Micha 7
Beibl William Morgan
7 Gwae fi! canys ydwyf fel casgliadau ffrwythydd haf, fel lloffion grawnwin y cynhaeaf gwin; nid oes swp o rawn i’w bwyta; fy enaid a flysiodd yr aeddfed ffrwyth cyntaf. 2 Darfu am y duwiol oddi ar y ddaear, ac nid oes un uniawn ymhlith dynion; cynllwyn y maent oll am waed; pob un sydd yn hela ei frawd â rhwyd.
3 I wneuthur drygioni â’r ddwy law yn egnïol, y tywysog a ofyn, a’r barnwr am wobr; a’r hwn sydd fawr a ddywed lygredigaeth ei feddwl: felly y plethant ef. 4 Y gorau ohonynt sydd fel miaren, yr unionaf yn arwach na chae drain; dydd dy wylwyr, a’th ofwy, sydd yn dyfod: bellach y bydd eu penbleth hwynt.
5 Na chredwch i gyfaill, nac ymddiriedwch i dywysog: cadw ddrws dy enau rhag yr hon a orwedd yn dy fynwes. 6 Canys mab a amharcha ei dad, y ferch a gyfyd yn erbyn ei mam, a’r waudd yn erbyn ei chwegr: a gelynion gŵr yw dynion ei dŷ. 7 Am hynny mi a edrychaf ar yr Arglwydd, disgwyliaf wrth Dduw fy iachawdwriaeth: fy Nuw a’m gwrendy.
8 Na lawenycha i’m herbyn, fy ngelynes: pan syrthiwyf, cyfodaf; pan eisteddwyf mewn tywyllwch, yr Arglwydd a lewyrcha i mi. 9 Dioddefaf ddig yr Arglwydd, canys pechais i’w erbyn; hyd oni ddadleuo fy nghwyn, a gwneuthur i mi farn: efe a’m dwg allan i’r goleuad, a mi a welaf ei gyfiawnder ef. 10 A’m gelynes a gaiff weled, a chywilydd a’i gorchuddia hi, yr hon a ddywedodd wrthyf, Mae yr Arglwydd dy Dduw? fy llygaid a’i gwelant hi; bellach y bydd hi yn sathrfa, megis tom yr heolydd. 11 Y dydd yr adeiledir dy furiau, y dydd hwnnw yr ymbellha y ddeddf. 12 Y dydd hwnnw y daw efe hyd atat o Asyria, ac o’r dinasoedd cedyrn, ac o’r cadernid hyd yr afon, ac o fôr i fôr, ac o fynydd i fynydd. 13 Eto y wlad a fydd yn anrhaith o achos ei thrigolion, am ffrwyth eu gweithredoedd.
14 Portha dy bobl â’th wialen, defaid dy etifeddiaeth, y rhai sydd yn trigo yn y coed yn unig, yng nghanol Carmel: porant yn Basan a Gilead, megis yn y dyddiau gynt. 15 Megis y dyddiau y daethost allan o dir yr Aifft, y dangosaf iddo ryfeddodau.
16 Y cenhedloedd a welant, ac a gywilyddiant gan eu holl gryfder hwynt: rhoddant eu llaw ar eu genau; eu clustiau a fyddarant. 17 Llyfant y llwch fel sarff; fel pryfed y ddaear y symudant o’u llochesau: arswydant rhag yr Arglwydd ein Duw ni, ac o’th achos di yr ofnant.
18 Pa Dduw sydd fel tydi, yn maddau anwiredd, ac yn myned heibio i anwiredd gweddill ei etifeddiaeth? ni ddeil efe ei ddig byth, am fod yn hoff ganddo drugaredd. 19 Efe a ddychwel, efe a drugarha wrthym: efe a ddarostwng ein hanwireddau; a thi a defli eu holl bechodau i ddyfnderoedd y môr. 20 Ti a gyflewni y gwirionedd i Jacob, y drugaredd hefyd i Abraham, yr hwn a dyngaist i’n tadau er y dyddiau gynt.
