kom, ga even zitten.’ ‘Fijn,’ zeiden de reizigers dankbaar, ‘we maken graag gebruik van uw gastvrijheid.’ Abraham haastte zich terug naar de tent en zei tegen Sara: ‘Snel, bak een paar koeken voor onze gasten en gebruik je beste meel.’ Daarna liep hij vlug naar buiten, naar de kudde en zocht een vet kalf uit. Hij gaf een knecht opdracht het dier te slachten en klaar te maken.

Korte tijd later zaten de drie mannen aan een maaltijd van kaas, melk en geroosterd kalfsvlees. Abraham stond naast hen onder de boom terwijl zij aten. ‘Waar is uw vrouw Sara?’ vroegen de mannen hem. ‘In de tent,’ antwoordde Abraham. 10 Toen zei de reiziger: ‘Over een jaar zal Ik u weer bezoeken en dan zal Sara een zoon hebben.’ Sara zat bij de tentingang achter de mannen mee te luisteren.

11 Abraham en Sara waren allebei erg oud en Sara was te oud om nog kinderen te kunnen krijgen. 12 Daarom lachte ze in zichzelf om die woorden. ‘Een vrouw van mijn leeftijd die nog een kind krijgt? En dat met een man die zo oud is als Abraham?’ dacht ze. 13 Maar de Here zei tegen Abraham: ‘Waarom lacht Sara en gelooft zij niet dat een vrouw van haar leeftijd nog een kind kan krijgen? 14 Voor Mij is niets onmogelijk. Over een jaar zal Ik terugkomen en dan zal Sara een zoon hebben.’ 15 Maar Sara ontkende het. ‘Ik heb helemaal niet gelachen,’ zei zij, want ze was bang. Maar de Here zei: ‘U hebt wél gelachen.’

16 Daarna stonden de mannen op en liepen verder in de richting van Sodom. Abraham liep met hen mee om hen uitgeleide te doen. 17 ‘Moet Ik mijn plannen eigenlijk wel voor Abraham verbergen?’ dacht de Here. 18 ‘Want uit Abraham zal een groot volk voortkomen en hij zal voor alle volken een zegen zijn. 19 Ik heb hem uitgekozen. Zijn kinderen en verdere nakomelingen zullen mijn naam in ere houden, zodat Ik hun alles kan geven wat Ik heb beloofd.’ 20 Daarom zei de Here tegen Abraham: ‘Ik heb gehoord dat de inwoners van Sodom en Gomorra erg slecht zijn 21 en zwaar zondigen. Ik ga er nu heen om te zien of dat inderdaad zo is of niet. Ik zal het te weten komen.’

22 Terwijl die mannen doorliepen naar Sodom, bleef Abraham nog voor de Here staan. 23 Abraham kwam nog dichter bij en vroeg: ‘Gaat U de goeden tegelijk met de slechten doden? 24 Stel nu dat er vijftig rechtvaardige mensen onder de inwoners zijn. Moet U dan de rest niet sparen ter wille van die vijftig? 25 Dat kunt U toch niet doen? U kunt ze toch niet over één kam scheren? De Rechter van de wereld is toch een rechtvaardige rechter?’ 26 De Here antwoordde: ‘Als Ik vijftig rechtvaardige mensen vind, zal Ik ter wille van hen de hele stad sparen.’

27 Abraham nam opnieuw het woord. ‘Ik heb nu mijn mond opengedaan, dus ik zal ook doorpraten, ook al ben ik maar een stoffelijk mens die tegen de Here spreekt. 28 Stel dat het er maar vijfenveertig zijn? Zult U de stad vernietigen, omdat het er maar vijfenveertig zijn? Zult U de stad vernietigen, omdat het er vijf minder zijn?’ ‘Ik zal de stad niet vernietigen als het er vijfenveertig zijn,’ zei de Here.

29 Abraham vervolgde: ‘En als het er maar veertig zijn?’ God antwoordde: ‘Ik zal de stad niet vernietigen als Ik er veertig vind.’

30 ‘Word alstublieft niet boos,’ pleitte Abraham, ‘als ik zeg: wat als het er maar dertig zijn?’ En God antwoordde: ‘Ik zal niets vernietigen als het er dertig zijn.’

31 Toen zei Abraham: ‘Nu ik heb gewaagd tegen de Here te spreken, kan ik ook verder spreken. Stel dat er maar twintig rechtvaardigen zijn?’ En God zei: ‘Ter wille van die twintig zal Ik de stad laten voortbestaan.’

32 ‘Dit is echt de laatste keer dat ik U iets vraag, Here,’ kwam Abraham nog een keer, ‘maar wat doet U als het er tien zijn?’ En weer zei de Here: ‘Ik zal de stad niet verwoesten als Ik tien rechtvaardigen vind.’ 33 Na dit gesprek ging de Here bij Abraham weg. En Abraham ging terug naar zijn tent.

De verwoesting van Sodom en Gomorra

19 Die avond kwamen de twee engelen bij de stadspoort van Sodom aan. Daar zat Lot. Hij zag hen, stond op en boog voor hen neer. ‘Heren,’ zei hij, ‘kom naar mijn huis en wees mijn gasten voor de nacht. Morgenochtend kunt u zo vroeg opstaan als u wilt en uw weg vervolgen.’ ‘Bedankt voor uw aanbod,’ antwoordden zij, ‘maar wij brengen de nacht liever op het plein door.’ Lot drong echter zo aan dat zij ten slotte met hem meegingen. Hij bood hun een maaltijd aan, compleet met ongezuurde broden.

