Lukas 9
Het Boek
De twaalf apostelen door Jezus erop uitgestuurd
9 Op een dag riep Jezus de twaalf bij elkaar. Hij gaf hun macht en gezag om boze geesten uit te drijven en ziekten te genezen. 2 Daarna stuurde Hij hen erop uit om iedereen over het Koninkrijk van God te vertellen en zieken te genezen. 3 ‘Maar jullie mogen niets meenemen voor onderweg,’ zei Hij. ‘Geen wandelstok, geen tas, geen eten, geen geld, zelfs geen extra mantel. 4 Word je in een huis uitgenodigd, blijf daar dan logeren tot je verder gaat naar de volgende plaats. 5 Als ze in een stad niets van je willen weten, moet je daar meteen weggaan. Schud het stof van je voeten af.’ 6 De leerlingen gingen de dorpen langs. Ze vertelden overal het goede nieuws en genazen de zieken.
7 Gouverneur Herodes hoorde over de geweldige dingen die Jezus deed en hij wist niet wat hij ervan moest denken. Sommigen zeiden: ‘Het is Johannes de Doper die weer levend is geworden.’ 8 Anderen zeiden: ‘Het is Elia of in ieder geval een van de oude profeten die is teruggekomen uit de dood.’ Er deden allerlei geruchten de ronde. 9 ‘Zou het Johannes zijn?’ vroeg Herodes zich af. ‘Maar die heb ik laten onthoofden. En toch hoor ik steeds verhalen over een man die wonderen doet. Wie zou dat toch zijn?’ En hij probeerde Jezus te zien te krijgen.
Vijf broden en twee vissen
10 Na verloop van tijd kwamen de twaalf apostelen bij Jezus terug. Zij vertelden wat ze allemaal hadden gedaan. Omdat Jezus met hen alleen wilde zijn, trokken ze zich terug en gingen op weg naar de stad Betsaïda. 11 Maar de mensen begrepen wel waar Hij naar toe ging en liepen achter Hem aan. Jezus bleef vriendelijk en vertelde hun over het Koninkrijk van God en genas degenen die ziek waren. 12 Tegen de avond kwamen de twaalf bij Hem staan en zeiden: ‘U moet de mensen nu toch laten gaan! Dan kunnen zij nog eten kopen en onderdak vinden in de dorpen en boerderijen in de omtrek. Want in deze verlaten streek is niets te krijgen.’ 13 ‘Geven jullie hun te eten,’ antwoordde Jezus. ‘Hoe dan?’ vroegen zij. ‘Wij hebben hier maar vijf broden en twee vissen. Of moeten wij voor al deze mensen eten gaan kopen?’ 14 Want er waren maar liefst vijfduizend mannen! ‘Zeg tegen de mensen dat zij op de grond gaan zitten,’ zei Hij. ‘In groepen van vijftig.’ 15 De leerlingen deden wat Hij had gezegd. 16 Jezus nam de vijf broden en de twee vissen, keek omhoog naar de hemel en dankte God ervoor. Daarna brak Hij er stukken af, gaf die aan zijn leerlingen en zij brachten ze naar de mensen. 17 Er was genoeg voor iedereen. Er bleven nog heel wat brokken over, wel twaalf manden vol.
18 Jezus was ergens alleen geweest om te bidden. Toen Hij bij zijn leerlingen terugkwam, vroeg Hij: ‘Wie ben Ik volgens de mensen?’ 19 ‘Sommigen zeggen dat U Johannes de Doper bent,’ antwoordden zij. ‘Anderen Elia of een van de oude profeten die uit de dood is teruggekomen.’ 20 ‘En jullie?’ vroeg Hij. ‘Wie ben Ik volgens jullie?’ ‘U bent de Christus, die door God gestuurd is,’ antwoordde Petrus. 21 Jezus verbood hun daar met iemand anders over te praten. 22 Hij begon hun te vertellen over de verschrikkelijke dingen die Hij, de Mensenzoon, zou moeten doormaken. Hij zei dat de verantwoordelijke oudsten, priesters en bijbelgeleerden Hem zouden veroordelen, dat men Hem zelfs zou doden en dat Hij na drie dagen weer levend zou worden. 23 Daarna zei Hij tegen allen die bij Hem waren: ‘Wie bij Mij wil horen, moet zichzelf niet belangrijk vinden. Hij moet iedere dag zijn kruis opnemen en Mij volgen. 24 Want wie zijn leven wil behouden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven vanwege Mij verliest, zal het behouden. 25 Wat hebt u eraan de hele wereld te winnen en uzelf te verspelen of schade toe te brengen? 26 Wanneer Ik, de Mensenzoon, kom in de schitterende majesteit van mijn Vader, Mijzelf en de heilige engelen, zal Ik Mij schamen voor ieder mens die zich nu voor Mij en mijn woorden schaamt. 27 Eén ding is zeker: sommigen die hier bij Mij staan, zullen niet sterven voordat zij het Koninkrijk van God hebben gezien!’