Micha 7
BasisBijbel
Het verdriet van Micha
7 Micha zegt: Ik ben zo verdrietig! Want het is als bij het oogsten van de druiven of de vijgen: na de oogst is er aan de struiken geen enkele druif of vijg meer te vinden. Ik verlang zó naar nieuwe, vroegrijpe vruchten! 2 Maar zoals er geen vrucht meer is te vinden, is er in het hele land geen enkel mens meer te vinden die God nog dient. Er zijn geen mensen meer die God dienen. Iedereen loert op bloed. Iedereen probeert een ander in de val te laten lopen. 3 De mensen doen alleen maar slechte dingen. De koning en de rechter laten zich omkopen. De machtige mensen spannen samen om te kunnen doen wat ze willen. 4 De beste van hen is nog erger dan een doornstruik. De eerlijkste van hen is nog erger dan een heg van dorens. Maar zij die jullie komen straffen, zijn onderweg! Dan zullen jullie geschokt zijn over wat er gebeurt. 5 Vertrouw je buren niet. Vertrouw zelfs je beste vriend niet. Pas zelfs op wat je tegen je eigen vrouw zegt. 6 Want de zonen hebben geen respect meer voor hun vader. De dochters komen in opstand tegen hun moeder. Getrouwde vrouwen tegen de moeder van hun man. De mensen waarmee je in één huis woont, worden je vijanden.
Micha blijft op God vertrouwen
7 Micha zegt namens Israël: Maar ik zal blijven vertrouwen op de Heer. Ik zal wachten op de God die mij redt. Mijn God zal mij horen roepen. 8 Vijand, verheug je maar niet over mij. Als ik val, zal ik weer opstaan. Als het donker om mij heen wordt, zal de Heer mij licht geven. 9 Ik ben de Heer ongehoorzaam geweest. Daarom zal ik zijn straf verdragen, totdat Hij weer voor mij opkomt en over mij rechtspreekt. Dan zal Hij mij uit het donker naar het licht leiden. Ik zal met eigen ogen zien, dat Hij voor mij zal opkomen. 10 Ook mijn vijand zal het zien. Hij zal bedrogen uitkomen, want hij heeft tegen mij gezegd: 'Waar is nu die God van jou?' Ik zal het zien als hij vertrapt wordt zoals afval in de straten.
11 Maar op een dag zal Hij de stadsmuren weer opbouwen. In die tijd zullen de grenzen vergroot worden. 12 Vanaf Assur tot Egypte en vanaf Egypte tot aan de Rivier (= de Eufraat), vanaf de ene zee in het westen tot aan de andere zee in het oosten en vanaf alle bergen zullen in die tijd de mensen naar jullie toe komen. 13 Maar het land zal eerst verwoest worden vanwege alle slechte dingen die de mensen hebben gedaan.
Micha's gebed tot God
14 Micha zegt: Heer, zorg als een herder voor uw volk. Leid uw schapen met uw staf, schapen die apart wonen in een bos midden tussen vruchtbare velden. Laat hen grazen in Basan en in Gilead, zoals vroeger.
15 De Heer antwoordt: Net als in de tijd toen jullie uit Egypte vertrokken, zal Ik de volken wonderen laten zien. 16 De volken zullen ze zien en voor schut staan. Want ze zullen zien dat hun macht niets voorstelt. Ze zullen niets meer durven zeggen en niets meer willen horen.
17 Micha zegt: Ze zullen door het stof kruipen. Ze zullen bevend uit hun burchten komen. Sidderend zullen ze komen naar onze Heer God. Ze zullen diep ontzag voor U hebben. 18 Welke god is als U? U vergeeft ons alle slechte dingen die we hebben gedaan. U denkt niet langer aan alles waarin uw volk U ongehoorzaam is geweest. U blijft niet voor eeuwig boos. Want U bent vriendelijk en liefdevol. 19 U zal medelijden met ons hebben en weer voor ons zorgen. U zal alles wat wij tegen U verkeerd hebben gedaan, wegdoen. U zal het in de diepste zee gooien. 20 U zal trouw zijn aan Jakob. U zal doen wat U aan Abraham heeft beloofd. U zal doen wat U aan onze voorvaders van lang geleden heeft gezworen.
William Morgan Welsh Bible Edition © British & Foreign Bible Society 1992.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