4,5 Na het eten, toen iedereen zich klaarmaakte voor de nacht, omsingelden de mannen van Sodom, oud en jong, het huis en schreeuwden naar Lot: ‘Laat je gasten eens naar buiten komen, we willen gemeenschap met hen hebben!’ Lot kwam naar buiten en sloot de deur achter zich. ‘Toe, beste vrienden,’ drong hij aan, ‘dat kunnen jullie toch niet doen. Ik heb twee dochters, die nog maagd zijn, die kunnen jullie wel krijgen. Daar mag je mee doen wat je wilt. Maar laat die mannen met rust, want als gasten staan zij onder mijn bescherming.’ ‘Wat zullen we nu krijgen,’ schreeuwden de mannen. ‘Ga opzij! Wil jij, een vreemde, ons vertellen wat we wel en niet moeten doen? Pas maar op, wat wij met die mannen gaan doen, zal nog kinderspel zijn, vergeleken met wat we met jou zullen doen.’ Zij kwamen dreigend op Lot af en probeerden de deur te forceren. 10 Maar de twee mannen trokken Lot snel naar binnen en gooiden de deur dicht. 11 Tegelijk verblindden zij de woeste menigte, zodat die de deur niet kon vinden.

12,13 ‘Hoeveel familieleden hebt u hier in de stad?’ vroegen de engelen aan Lot. ‘Haal ze bij elkaar, schoonzonen, zonen, dochters en anderen en verlaat de stad dan zo snel mogelijk, want wij gaan haar vernietigen. De slechte naam van de stad is tot de hemel doorgedrongen en de Here heeft ons gestuurd om haar te verwoesten.’ 14 Toen zocht Lot de verloofden van zijn dochters op en riep: ‘Snel, verlaat de stad, want de Here gaat haar verwoesten!’ Maar zij geloofden hem niet.

15 Bij het aanbreken van de volgende dag kregen de engelen haast. ‘Schiet op,’ zeiden zij tegen Lot. ‘Maak dat u wegkomt met uw vrouw en uw twee dochters die hier in huis zijn, nu het nog kan. Anders wordt u ook het slachtoffer van de vernietiging van de stad!’ 16 Lot aarzelde nog, maar de engelen grepen hem, zijn vrouw en zijn twee dochters bij de hand en renden de stad uit. God wilde hen sparen. 17 ‘Ren voor uw leven,’ zeiden ze. ‘Kijk niet om en vlucht naar de bergen. Hier op de vlakte blijven zou uw dood betekenen!’

18-20 Maar Lot stribbelde tegen: ‘Ach nee, Heer,’ smeekte hij, ‘nu u zo vriendelijk bent geweest mijn leven te redden, laat mij dan alstublieft naar dat kleine stadje mogen vluchten in plaats van naar de bergen, want ik ben bang dat het onheil mij dan zal achterhalen. Kijk maar, dat stadje is dichtbij en maar klein. Ziet u niet hoe klein het is? Daar zal ik mijn leven kunnen redden.’ 21 ‘Goed,’ zei de engel, ‘ik aanvaard uw voorstel en zal dat kleine stadje niet verwoesten. 22 Maar schiet wel op, want ik kan niets doen zolang u hier staat.’ (Sinds die tijd heette het stadje Soar: kleine stad). 23 De zon was al op toen Lot de kleine stad bereikte.

24 Toen liet de Here vuur en brandend zwavel op Sodom en Gomorra regenen 25 en vernietigde de steden op de vlakte, samen met alle mensen en alles wat er groeide. 26 Maar Lots vrouw keek tijdens de vlucht om en veranderde in een zoutpilaar.

27 Diezelfde ochtend stond Abraham op en hij haastte zich naar de plaats, waar hij voor de Here had gestaan. 28 Hij keek over de vlakte naar Sodom en Gomorra en zag dikke rookwolken opstijgen. 29 Zo willigde God Abrahams verzoek in. Hij spaarde Lot en haalde hem op tijd uit het gebied van de enorme vernietiging en massale dood.

30 Lot durfde niet in Soar te blijven en ging met zijn twee dochters in een grot in de bergen wonen. 31 Op een dag zei Lots oudste dochter tegen haar zuster: ‘Hier in deze streek is geen enkele man met wie vader ons zal laten trouwen. Zelf zal hij al gauw niet meer in staat zijn kinderen te verwekken. 32 Laten wij hem dronken voeren met wijn en met hem slapen, zodat onze familie niet uitsterft.’

33 Zo voerden de meisjes hun vader die avond dronken en de oudste dochter ging bij hem liggen en had gemeenschap met haar vader. Lot merkte niet dat zij bij hem kwam en weer weg ging. 34 De volgende morgen zei de oudste dochter tegen haar zuster: ‘Ik heb vannacht met vader geslapen. Laten wij hem vanavond weer dronken voeren, dan kun jij het ook doen. Zo zal onze familie blijven voortbestaan.’ 35 Die avond voerden zij hun vader weer dronken en het jongste meisje sliep met haar vader. Net als de eerste keer merkte Lot er niets van.