Jezus, Gods geliefde Zoon
28 Acht dagen later nam Hij Petrus, Jakobus en Johannes mee de berg op om te bidden. 29 Terwijl Hij aan het bidden was, begon zijn gezicht te glanzen. 30 Zijn kleren werden verblindend wit. Ineens stonden twee mannen met Hem te praten. Het waren Mozes en Elia! 31 Zij waren gekomen in een hemels licht en spraken er met Hem over dat Hij zijn levenseinde te Jeruzalem zou volbrengen.
32 Petrus en de anderen die in slaap waren gevallen, schrokken wakker. Ze zagen Jezus in het hemelse licht staan met de twee mannen bij Zich. 33 Toen Mozes en Elia op het punt stonden te vertrekken, zei Petrus tegen Jezus: ‘Meester, het is maar goed dat wij hier zijn! Wij zullen drie tenten opzetten. Eén voor U, één voor Mozes en één voor Elia!’ Hij was zo in de war dat hij niet wist wat hij zei. 34 Maar hij was nog niet uitgesproken of er vormde zich een wolk boven hen die hen overschaduwde. Zij werden vreselijk bang toen zij zagen dat de mannen in de wolk werden opgenomen. 35 Er kwam een stem uit de wolk: ‘Dit is mijn Zoon! Hem heb Ik uitgekozen! Luister naar Hem!’ 36 Ineens was Jezus weer alleen met zijn leerlingen. Tot lang na die tijd vertelden zij niemand wat ze gezien hadden.
Jezus verjaagt een boze geest
37 Terwijl zij de volgende dag van de berg afdaalden, kwam een grote menigte mensen hen tegemoet om Jezus te zien. 38 Er was een man bij die luidkeels riep: ‘Meester! Kom toch kijken naar mijn jongen! Het is mijn enig kind. 39 Hij heeft zoʼn last van een boze geest. Als die hem de baas wordt, begint hij ineens te krijsen, krijgt hij stuiptrekkingen en staat het schuim hem op de mond. Die geest laat hem bijna niet los en doet hem veel kwaad. 40 Ik heb uw leerlingen gevraagd die geest te verjagen. Maar dat konden zij niet.’ 41 ‘Wat bent u toch harde en ongelovige mensen,’ zei Jezus. ‘Hoelang moet Ik nog bij u blijven? Hoelang moet Ik nog geduld met u hebben? Breng uw zoon maar bij Mij.’ 42 Nog voordat de jongen bij Hem was, sloeg de boze geest hem tegen de grond. Hij bleef hevig stuiptrekkend liggen. Jezus joeg de boze geest uit de jongen weg, genas hem en gaf hem aan zijn vader terug. 43 Bij het zien van de macht van God werden de mensen met ontzag vervuld. Terwijl iedereen nog een en al verbazing was over alles wat Hij deed, zei Jezus tegen zijn leerlingen: 44 ‘Onthoud dit goed: binnenkort zal Ik, de Mensenzoon, verraden worden en in handen van de mensen vallen.’ 45 Maar de leerlingen begrepen niet wat Hij ermee bedoelde. Het was hun een raadsel. Toch durfden zij Hem er niet naar te vragen.
46 Zij begonnen zich af te vragen wie van hen de belangrijkste was. 47 Jezus wist wel wat er in hen omging en liet een kind bij Zich komen. 48 ‘Luister,’ zei Hij. ‘Wie zoʼn kind namens Mij met open armen ontvangt, ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt God die Mij gestuurd heeft. Want wie het meest nederig is, is pas werkelijk groot.’ 49 Johannes, een van de leerlingen, zei: ‘Meester, wij hebben iemand gezien die uw naam gebruikte om boze geesten te verjagen. Wij hebben het hem verboden. Hij hoort immers niet bij ons?’ 50 Jezus antwoordde: ‘Dat hadden jullie niet mogen doen. Want wie niet tegen jullie is, is voor jullie.’
