Add parallel Print Page Options

What I say is true and Christ knows it is. I do not tell a lie. My heart tells me it is true. And the Holy Spirit knows this.

I am very sad. I am always troubled. 3I could almost wish I were taken away from Christ for the sake of my brothers, the people of my own nation.

They are Jews. God gave them the right to be his sons. He showed them how great he is. He made agreements with them. He gave them the law. He told them how to worship him. He gave them the promises.

The great men were their fathers. Christ was born a Jew. He is God over all. Praise him for ever! Yes, he is!

God will do what he said he would do. Not all who are Jews belong to the real Israel.

Not all the people in Abraham's family are his children. But the holy writings say, `It is Isaac's family who will be called your family.'

This means that not all who were born in Abraham's family are God's children. God promised Abraham a son [Isaac]. His children [the Jews] are the ones that God called Abraham's true family.

For this is what God promised, `About this time next year I will come and Sarah shall have a son.'

And that is not all. Rebecca also had children. Their father was Isaac, our father.

11 When the children were not yet born, they had done nothing good or bad. God chooses the people he wants. He does not choose people because of what they have done. He chooses people who will answer his call. So he said to Rebecca, `The older one will be a slave of the younger one.'

12 The holy writings also say, `I loved Jacob, but I hated Esau.'

13 So what shall we say? Does God do what is not right? No, never!

14 He says to Moses, `I will be kind to a person if I choose to be kind to him. I will share in the suffering of others if I choose to be sorry for them.'

15 God is not kind to a person because the person wants God to be kind to him. God is not kind to him because the person runs to him to ask him for help. God is kind because he chooses to be kind.

16 In the holy writings it says to Pharaoh, `That is why I made you live. I wanted to show my power through you. I wanted people to know about me all over the earth.'

17 So God is kind to any person if he wants to be kind to him. And God makes a man's heart hard if he wants to do that.

18 So you will ask me, `Why does God still blame us? Who can fight against what God has planned?'

19 But you are only a man. Will you tell God what to do? Can the pot say to the man who made it, `Why did you make me like this?'

20 The person who makes pots has power over the mud. He can make two different pots out of one pile of mud. One pot will be fine and another will not be fine. Can the potter not make them so?

21 God has a right to be very angry if he wants to be. He has the right to show his power. God was very angry with some people who deserved to die. And yet he waited a long time before he did anything to them.

22 He did it to show how very great he is. He was kind to some people. He planned for them to be made great.

23 That means he also called us. He called not only those who are Jews, but also those who are not Jews.

24 In the book written long ago by the prophet Hosea, God says `They were not my people. But I will call them "my people". I did not love her, but I will call her "the one I love."

25 And in the very place where it was said to them, "You are not my people," they will be called "sons of the living God." '

26 Isaiah the prophet of God said long ago about Israel, `Even if the people of Israel are as many as the sand by the sea, only some of them will be saved.

27 The Lord will do what he said he will do on the earth. He will do it all and do it soon.'

28 And Isaiah also said, `The Lord who has power, left some of our children. If he had not, we would have been like Sodom. We would have been destroyed like Gomorrah.'

29 So what shall we say? The people who are not Jews have been put right with God. They did nothing to make themselves right with God. But they were put right because they believed God.

30 But the Jews tried to obey the law that could make them good people. But they did not obey it all.

31 Why was that? They did not trust in God. They only trusted in doing the things of the law. They therefore hit their feet on the stone on which men hit their feet.

32 That is what the holy writings say, `I put in Zion a stone on which people will hit their feet. It is a rock that will make them fall down. Anyone who believes in him will not be ashamed.'

God houdt zijn woord

Christus weet dat ik de waarheid spreek en de Heilige Geest bevestigt het in mijn geweten: er is iets dat mij veel verdriet doet en mij onophoudelijk kwelt, en wel de toestand van mijn eigen volk, de Israëlieten. Echt, ik zou zelf van Christus afgesneden willen zijn, als ik daarmee mijn broeders en zusters van de ondergang zou kunnen redden. De Israëlieten zijn door God aangenomen als zijn kinderen. Zij hebben gezien hoe groot en machtig Hij is. Zij weten welk verbond Hij met hen heeft gesloten. God heeft hun verteld hoe zij moeten leven en Hem kunnen dienen. Zij weten welke beloften Hij heeft gedaan. Zij stammen af van de aartsvaders en uit hun midden is, naar de mens gesproken, Christus voortgekomen. Alle lof en eer is daarom voor God, die boven alles staat, voor altijd! Amen.