36 Zo raakten de beide meisjes in verwachting van hun vader. 37 De zoon van de oudste werd Moab genoemd, hij werd de vader van de Moabieten. 38 De zoon van de jongste dochter werd Ben-Ammi genoemd, hij werd de vader van de Ammonieten.

God belooft voor de derde keer aan Abraham dat hij een zoon zal krijgen

18 Op een dag kwam de Heer naar Abraham toe bij de eikenbomen van Mamré. Abraham zat op dat moment bij de ingang van zijn tent. Het was op het heetst van de dag. Hij keek op en zag dat er drie mannen voor hem stonden. Hij stond op en liep naar hen toe. Hij boog diep en zei: "Wilt u alstublieft mijn gasten zijn? Laat mij water voor u halen, zodat u uw voeten kan wassen. En rust wat uit onder de boom hier. Ik zal u wat te eten brengen, zodat u een beetje opknapt voordat u verder reist. Want daarvoor bent u toch bij mij langsgekomen!" Ze zeiden: "Graag!"

Abraham ging snel naar Sara in de tent en zei: "Ga vlug deeg maken en brood bakken!" Daarna liep Abraham naar de koeien en koos een gezond, vet kalf uit. Hij bracht het naar de knecht, die het snel voor hem ging slachten en klaarmaken. Toen het eten klaar was, zette hij het voor de mannen neer, met boter en melk. Hij bleef onder de boom staan terwijl zij aten.

Toen vroegen ze hem: "Waar is je vrouw Sara?" Hij zei: "Daar, in de tent." 10 En Hij zei tegen hem: "Over een jaar kom Ik bij je terug. Dan zal je vrouw Sara een zoon hebben." Sara luisterde bij de ingang van de tent, die achter Hem was. 11 Abraham en Sara waren al heel erg oud. Sara was allang te oud om nog kinderen te kunnen krijgen. 12 Daarom lachte Sara in zichzelf en dacht: "Alsof ik nog naar mijn man zou verlangen, nu we allebei al zo oud zijn!" 13 Toen zei de Heer tegen Abraham: "Waarom lacht Sara daar? Waarom zegt ze: 'Alsof ik nog een kind zou krijgen, terwijl ik al zo oud ben!'? 14 Voor de Heer is niets te wonderlijk! Op de juiste tijd, over een jaar, zal Ik bij jullie terugkomen. Dan zal Sara een zoon hebben." 15 Toen loog Sara en zei: "Ik heb niet gelachen." Want ze was bang. Maar de Heer zei: "Dat is niet waar. Je hebt wél gelachen."

Gods beslissing over Sodom en Gomorra

16 Toen vertrokken de mannen in de richting van Sodom. Abraham liep een eind met hen mee. 17 De Heer dacht: "Ik zal niet voor Abraham verbergen wat Ik ga doen. 18 Want Abraham zal een groot en machtig volk worden. Door de zegen die op hem is, zullen alle mensen van de aarde gezegend worden. 19 Want hem heb Ik uitgekozen. Hij moet zijn zonen leren hoe ze met Mij moeten leven. Hij zal hen leren eerlijk en rechtvaardig te zijn. Want dan kan Ik doen wat Ik aan Abraham heb beloofd." 20 Daarom zei de Heer: "Er wordt luid geklaagd over wat de mensen in Sodom en Gomorra doen. Want ze doen er verschrikkelijke dingen. 21 Ik wil gaan kijken of het inderdaad zo erg is als Ik gehoord heb. Ik wil het weten."

22 Toen gingen de mannen naar Sodom. Maar Abraham bleef voor de Heer staan. 23 Hij kwam dichterbij en zei: "Maar stel dat er ook goede mensen in de stad zijn. Zult U hen dan samen met de slechte mensen doden? 24 Misschien zijn er 50 goede mensen in die stad. Zult U hen dan ook doden? Wilt U de stad dan niet heel laten, om die 50 onschuldige mensen te redden? 25 Het past helemaal niet bij U om onschuldige mensen samen met schuldige mensen te doden. Want dan loopt het met allebei hetzelfde af! Dat past helemaal niet bij U! U, de Rechter van de hele aarde, kan toch niet onrechtvaardig zijn?" 26 De Heer antwoordde: "Als Ik in Sodom 50 goede mensen vind, zal Ik de hele stad niet straffen, om die 50 mensen te redden." 27 Abraham antwoordde: "Ik ben zo brutaal geweest om tegen de Heer te spreken, ook al ben ik maar een mens. 28 Misschien zijn er vijf mensen te weinig. Zult U dan, omdat er vijf te weinig zijn, de hele stad verwoesten?" En Hij zei: "Ik zal de stad niet verwoesten, als Ik er 45 goede mensen vind." 29 Abraham zei: "Misschien vindt U er maar 40 goede mensen." En Hij zei: "Dan zal Ik het niet doen, om die 40 te redden." 30 En Abraham zei: "Heer, word alstublieft niet boos als ik nóg iets zeg. Maar misschien vindt U er maar 30 goede mensen." En de Heer zei: "Ik zal het niet doen als Ik er maar 30 vind." 31 En Abraham zei: "Ik ben zo brutaal om weer tegen de Heer te spreken. Maar misschien vindt U er maar 20 goede mensen." En de Heer zei: "Dan zal Ik de stad niet verwoesten, om die 20 te redden." 32 En Abraham zei: "Heer, word alstublieft niet boos als ik nog één keer iets zeg. Maar misschien vindt U er maar 10 goede mensen." En Hij zei: "Dan zal Ik de stad niet verwoesten, om die 10 te redden." 33 Toen Hij uitgesproken was met Abraham, ging de Heer weg. En Abraham ging naar huis terug.