51 De tijd van zijn terugkeer naar God kwam steeds dichterbij. Jezus was vastbesloten naar Jeruzalem te gaan. 52 Op een dag stuurde Hij enkele mannen vooruit naar een Samaritaans dorp om onderdak voor Hem te zoeken. 53 Maar de mensen daar wilden niets te maken hebben met iemand die naar Jeruzalem ging. 54 Toen Jakobus en Johannes dit hoorden, vroegen zij Jezus: ‘Meester, vindt U het goed dat wij vuur van de hemel laten komen om die mensen te verbranden?’ 55 Jezus keerde Zich om en zei dat zij zich moesten schamen. 56 Daarna ging Hij verder naar een ander dorp.
57 Onderweg kwam iemand naar Jezus toe. ‘Ik wil U volgen,’ zei hij. ‘Het doet er niet toe waarheen.’ 58 ‘De vossen hebben een hol om in te wonen en vogels een nest, maar Ik, de Mensenzoon, heb geen plaats om mijn hoofd neer te leggen,’ antwoordde Jezus.
59 Jezus nodigde iemand anders uit met Hem mee te gaan. De man wilde wel, maar vroeg of hij eerst zijn vader mocht begraven. 60 Jezus zei: ‘Laat het begraven van de doden maar over aan hen die geestelijk dood zijn. Wat u moet doen, is met Mij meegaan en de mensen vertellen dat God van hen houdt.’
61 Weer iemand anders zei: ‘Here, ik zal U volgen. Maar mag ik eerst naar huis gaan om afscheid te nemen van mijn familie?’ 62 Jezus antwoordde: ‘Wie gaat ploegen en steeds achterom kijkt, is niet geschikt voor het Koninkrijk van God.’
Lukas 9
BasisBijbel
Jezus stuurt zijn twaalf leerlingen op pad
9 Daarna riep Jezus zijn twaalf leerlingen bij Zich. Hij gaf hun de macht over alle duivelse geesten en om ziekten te genezen. 2 Toen stuurde Hij hen erop uit om de mensen over het Koninkrijk van God te gaan vertellen en de zieken te genezen. 3 Hij zei tegen hen: "Neem niets mee voor onderweg. Geen staf, geen reistas, geen brood, geen geld en geen extra kleren. 4 Als jullie ergens onderdak krijgen, blijf daar dan een poosje en reis van daar weer verder. 5 Als de mensen van een stad jullie niet willen ontvangen en niet naar jullie willen luisteren, ga dan uit die stad weg. Klop het stof van je voeten af om hen te waarschuwen." 6 Toen gingen ze op weg en reisden van dorp naar dorp. Ze vertelden overal het goede nieuws aan de mensen en genazen de zieken.
7 Koning Herodes hoorde wat Jezus allemaal deed. Hij wist niet wat hij ervan moest denken. Want sommige mensen zeiden dat Johannes de Doper uit de dood was opgestaan. 8 Andere mensen zeiden dat Hij de profeet Elia was.[a] Weer anderen dat één van de andere profeten van vroeger uit de dood was opgestaan. 9 Maar Herodes zei: "Johannes heb ik zelf laten onthoofden. Wie is die Man toch over wie ze al die dingen vertellen?" En hij probeerde Hem te zien te krijgen.
10 Toen de leerlingen waren teruggekomen, vertelden ze Jezus wat ze allemaal hadden gedaan. Hij nam hen mee en wilde met hen naar een eenzame plek bij de stad Betsaïda gaan. 11 Maar de grote groepen mensen merkten het en volgden Hem. Hij ontving hen en vertelde hun over het Koninkrijk van God. En Hij genas de mensen die genezing nodig hadden.