God heeft zijn woord niet gebroken. Maar niet alle Israëlieten zijn échte Israëlieten. Al stammen zij van Abraham af, daarom zijn zij nog niet allemaal ware kinderen van Abraham. Want God heeft gezegd: ‘Isaak is degene met wie Ik mijn verbond heb gesloten.’ Dus zijn Abrahams natuurlijke kinderen niet vanzelf kinderen van God. Nee, dat zijn alleen zij die, net als Abraham, op de belofte van God vertrouwen. God had Abraham namelijk beloofd: ‘Volgend jaar zal Ik terugkomen en dan zal Sara een zoon hebben.’ 10 Ook Isaaks vrouw Rebekka kreeg een belofte van God. 11 Toen zij in verwachting was van een tweeling, 12 zei God tegen haar: ‘De oudste zal de dienaar van de jongste zijn.’ Daarmee bedoelde Hij de twee volken die uit deze jongens zouden voortkomen. 13 Want er staat in de Boeken dat God gezegd heeft: ‘Jakob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat.’ Voor God stond dat al vast, hoewel zij nog niet eens geboren waren en geen goed of kwaad hadden gedaan. Daardoor is duidelijk dat God nooit iemand uitkiest op grond van diens daden, maar omdat Hij hem roept.

14 Is God dan onrechtvaardig? Geen sprake van! 15 Denk maar eens aan wat Hij tegen Mozes zei: ‘Ik ben genadig voor wie Ik genadig wil zijn en Ik ontferm Mij over wie Ik Mij wil ontfermen.’ 16 Het hangt er dus niet van af of u graag wilt of erg uw best doet. Nee, het hangt af van God, die het goede met ons voor heeft. 17 Zo zei Hij tegen de farao, de koning van Egypte: ‘Ik laat u alleen maar in leven om daarmee mijn macht te laten zien en iedereen op de hele wereld mijn naam te leren kennen.’ 18 Hieruit blijkt dat God doet wat Hij wil. Of Hij bewijst zijn genade of Hij verhardt, zoals dat bij de farao het geval was. 19 Nu zou iemand kunnen vragen: waarom neemt God het mij dan kwalijk als ik niet doe wat Hij wil? 20 Maar hoe zou een mens zo tegen God durven te spreken? Het maaksel zegt toch ook niet tegen zijn maker: ‘Waarom hebt u mij zo gemaakt?’ 21 Een pottenbakker mag met een stuk klei doen wat hij wil. Hij maakt er een mooie, kostbare vaas van of een gewone pot. 22 Welnu, God wil uiting geven aan zijn toorn en Hij wil laten zien hoe groot zijn kracht is. Daarom heeft Hij lang geduld gehad met de mensen die straf verdienden en de ondergang tegemoet gingen. 23 Waar het Hem om gaat, is dat zijn buitengewone grootheid gezien wordt door de mensen, met wie Hij het goed voor heeft. Hij heeft hen lang van te voren aangewezen en nu ook geroepen. 24 Die mensen zijn wij! Niet alleen Israëlieten, maar mensen uit alle volken. 25 In het boek van de profeet Hosea zegt God immers: ‘Het volk dat niet van Mij was, zal Ik mijn volk noemen. En de mensen die Ik niet liefhad, zal Ik liefhebben. 26 Op de plaats waar gezegd werd dat zij mijn volk niet waren, zullen zij kinderen van de levende God worden genoemd.’ 27 Maar over de Israëlieten riep de profeet Jesaja uit: ‘Al was hun aantal zo talrijk als het zand aan het strand van de zee, toch zal er maar een klein deel van hen overblijven. 28 Want de Here is vast besloten te doen wat Hij zegt, grondig en snel.’ 29 Jesaja had al eerder gezegd: ‘Als de Here van de hemelse legers niet enkelen van ons in leven had gelaten, waren wij vernietigd, net als de inwoners van Sodom en Gomorra.’

30 Wat kunnen wij hieruit opmaken? Het volgende: de volken die niet hun best deden om door God aangenomen te worden, zijn toch aangenomen en wel omdat zij nu in Jezus Christus geloven. 31 Maar de Israëlieten deden daarvoor wél hun uiterste best. Zij hielden zich strikt aan de wet van God en probeerden zo door Hem aangenomen te worden. 32 Maar het is hun niet gelukt. Waarom niet? Omdat zij niet op Jezus Christus vertrouwden, maar dachten dat het helemaal van henzelf afhing, van hun eigen prestaties. Jezus Christus was voor hen het grote struikelblok. 33 God had hen daar al voor gewaarschuwd. ‘Pas op,’ zei Hij, ‘Ik leg te midden van de Israëlieten een struikelblok neer, een steen waaraan zij zich zullen stoten. Maar wie op Hem vertrouwt, zal niet teleurgesteld worden.’