De engelen komen bij Lot

19 De twee engelen kwamen 's avonds bij Sodom. Lot zat in de poort van de stad. Toen hij hen zag, stond hij op, liep hun tegemoet en boog zich diep. Hij zei: "Heren, wilt u alstublieft mijn gasten zijn? Blijf vannacht in mijn huis slapen. U kan er uw voeten wassen en dan morgen vroeg weer verder reizen." Maar ze zeiden: "Nee, we blijven vannacht op het plein slapen." Maar toen Lot erg bij hen aandrong, gingen ze met hem mee naar huis. Hij maakte voor hen een maaltijd klaar en bakte brood voor hen. Ze aten.

Toen ze naar bed wilden gaan, omsingelden de mannen van Sodom het huis. Alle mannen van de hele stad, jong en oud, waren naar Lots huis gekomen. Ze schreeuwden naar Lot: "Waar zijn die mannen die vannacht bij je zijn gekomen? Breng ze naar buiten, want we willen seks met hen hebben!" Toen ging Lot naar buiten en deed de deur achter zich dicht. Hij zei: "Vrienden, doe dat alsjeblieft niet. Ik heb twee jonge, ongetrouwde dochters. Die wil ik wel naar buiten brengen. Jullie mogen met hen doen wat jullie willen. Maar doe deze mannen geen kwaad. Ze zijn mijn gasten en ze staan onder mijn bescherming."[a] Maar ze zeiden: "Opzij! Jij bent maar een vreemdeling hier en nu wil jij ons vertellen wat wij moeten doen? Pas maar op, anders doen we met jou nog iets ergers dan met hen!" En ze drongen tegen Lot op en probeerden de deur open te breken. 10 Maar Lots gasten trokken Lot naar binnen en deden de deur dicht. 11 En ze zorgden ervoor dat de kerels de deur niet konden vinden, hoe goed ze ook zochten. Het was net alsof ze blind waren.

12 Toen zeiden de mannen tegen Lot: "Wie horen er hier nog meer bij jou? Zijn je dochters verloofd? Heb je nog meer zonen of dochters? Als er in de stad nog meer mensen bij jou horen, neem hen dan mee, de stad uit. 13 Want we gaan deze stad verwoesten. De Heer heeft gehoord dat er luid wordt geklaagd over de slechtheid van de mensen hier. Daarom heeft Hij ons gestuurd om de stad te vernietigen." 14 Toen ging Lot naar de mannen die met zijn dochters zouden trouwen en zei: "Kom mee, vlucht de stad uit, want de Heer gaat de stad verwoesten." Maar ze dachten dat hij hen voor de gek hield.

De verwoesting van Sodom

15 Het begon dag te worden. Daarom drongen de engelen er bij Lot op aan dat hij moest opschieten. Ze zeiden: "Kom mee en vlucht met je vrouw en je twee dochters. Dan zullen jullie niet worden gedood. Want de stad gaat verwoest worden vanwege alle misdaden die hier gebeuren." 16 Maar Lot bleef aarzelen. Daarom grepen de mannen hem, zijn vrouw en zijn twee dochters bij de hand en brachten hen de stad uit. Want de Heer wilde hen redden. 17 Zodra ze buiten de stad waren, zeiden ze: "Ren voor je leven! Kijk niet om en blijf niet hier in de vlakte staan. Vlucht naar de bergen, zodat jullie niet sterven." 18 Maar Lot zei: "Nee, heer, kijk toch! 19 U bent zo goed voor mij geweest en heeft mijn leven gered. Maar de bergen zijn te ver! Dat haal ik niet! De ramp zal mij inhalen en mij doden. 20 Kijk, dat stadje daar is dichtbij genoeg om naartoe te vluchten. Dat is maar een klein stadje. Dat kunt u toch wel heel laten? Dan kan ik daarheen vluchten om in leven te blijven." 21 Toen zei de engel tegen hem: "Ik zal ook nu doen wat je vraagt. Ik zal dat stadje niet omkeren. 22 Schiet op, vlucht daar maar heen. Want ik zal niets kunnen doen voordat jullie daar zijn aangekomen." Daarom noemen de mensen die stad sindsdien Zoar (= 'klein').

23 De zon ging net op toen Lot in Zoar aankwam. 24 Toen liet de Heer zwavel en vuur uit de hemel op Sodom en Gomorra neerregenen. 25 En Hij keerde die steden om, met het hele gebied er omheen, alle bewoners van de twee steden en alle akkers. 26 Maar Lots vrouw, die achter Lot liep, keek om en veranderde in een zoutpilaar.