Het wonder van de vijf broden en de twee vissen
12 Toen het avond begon te worden, kwamen de twaalf leerlingen naar Jezus toe. Ze zeiden tegen Hem: "Stuur de mensen nu maar weg. Dan kunnen ze naar de dorpen en boerderijen in de omgeving gaan om daar te eten en te slapen. Want het is hier eenzaam." 13 Maar Hij zei tegen hen: "Geven jullie hun maar te eten." Ze antwoordden: "We hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen. Of we moeten zelf op pad gaan om voor al die mensen eten te kopen." 14 Want er waren ongeveer 5000 mannen. Hij zei tegen zijn leerlingen: "Zeg tegen de mensen dat ze in groepen van ongeveer 50 mensen moeten gaan zitten." 15 Dat deden de leerlingen en iedereen ging zitten. 16 Toen nam Hij de vijf broden en de twee vissen. Hij keek naar de hemel, zegende de broden en vissen en brak ze in stukken. Die gaf Hij aan de leerlingen om aan de mensen uit te delen. 17 En de mensen aten tot ze genoeg hadden. Toen haalden ze de stukken op die waren overgebleven: twaalf manden vol.
Petrus begrijpt wie Jezus is
18 Op een keer was Jezus alleen aan het bidden, met de twaalf leerlingen bij Zich in de buurt. Hij vroeg aan hen: "Wie zeggen de mensen dat Ik ben?" 19 Ze antwoordden: "Sommige mensen zeggen dat U Johannes de Doper bent. Andere mensen zeggen dat U de profeet Elia bent.[b] Weer andere mensen zeggen dat één van de andere profeten van vroeger uit de dood is opgestaan." 20 Hij zei tegen hen: "Maar wat zeggen júllie? Wie ben Ik volgens jullie?" Petrus antwoordde: "U bent de Messias van God." 21 En Hij verbood hun om dat aan andere mensen te zeggen. 22 En Hij vertelde: "De Mensenzoon moet veel lijden en zal niet worden geloofd door de leiders van het volk, de leiders van de priesters en de wetgeleerden. Ze zullen Hem doden. Maar op de derde dag zal Hij weer uit de dood opstaan."
Jezus volgen
23 Jezus zei tegen zijn leerlingen: "Als je bij Mij wil horen, moet je stoppen met voor jezelf te leven. Je moet elke dag het kruis opnemen[c] en Mij volgen. 24 Want als je je leven voor jezelf zal willen houden, dan zul je het juist verliezen. Maar als je je leven opgeeft voor Mij, dan zul je het juist redden. 25 Wat heb je eraan als je alles hebt wat je hebben wil, maar het kost je je leven?
26 Het is heel erg als je je voor Mij en mijn woorden schaamt. Want dan zal de Mensenzoon Zich ook voor jou schamen op de dag dat Hij samen met de heilige engelen komt met de hemelse macht en majesteit van Zichzelf en van de Vader. 27 Luister goed: sommigen van jullie hier zullen niet sterven vóórdat ze het Koninkrijk van God hebben gezien."
Jezus op de berg
28 Ongeveer acht dagen nadat Jezus dit had gezegd, nam Hij Petrus, Johannes en Jakobus mee de berg op om te bidden. 29 Terwijl Hij aan het bidden was, veranderde zijn gezicht en zijn kleren werden stralend wit. 30+31 Plotseling stonden er twee stralende gestalten bij Jezus. Het waren Mozes en Elia.[d] Zij spraken met Jezus over zijn dood in Jeruzalem en wat daarvan het gevolg zou zijn. 32 Petrus en de andere twee waren in slaap gevallen. Maar toen ze wakker werden, zagen ze de stralende gestalten van Jezus en van de twee mannen die bij Hem stonden. 33 Toen Mozes en Elia bij Jezus weg wilden gaan, zei Petrus tegen Jezus: "Meester, het is goed dat wij hier zijn. Laten we drie tenten opzetten: één voor U, één voor Mozes en één voor Elia." Want hij wist niet wat hij zei. 34 Op datzelfde moment kwam er een wolk om hen heen. Ze werden bang toen die wolk hen omgaf. 35 Toen zei een stem vanuit de wolk: "Dit is mijn Zoon. Ik houd heel veel van Hem. Luister naar Hem." 36 En toen die stem klonk, was alleen Jezus er nog maar. De leerlingen zwegen en vertelden in die tijd aan niemand iets van wat ze hadden gezien.
Jezus geneest een zieke jongen
37 De volgende dag daalden ze de berg weer af. Onmiddellijk kwam er een grote groep mensen naar hen toe. 38 Een man riep: "Meester, ik smeek U om mijn zoon te helpen. Want hij is mijn enige zoon. 39 Hij wordt iedere keer door een geest gegrepen. Dan begint hij te schreeuwen en de geest maakt hem aan het stuiptrekken. De jongen krijgt schuim op zijn mond en wordt door de geest mishandeld. De geest wil hem haast niet meer loslaten. 40 Ik heb aan uw leerlingen gevraagd om die geest eruit te jagen. Maar ze konden het niet." 41 Jezus zei tegen hen: "O, wat zijn jullie toch ongelovige en slechte mensen! Hoelang zal Ik nog bij jullie zijn? Hoelang moet Ik jullie nog verdragen? Breng je zoon hier."