27 De volgende ochtend ging Abraham al vroeg naar de plaats waar hij met de Heer had gesproken. 28 Hij keek in de richting van de vlakte waar Sodom en Gomorra lagen. Hij zag dat er rook van de aarde opsteeg, als de rook van een oven.

29 Toen God de steden in de vlakte verwoestte, was God niet vergeten wat Hij Abraham had beloofd. Hij dacht aan wat Abraham Hem had gevraagd. Daarom redde Hij Lot toen Hij de steden omkeerde waarin Lot had gewoond.

De dochters van Lot

30 Lot durfde niet in Zoar te blijven. Hij ging met zijn twee dochters in een grot in de bergen wonen. 31 De oudste dochter zei tegen de jongste dochter: "Onze vader is al oud en er is hier nergens een man om mee te trouwen, zoals dat hoort. 32 Laten we onze vader zoveel wijn te drinken geven dat hij dronken wordt, en dan met hem naar bed gaan. Dan zullen we door hem toch kinderen krijgen en zal de familie van onze vader blijven bestaan." 33 Die avond gaven ze hun vader veel wijn te drinken, zodat hij dronken werd. En de oudste dochter ging bij haar vader liggen en ging later weer weg. Lot wist er later niets van. 34 De volgende morgen zei de oudste dochter tegen de jongste: "Ik ben gisteren met mijn vader naar bed geweest. We zullen hem ook deze avond veel wijn te drinken geven. Dan ga jij met hem naar bed. Dan zullen we door onze vader kinderen krijgen en zal de familie van onze vader blijven bestaan." 35 Zo gaven ze hun vader ook die avond veel wijn te drinken, zodat hij dronken werd. Nu ging de jongste dochter bij haar vader liggen en ging later weer weg. En Lot wist er later niets van. 36 En de twee dochters raakten in verwachting van hun vader. 37 De oudste dochter kreeg een zoon, die ze Moab (= 'van een vader') noemde. Hij is de voorvader van de Moabieten. 38 Ook de jongste dochter kreeg een zoon, die ze Ben-Ammi (= 'zoon van mijn volk') noemde. Hij is de voorvader van de Ammonieten.

Footnotes

  1. Genesis 19:8 In die tijd was het de plicht van een gastheer om zijn gasten tot elke prijs te beschermen. Hij was er verantwoordelijk voor dat hun niets zou gebeuren. Lot was zelfs bereid zijn dochters daarvoor op te offeren.

The Three Visitors

18 The Lord appeared to Abraham(A) near the great trees of Mamre(B) while he was sitting at the entrance to his tent(C) in the heat of the day. Abraham looked up(D) and saw three men(E) standing nearby. When he saw them, he hurried from the entrance of his tent to meet them and bowed low to the ground.(F)

He said, “If I have found favor in your eyes,(G) my lord,[a] do not pass your servant(H) by. Let a little water be brought, and then you may all wash your feet(I) and rest under this tree. Let me get you something to eat,(J) so you can be refreshed and then go on your way—now that you have come to your servant.”

“Very well,” they answered, “do as you say.”

So Abraham hurried into the tent to Sarah. “Quick,” he said, “get three seahs[b] of the finest flour and knead it and bake some bread.”(K)

Then he ran to the herd and selected a choice, tender calf(L) and gave it to a servant, who hurried to prepare it. He then brought some curds(M) and milk(N) and the calf that had been prepared, and set these before them.(O) While they ate, he stood near them under a tree.

“Where is your wife Sarah?”(P) they asked him.

“There, in the tent,(Q)” he said.

10 Then one of them said, “I will surely return to you about this time next year,(R) and Sarah your wife will have a son.”(S)

Now Sarah was listening at the entrance to the tent, which was behind him. 11 Abraham and Sarah were already very old,(T) and Sarah was past the age of childbearing.(U) 12 So Sarah laughed(V) to herself as she thought, “After I am worn out and my lord(W) is old, will I now have this pleasure?”

13 Then the Lord said to Abraham, “Why did Sarah laugh and say, ‘Will I really have a child, now that I am old?’(X) 14 Is anything too hard for the Lord?(Y) I will return to you at the appointed time next year,(Z) and Sarah will have a son.”(AA)

15 Sarah was afraid, so she lied and said, “I did not laugh.”

But he said, “Yes, you did laugh.”

Abraham Pleads for Sodom

16 When the men(AB) got up to leave, they looked down toward Sodom, and Abraham walked along with them to see them on their way. 17 Then the Lord said, “Shall I hide from Abraham(AC) what I am about to do?(AD) 18 Abraham will surely become a great and powerful nation,(AE) and all nations on earth will be blessed through him.[c] 19 For I have chosen him(AF), so that he will direct his children(AG) and his household after him to keep the way of the Lord(AH) by doing what is right and just,(AI) so that the Lord will bring about for Abraham what he has promised him.”(AJ)

20 Then the Lord said, “The outcry against Sodom(AK) and Gomorrah is so great(AL) and their sin so grievous(AM) 21 that I will go down(AN) and see if what they have done is as bad as the outcry that has reached me. If not, I will know.”

22 The men(AO) turned away and went toward Sodom,(AP) but Abraham remained standing before the Lord.[d](AQ) 23 Then Abraham approached him and said: “Will you sweep away the righteous with the wicked?(AR) 24 What if there are fifty righteous people in the city? Will you really sweep it away and not spare[e] the place for the sake of the fifty righteous people in it?(AS) 25 Far be it from you to do such a thing(AT)—to kill the righteous with the wicked, treating the righteous(AU) and the wicked alike.(AV) Far be it from you! Will not the Judge(AW) of all the earth do right?”(AX)

26 The Lord said, “If I find fifty righteous people in the city of Sodom, I will spare the whole place for their sake.(AY)

27 Then Abraham spoke up again: “Now that I have been so bold as to speak to the Lord, though I am nothing but dust and ashes,(AZ) 28 what if the number of the righteous is five less than fifty? Will you destroy the whole city for lack of five people?”

“If I find forty-five there,” he said, “I will not destroy it.”

29 Once again he spoke to him, “What if only forty are found there?”

He said, “For the sake of forty, I will not do it.”

30 Then he said, “May the Lord not be angry,(BA) but let me speak. What if only thirty can be found there?”

He answered, “I will not do it if I find thirty there.”

31 Abraham said, “Now that I have been so bold as to speak to the Lord, what if only twenty can be found there?”

He said, “For the sake of twenty, I will not destroy it.”

32 Then he said, “May the Lord not be angry, but let me speak just once more.(BB) What if only ten can be found there?”

He answered, “For the sake of ten,(BC) I will not destroy it.”

33 When the Lord had finished speaking(BD) with Abraham, he left,(BE) and Abraham returned home.(BF)

Sodom and Gomorrah Destroyed

19 The two angels(BG) arrived at Sodom(BH) in the evening, and Lot(BI) was sitting in the gateway of the city.(BJ) When he saw them, he got up to meet them and bowed down with his face to the ground.(BK) “My lords,” he said, “please turn aside to your servant’s house. You can wash your feet(BL) and spend the night and then go on your way early in the morning.”

“No,” they answered, “we will spend the night in the square.”(BM)

But he insisted(BN) so strongly that they did go with him and entered his house.(BO) He prepared a meal for them, baking bread without yeast,(BP) and they ate.(BQ) Before they had gone to bed, all the men from every part of the city of Sodom(BR)—both young and old—surrounded the house. They called to Lot, “Where are the men who came to you tonight? Bring them out to us so that we can have sex with them.”(BS)

Lot went outside to meet them(BT) and shut the door behind him and said, “No, my friends. Don’t do this wicked thing. Look, I have two daughters who have never slept with a man. Let me bring them out to you, and you can do what you like with them. But don’t do anything to these men, for they have come under the protection of my roof.”(BU)

“Get out of our way,” they replied. “This fellow came here as a foreigner,(BV) and now he wants to play the judge!(BW) We’ll treat you worse than them.” They kept bringing pressure on Lot and moved forward to break down the door.

10 But the men(BX) inside reached out and pulled Lot back into the house and shut the door. 11 Then they struck the men who were at the door of the house, young and old, with blindness(BY) so that they could not find the door.

12 The two men said to Lot, “Do you have anyone else here—sons-in-law, sons or daughters, or anyone else in the city who belongs to you?(BZ) Get them out of here, 13 because we(CA) are going to destroy this place. The outcry to the Lord against its people is so great(CB) that he has sent us to destroy it.”(CC)

14 So Lot went out and spoke to his sons-in-law, who were pledged to marry[f] his daughters. He said, “Hurry and get out of this place, because the Lord is about to destroy the city!(CD)” But his sons-in-law thought he was joking.(CE)

15 With the coming of dawn, the angels urged Lot, saying, “Hurry! Take your wife and your two daughters who are here, or you will be swept away(CF) when the city is punished.(CG)

16 When he hesitated, the men grasped his hand and the hands of his wife and of his two daughters(CH) and led them safely out of the city, for the Lord was merciful to them.(CI) 17 As soon as they had brought them out, one of them said, “Flee for your lives!(CJ) Don’t look back,(CK) and don’t stop anywhere in the plain!(CL) Flee to the mountains(CM) or you will be swept away!”

18 But Lot said to them, “No, my lords,[g] please! 19 Your[h] servant has found favor in your[i] eyes,(CN) and you[j] have shown great kindness(CO) to me in sparing my life. But I can’t flee to the mountains;(CP) this disaster will overtake me, and I’ll die. 20 Look, here is a town near enough to run to, and it is small. Let me flee to it—it is very small, isn’t it? Then my life will be spared.”