42 Toen de zoon dichterbij kwam, gooide de duivelse geest de jongen tegen de grond en maakte hem aan het stuiptrekken. Maar Jezus zei streng tegen de duivelse geest dat hij moest weggaan. Zo maakte Hij de jongen gezond en Hij gaf hem aan zijn vader terug. 43 Iedereen was diep onder de indruk van de macht van God. En terwijl iedereen zich zo verbaasde over alles wat Hij deed, zei Hij tegen zijn leerlingen: 44 "Luister heel goed naar wat Ik nu zeg: binnenkort zal de Mensenzoon door de mensen gevangen worden genomen." 45 Maar ze begrepen niet wat Hij zei. Het was nog een raadsel voor hen. Ze begrepen niet waar Hij het over had. En ze durfden Hem niet te vragen wat Hij bedoelde.
De vraag wie het belangrijkste is
46 De leerlingen vroegen zich af wie van hen het belangrijkste was. 47 Maar Jezus wist wat ze dachten. Daarom nam Hij een kind, zette dat naast Zich neer en zei tegen hen: 48 "Als je gastvrij bent voor een kind omdat je Mij gelooft, ben je eigenlijk gastvrij voor Mij. En als je gastvrij bent voor Mij, ben je ook gastvrij voor Hem die Mij heeft gestuurd. Want als je jezelf onbelangrijk vindt en een ander dient, ben je het belangrijkst."
Vóór of tegen Jezus
49 Johannes antwoordde Jezus: "Meester, we hebben gezien dat iemand in uw naam duivelse geesten uit andere mensen wegjoeg. We hebben tegen hem gezegd dat hij daarmee moest stoppen, omdat hij niet samen met ons U volgt." 50 Maar Jezus zei tegen hem: "Houd hem niet tegen. Want iedereen die niet tégen ons is, is vóór ons."
Jezus reist naar Jeruzalem
51 Toen bijna de tijd gekomen was dat Jezus naar de hemel zou gaan, begon Hij in de richting van Jeruzalem te reizen. 52 Hij stuurde boodschappers voor Zich uit om in een dorp in Samaria onderdak voor Hem te zoeken. 53 Maar de mensen daar wilden Hem niet ontvangen, omdat Hij naar Jeruzalem reisde.[e] 54 Toen Jakobus en Johannes dat merkten, zeiden ze: "Heer, wilt U dat we net als de profeet Elia zeggen dat er vuur uit de hemel moet komen om hen te verbranden?"[f] 55 Maar Jezus draaide Zich naar hen om en zei: "Hoe kunnen jullie zoiets zeggen! 56 De Mensenzoon is niet gekomen om mensen te doden, maar om mensen te redden." En ze gingen naar een ander dorp.
Jezus volgen
57 Terwijl ze onderweg waren, zei iemand tegen Jezus: "Ik zal U volgen, waar U ook heen gaat." 58 Jezus zei tegen hem: "Vossen hebben holen en vogels hebben nesten. Maar de Mensenzoon heeft geen plaats om te slapen."
59 Jezus zei tegen iemand anders: "Volg Mij." Maar de man zei: "Mag ik dan wachten tot ik mijn vader heb begraven?" 60 Maar Jezus zei: "Laten de doden hun doden maar begraven. Maar jij moet de mensen over het Koninkrijk van God gaan vertellen."
61 Weer iemand anders zei: "Ik zal U volgen, Heer, maar ik wil eerst afscheid nemen van mijn familie." 62 Maar Jezus zei tegen hem: "Mensen die bij het ploegen achterom kijken, zijn niet geschikt voor het Koninkrijk van God."
Footnotes
- Lukas 9:8 Elia was een profeet uit de tijd van koning Achab, ongeveer 850 jaar hiervoor. De profeet Maleachi had ruim 400 jaar na Elia gezegd dat God 'de profeet Elia' op een gegeven moment naar de aarde zou sturen. Lees Maleachi 4:5. Hij zei dat dus ruim 400 jaar vóór Jezus' geboorte.
- Lukas 9:19 Elia was een profeet uit de tijd van koning Achab, ongeveer 850 jaar hiervóór. De profeet Maleachi had ruim 300 jaar na Elia gezegd dat God 'de profeet Elia' op een gegeven moment naar de aarde zou sturen. Lees Maleachi 4:5. Hij zei dat dus ruim 400 jaar vóór Jezus' geboorte.
- Lukas 9:23 De mensen die naar Jezus luisterden, kenden de Romeinse doodstraf door kruisiging. Iemand die gekruisigd ging worden, moest zelf zijn kruis dragen. Zij begrepen dus heel goed dat 'het kruis opnemen' verband hield met 'dood'. Het gaat hier over het opgeven van je eigen leven, om verder voor Jezus te leven.
- Lukas 9:30 Mozes had ongeveer 1300 jaar hiervóór het volk Israël uit Egypte geleid en hun de wet van God gegeven. Elia was een profeet uit de tijd van koning Achab, ongeveer 850 jaar hiervóór.
- Lukas 9:53 In de tijd dat de bevolking van het koninkrijk Israël door de koning van Assur gevangen was meegenomen, waren er mensen van een ander volk in de streek Samaria komen wonen. Voor een deel hadden ze het Joodse geloof overgenomen en dat vermengd met hun eigen godsdiensten. Lees 2 Koningen 17:24-34. De Joden wilden niet met hen omgaan, omdat ze geen echte Joden waren. Daarom wilden de Samaritanen Jezus ook niet ontvangen. Vooral niet omdat Hij naar Jeruzalem reisde, dé heilige plaats van de Joden.
- Lukas 9:54 Lees 2 Koningen 1:9-15.
Lukas 9
Bibelen på hverdagsdansk
Jesus udsender de 12 apostle(A)
9 En dag kaldte Jesus de Tolv sammen og gav dem magt og autoritet til at uddrive alle slags dæmoner og til at helbrede de syge. 2 Så sendte han dem ud for at forkynde budskabet om Guds rige og for at helbrede de syge. 3 „I skal ikke tage noget med på rejsen,” sagde han, „hverken en stav eller en taske med mad, penge, og ekstra tøj. 4 Når I bliver budt ind i et hjem, så bliv der, så længe I er i byen. 5 Men hvis ingen vil tage imod jer, så forlad byen og ryst dens støv af jeres fødder som et tegn på, at de er overladt til deres egen skæbne.”
6 Så drog de af sted fra landsby til landsby, forkyndte budskabet om Guds rige og helbredte de syge alle vegne.
Kong Herodes funderer over, hvem Jesus er(B)
7 Da kong Herodes[a] hørte om alle de undere, Jesus gjorde, vidste han ikke, hvad han skulle tro. Nogle mente, at det måtte være Johannes Døber, der var genopstået fra de døde. 8 Andre mente, at det var profeten Elias, som nu var kommet, mens andre igen mente, at det var en af de andre gamle profeter, der var kommet til live igen.
9 „Johannes blev halshugget, det sørgede jeg selv for,” sagde Herodes. „Hvem er så den mand, som folk fortæller så meget mærkeligt om?” Og han søgte efter en anledning til at få Jesus at se.
Bespisningen af de 5000(C)
10 Da apostlene kom tilbage til Jesus, fortalte de ham, hvad de havde udrettet. Derefter ville Jesus gerne være alene med dem, så de gik op i en båd og satte kurs mod Betsajda for at komme til et afsides område. 11 Da folkeskaren opdagede, at de var taget af sted, fulgte de efter dem inde på bredden. Senere bad Jesus disciplene lægge til land, og han underviste folkeskaren om Guds rige og helbredte de syge.
12 Sent på eftermiddagen kom de Tolv hen til Jesus og sagde: „Du må hellere lade folk gå nu, så de har tid til at nå hen til gårdene og landsbyerne, hvor de kan købe mad og finde husly. Det her er jo et øde sted.”
13 „Giv I dem noget at spise!” svarede Jesus.
„Jamen, vi har kun fem brød og to fisk,” protesterede de. „Du kan da ikke mene, at vi skal gå hen og købe mad til alle de mennesker!” 14 Der var omkring 5000 mænd til stede. Så sagde Jesus til dem: „Få folk til at sætte sig i rækker med 50 mænd i hver række.” 15 Det gjorde de så, og der var plads til, at alle kunne sidde ned.