21 He said to him, “Very well, I will grant this request(CQ) too; I will not overthrow the town you speak of. 22 But flee there quickly, because I cannot do anything until you reach it.” (That is why the town was called Zoar.[k](CR))

23 By the time Lot reached Zoar,(CS) the sun had risen over the land. 24 Then the Lord rained down burning sulfur(CT) on Sodom and Gomorrah(CU)—from the Lord out of the heavens.(CV) 25 Thus he overthrew those cities(CW) and the entire plain,(CX) destroying all those living in the cities—and also the vegetation in the land.(CY) 26 But Lot’s wife looked back,(CZ) and she became a pillar of salt.(DA)

27 Early the next morning Abraham got up and returned to the place where he had stood before the Lord.(DB) 28 He looked down toward Sodom and Gomorrah, toward all the land of the plain, and he saw dense smoke rising from the land, like smoke from a furnace.(DC)

29 So when God destroyed the cities of the plain,(DD) he remembered(DE) Abraham, and he brought Lot out of the catastrophe(DF) that overthrew the cities where Lot had lived.(DG)

Lot and His Daughters

30 Lot and his two daughters left Zoar(DH) and settled in the mountains,(DI) for he was afraid to stay in Zoar. He and his two daughters lived in a cave. 31 One day the older daughter said to the younger, “Our father is old, and there is no man around here to give us children—as is the custom all over the earth. 32 Let’s get our father to drink wine and then sleep with him and preserve our family line(DJ) through our father.”(DK)

33 That night they got their father to drink wine, and the older daughter went in and slept with him. He was not aware of it when she lay down or when she got up.(DL)

34 The next day the older daughter said to the younger, “Last night I slept with my father. Let’s get him to drink wine again tonight, and you go in and sleep with him so we can preserve our family line through our father.”(DM) 35 So they got their father to drink wine(DN) that night also, and the younger daughter went in and slept with him. Again he was not aware of it when she lay down or when she got up.(DO)

36 So both of Lot’s daughters became pregnant by their father.(DP) 37 The older daughter had a son, and she named him Moab[l];(DQ) he is the father of the Moabites(DR) of today. 38 The younger daughter also had a son, and she named him Ben-Ammi[m]; he is the father of the Ammonites[n](DS) of today.

Footnotes

  1. Genesis 18:3 Or eyes, Lord
  2. Genesis 18:6 That is, probably about 36 pounds or about 16 kilograms
  3. Genesis 18:18 Or will use his name in blessings (see 48:20)
  4. Genesis 18:22 Masoretic Text; an ancient Hebrew scribal tradition but the Lord remained standing before Abraham
  5. Genesis 18:24 Or forgive; also in verse 26
  6. Genesis 19:14 Or were married to
  7. Genesis 19:18 Or No, Lord; or No, my lord
  8. Genesis 19:19 The Hebrew is singular.
  9. Genesis 19:19 The Hebrew is singular.
  10. Genesis 19:19 The Hebrew is singular.
  11. Genesis 19:22 Zoar means small.
  12. Genesis 19:37 Moab sounds like the Hebrew for from father.
  13. Genesis 19:38 Ben-Ammi means son of my father’s people.
  14. Genesis 19:38 Hebrew Bene-Ammon

Onderricht voor het leven

‘Let erop dat u uw goede werken niet doet om bij de mensen op te vallen. Want dan krijgt u geen beloning van uw hemelse Vader. Wanneer u een arme iets geeft, bazuin het dan niet rond. Dat doen schijnheilige mensen. Het gaat hen erom iedereen in de synagoge en op straat te laten zien hoe goed zij zijn. Zij willen door de mensen geprezen worden. Daarmee hebben zij hun beloning al. Als u goed voor iemand bent, houd het dan geheim. Laat uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet. Uw Vader ziet wat er in het verborgene gebeurt en Hij zal u ervoor belonen.

Nu iets over het bidden. Wees niet zoals de schijnheiligen: die bidden zo dat iedereen het kan horen en zien, op de hoek van de straat en in de synagoge. Zij hebben hun beloning al. Als u bidt, ga dan uw kamer in, doe de deur achter u dicht en bid tot uw Vader in het verborgene. En uw Vader, die ziet wat er in het verborgene gebeurt, zal u belonen. En wees bij het bidden niet langdradig en gebruik geen zinloze woorden, zoals de andere volken doen. Want die denken dat hun gebeden worden verhoord als zij veel woorden gebruiken. Doe niet zoals zij. Bedenk dat uw Vader precies weet wat u nodig hebt, al voor u Hem erom vraagt!

Bid daarom dit gebed:

Onze Vader in de hemel, laat uw naam alle eer ontvangen. 10 Laat uw Koninkrijk komen. Laat uw wil op de aarde worden gedaan, net zoals in de hemel. 11 Geef ons vandaag het eten dat wij nodig hebben. 12 Vergeef ons onze schulden, zoals wij anderen hun schulden vergeven. 13 Breng ons niet in beproeving, maar verlos ons van de duivel. 14 Want als u de mensen vergeeft wat zij verkeerd hebben gedaan, zal uw hemelse Vader ook u vergeven wat u verkeerd hebt gedaan. 15 Maar als u hen niet vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u niet vergeven.

16 Nu iets over het vasten. Als u vast, doe dat dan niet opvallend zoals schijnheilige mensen. Want die proberen, door er somber en onverzorgd uit te zien, de mensen te laten weten dat zij vasten. Dat is dan ook de enige beloning die zij er ooit voor krijgen. 17 Maar als u vast, zorg dan dat u er verzorgd uitziet. 18 Dan zal niemand merken dat u vast, behalve uw Vader, die in het verborgene is. En die Vader, die ziet wat er in het verborgene gebeurt, zal u belonen.