16 Jesus tog de fem brød og de to fisk, så op mod himlen og takkede Gud. Så brækkede han brødene i stykker og gav stykkerne til sine disciple, for at de skulle give dem videre til de mange mennesker. 17 Alle spiste og blev mætte. Bagefter samlede disciplene de stykker sammen, som var tilovers, og 12 kurve blev fyldt op.
Peters åbenbaring om Jesus som Messias(D)
18 En dag var Jesus alene sammen med disciplene, og han tilbragte en tid i bøn. Derefter spurgte han dem: „Hvem siger folk, at jeg er?” 19 De svarede: „Nogle siger, at du er Johannes Døber, andre, at du er Elias, og andre igen, at en anden af de gamle profeter må være genopstået fra de døde.”
20 „Og hvad siger I?” spurgte han. „Hvem tror I, at jeg er?”
„Du er Messias, den frelser, Gud har sendt!” svarede Peter.
21 Jesus forbød dem strengt at omtale ham på den måde over for andre, og han tilføjede: 22 „Menneskesønnen skal igennem mange lidelser og vil blive forkastet af ypperstepræsterne, de skriftlærde og de øvrige jødiske ledere. Til sidst dræber de mig, men på den tredje dag[b] bliver jeg oprejst fra de døde.”
Det koster dyrt at følge Guds vilje(E)
23 Så sagde Jesus henvendt til alle, der var hos ham: „De, der ønsker at være mine disciple, skal lægge alt deres eget til side og følge mig hver dag, også selv om det koster livet. 24 De, der klamrer sig til det jordiske liv, vil miste det himmelske. Men de, der sætter livet til for min skyld, vil få det evige liv. 25 Hvad gavner det et menneske at vinde hele verden, hvis det selv går fortabt og mister alt? 26 Hvis I fornægter mig og mine ord, så vil jeg, Menneskesønnen, også fornægte jer, når jeg kommer i min Fars og de hellige engles herlighed. 27 Det siger jeg jer: Nogle af jer, der står her, skal ikke dø, før I har set Guds herredømme.”
Tre disciple ser et glimt af Jesus i hans herlighed(F)
28 En uges tid senere tog Jesus Peter, Johannes og Jakob med op på et bjerg for at bede. 29 Mens han bad, begyndte hans ansigt at stråle, og hans lange kjortel blev blændende hvid. 30 Pludselig var der to mænd, som stod og talte med ham. Det var Moses og Elias. 31 De strålede af himmelsk herlighed, og de talte med ham om hans snarlige bortgang, der skulle finde sted i Jerusalem. 32 Peter og de andre var frygtelig døsige og kæmpede mod søvnen. Det lykkedes dem at holde sig vågne,[c] og de så, hvordan både Jesus og de to mænd udstrålede Guds herlighed. 33 Da Moses og Elias skulle til at forlade Jesus, udbrød Peter: „Mester, hvor er det skønt at være her. Lad os bygge tre hytter: en til dig, en til Moses og en til Elias.” Han vidste ikke, hvad han skulle sige. 34 I det samme kom der en sky ned over dem, og de blev bange, da de pludselig befandt sig midt inde i den. 35 Så lød der en stemme inde fra skyen: „Det er min elskede Søn.[d] Lyt til ham!” 36 Da stemmen lød, var der ingen andre at se end Jesus.
Den oplevelse holdt disciplene foreløbig for sig selv. Det var først lang tid senere, de fortalte andre om, hvad de havde set.
Manglende tro(G)
37 Den næste dag, da de var nået hele vejen ned fra bjerget, kom en stor skare mennesker dem i møde. 38 En mand råbte: „Mester, vil du ikke nok komme og se til min søn? Han er mit eneste barn, 39 og der er en ond ånd, som bliver ved med at tage magten over ham. Den får ham til at udstøde de frygteligste skrig. Derpå kaster den ham til jorden, og han får krampe, og fråden står ham om munden. Altid er den ude efter ham, og den er lige ved at tage livet af ham. 40 Jeg bad dine disciple om at drive den onde ånd ud, men de kunne ikke.”
41 „Åh, I forvildede og vantro mennesker!” udbrød Jesus. „Hvor længe skal jeg blive hos jer? Hvor længe skal jeg bære over med jer? Kom herhen med din søn!”
42 Mens drengen var på vej derhen, hev og sled den onde ånd i ham, og han vred sig i krampeanfald. Jesus befalede den onde ånd at forlade drengen. Straks var han helbredt, og Jesus gav ham tilbage til faderen. 43 Folk var slået af forundring over et sådant Guds under.
Jesus taler igen om sin død(H)
Mens alle stadig undrede sig over det, Jesus havde gjort, sagde han til disciplene: 44 „Hør godt efter og glem ikke, hvad jeg nu siger til jer: Det varer ikke længe, før Menneskesønnen bliver forrådt og overgivet i menneskers vold.” 45 Men disciplene forstod ikke, hvad han mente. Det var simpelt hen en gåde for dem, så de ikke kunne fatte det, men ingen af dem turde spørge ham.
Den største er den, som vil tjene(I)
46 Disciplene begyndte nu at diskutere, hvem der var den mest betydningsfulde af dem. 47 Men da Jesus kendte deres tanker, fik han fat i et barn og stillede det ved siden af sig. 48 Så sagde han: „Enhver, der accepterer sådan et barn, fordi det hører mig til, har i virkeligheden accepteret mig; og den, der har accepteret mig, har accepteret min Far, som sendte mig. Den af jer, som er parat til at være den mindste, er i virkeligheden den største.”
Den, der ikke er imod, er for(J)
49 Johannes sagde nu til Jesus: „Mester, vi så en mand drive onde ånder ud i dit navn, og vi sagde til ham, at det skulle han holde op med. Han var jo ikke en af dine disciple.”
50 Men Jesus svarede: „Lad være med at hindre ham. Den, som ikke er imod jer, er for jer.”
Guds Ånd forlanger ikke hævn
51 Da tiden nu nærmede sig, hvor Jesus skulle vende tilbage til Himlen, satte han kursen mod Jerusalem. 52 En dag sendte han nogle disciple i forvejen for at sørge for husly i en samaritansk landsby. 53 Men de blev afvist, fordi de var på vej til Jerusalem. 54 Da Jakob og Johannes hørte det, sagde de til Jesus: „Herre, vil du have, at vi skal kalde ild ned fra himlen og brænde dem op, ligesom Elias gjorde?”[e] 55 Men Jesus vendte sig om og irettesatte dem,[f] 56 og de gik videre til den næste landsby i stedet for.
En discipel af Jesus skal være parat til at lide afsavn(K)
57 Mens de gik, var der en mand, som sagde til Jesus: „Jeg vil altid følge dig, hvor du end går hen.” 58 Jesus svarede: „Ræve har huler, og fugle har reder, men jeg, Menneskesønnen, har ingen steder, hvor jeg kan hvile ud og være i fred.”
59 Til en anden sagde Jesus: „Kom med mig!” Men han svarede: „Herre, jeg må først tage mig af min fars begravelse.” 60 „Lad de døde begrave deres døde,” svarede Jesus. „Gå du ud og forkynd budskabet om Guds rige!”
61 En tredje sagde: „Jeg ville egentlig gerne være discipel af dig, Herre, men lad mig først tage afsked med min familie.” 62 Jesus sagde til ham: „Når du begynder at pløje, skal du se fremad og ikke tilbage. De, der hele tiden ser sig tilbage, kan ikke arbejde i Guds rige.”
Footnotes
- 9,7 Herodes Antipas, en søn af Herodes den Store.
- 9,22 I Mellemøsten og mange andre dele af verden tæller man dagene inklusivt. Det vil sige, at udtrykket „på den tredje dag” eller „tre dage efter” svarer til, når vi på dansk siger „to dage efter”. Vi ved jo også, at det drejer sig om tidsrummet fra fredag til søndag.
- 9,32 En alternativ oversættelse er: „…de blev overvældet af søvn, men da de vågnede op…”
- 9,35 Nogle håndskrifter siger: „min udvalgte Søn”.
- 9,54 Nogle håndskrifter mangler „ligesom Elias gjorde”, jf. 2.Kong. 1,9-16.
- 9,55 En del håndskrifter har følgende ord: og sagde: „I kender ikke den ånd, som er i jer. Menneskesønnen kom ikke for at tage menneskers liv, men for at frelse dem.”
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Bibelen på hverdagsdansk (Danish New Living Bible) Copyright © 2002, 2006 by Biblica, Inc.® Used by permission. All rights reserved worldwide.