Read full chapter

Lessen over het geven van geld

Jezus zei tegen zijn leerlingen: "Wees goed voor andere mensen. Maar doe dat niet om iedereen te laten zien hoe geweldig je bent. Want dan krijg je geen beloning van je hemelse Vader. Als je een bedelaar iets geeft, laat dat dan niet aan iedereen weten. De schijnheilige mensen in de synagogen en op straat doen dat wél. Want zij willen graag door de mensen geprezen worden. Luister goed! Ik zeg jullie dat ze hun hele beloning al hebben gekregen. Maar als je een bedelaar iets geeft, zorg er dan voor dat je linkerhand niet weet wat je rechterhand doet. Zo is het geheim wat je gedaan hebt. En je Vader, die de verborgen dingen ziet, zal je er openlijk voor belonen."

Lessen over bidden

Jezus zei tegen zijn leerlingen: "En bid niet op dezelfde manier als de schijnheilige mensen. Zij staan graag in de synagoge en op de hoeken van de pleinen te bidden. Want ze willen dat de mensen het zien. Luister goed! Ik zeg jullie dat ze hun hele beloning al hebben gekregen. Maar als je bidt, ga dan je kamer in en doe de deur dicht. Bid dan tot je Vader terwijl niemand het ziet. En je Vader, die de verborgen dingen ziet, zal je er openlijk voor belonen.

En gebruik bij het bidden niet heel veel woorden door steeds hetzelfde te zeggen, zoals de andere volken doen. Want zij denken dat als ze hun woorden maar steeds herhalen, hun goden zullen doen wat ze van hen vragen. Doe niet net als zij. Want jullie Vader weet wat jullie nodig hebben. Hij weet dat al vóórdat jullie Hem er om hebben gebeden! Maar bid het volgende:

Onze hemelse Vader, laten alle mensen diep ontzag voor U krijgen. 10 Laat uw Koninkrijk komen. Laat op aarde worden gedaan wat Ú wil, net zoals in de hemel wordt gedaan wat U wil. 11 Geef ons vandaag het eten dat we nodig hebben. 12 Vergeef ons wat we verkeerd doen, net zoals wij ook de mensen vergeven die verkeerd tegen óns doen. 13 En stel ons niet op de proef, maar red ons van het kwaad. Want van U is het Koninkrijk en alle kracht en alle macht en alle hemelse majesteit, tot in eeuwigheid. Amen. Zo is het!

14 Als jullie de mensen vergeven wat ze verkeerd doen, zal jullie hemelse Vader jullie ook vergeven wat jullie verkeerd doen. 15 Maar als jullie andere mensen niet vergeven, zal jullie Vader jullie ook niet vergeven.

16 En als jullie een dag niets eten om je op God te richten, laat dat dan niet aan de mensen merken. De schijnheilige mensen laten dat wél aan iedereen zien. Ze zetten een heel somber gezicht op, kammen hun haar niet en wassen hun gezicht niet, zodat iedereen het weet. Luister goed! Ik zeg jullie dat ze hun hele beloning al hebben gekregen. 17 Maar jullie zeg Ik: als jullie niets eten om je op God te richten, kam dan gewoon je haar en was gewoon je gezicht. 18 Dan weten de mensen het niet, maar alleen jullie Vader weet het, want Hij ziet de verborgen dingen. En Hij zal jullie er openlijk voor belonen."

Read full chapter

Giving to the Needy

“Be careful not to practice your righteousness in front of others to be seen by them.(A) If you do, you will have no reward from your Father in heaven.

“So when you give to the needy, do not announce it with trumpets, as the hypocrites do in the synagogues and on the streets, to be honored by others. Truly I tell you, they have received their reward in full. But when you give to the needy, do not let your left hand know what your right hand is doing, so that your giving may be in secret. Then your Father, who sees what is done in secret, will reward you.(B)

Prayer(C)

“And when you pray, do not be like the hypocrites, for they love to pray standing(D) in the synagogues and on the street corners to be seen by others. Truly I tell you, they have received their reward in full. But when you pray, go into your room, close the door and pray to your Father,(E) who is unseen. Then your Father, who sees what is done in secret, will reward you. And when you pray, do not keep on babbling(F) like pagans, for they think they will be heard because of their many words.(G) Do not be like them, for your Father knows what you need(H) before you ask him.

“This, then, is how you should pray:

“‘Our Father(I) in heaven,
hallowed be your name,
10 your kingdom(J) come,
your will be done,(K)
    on earth as it is in heaven.
11 Give us today our daily bread.(L)
12 And forgive us our debts,
    as we also have forgiven our debtors.(M)
13 And lead us not into temptation,[a](N)
    but deliver us from the evil one.[b](O)

14 For if you forgive other people when they sin against you, your heavenly Father will also forgive you.(P) 15 But if you do not forgive others their sins, your Father will not forgive your sins.(Q)

Fasting

16 “When you fast,(R) do not look somber(S) as the hypocrites do, for they disfigure their faces to show others they are fasting. Truly I tell you, they have received their reward in full. 17 But when you fast, put oil on your head and wash your face, 18 so that it will not be obvious to others that you are fasting, but only to your Father, who is unseen; and your Father, who sees what is done in secret, will reward you.(T)

Read full chapter

Footnotes

  1. Matthew 6:13 The Greek for temptation can also mean testing.
  2. Matthew 6:13 Or from evil; some late manuscripts one, / for yours is the kingdom and the power and the glory forever. Amen.