Add parallel Print Page Options

Baruch leest Gods woorden voor in de tempel

36 Toen Jojakim vier jaar koning van Juda was, zei de Heer tegen mij: "Schrijf in een boekrol alles op wat Ik je over Israël, Juda en de andere volken heb gezegd. Schrijf alles op wat Ik je tot nu toe gezegd heb. Begin bij de allereerste keer dat Ik tegen je sprak, in de tijd dat Josia koning was. Het volk van Juda moet horen wat er allemaal voor verschrikkelijke dingen zullen gaan gebeuren. Dan zullen ze misschien stoppen met de slechte dingen die ze doen, en bij Mij terugkomen. Dan zal Ik hun alles vergeven wat ze hebben gedaan."

Toen liet ik Baruch, de zoon van Neria, komen. Ik zei Baruch alles wat de Heer tegen mij gezegd had. En hij schreef dat allemaal op in de boekrol. Toen zei ik tegen Baruch: "Ik mag niet meer in de tempel van de Heer komen. Ga jij in mijn plaats naar de tempel van de Heer en lees daar de boekrol voor. Lees alles voor wat je hebt opgeschreven, alles wat de Heer gezegd heeft. Er zijn nu veel mensen in de tempel. Want het is een dag voor de Heer, een dag waarop ze niets eten. Lees het voor aan iedereen die daar is. Ook alle Judeeërs die uit de andere steden naar Jeruzalem zijn gekomen, moeten het horen. Misschien zullen ze God om genade smeken. Misschien zullen ze stoppen met alle slechte dingen die ze doen, en bij de Heer terugkomen. Want de Heer is woedend op zijn volk." Baruch deed wat ik had gevraagd. Hij las in de tempel van de Heer alles voor wat de Heer had gezegd.

Jojakim was toen vijf jaar koning van Juda. Die dag, in de negende maand, zouden de mensen niet eten, want het was een dag voor de Heer. Iedereen in Jeruzalem en iedereen die uit de steden van Juda naar Jeruzalem was gekomen, zou niet eten. 10 Toen las Baruch uit de boekrol alles voor wat de Heer gezegd had. Dat deed hij in de tempel van de Heer, in de zaal van Gemarja, een zoon van de schrijver Safan. Die zaal was aan het bovenste plein van de tempel van de Heer, dicht bij de Nieuwe Poort. Iedereen luisterde naar wat hij voorlas.

Baruch leest Gods woorden voor aan de leiders van het volk

11 Ook Michaja, de zoon van Gemarja, die een zoon was van Safan, hoorde het. 12 Hij ging naar het paleis van de koning, naar de kamer van de schrijver. Daar zaten alle leiders: de schrijver Elisama, Delaja de zoon van Semaja, Elnatan de zoon van Achbor, Gemarja de zoon van Safan, Zedekia de zoon van Hananja en alle andere leiders. 13 Michaja vertelde hun wat hij Baruch had horen voorlezen uit de boekrol. 14 Toen stuurden de leiders Jehudi (de zoon van Netanja, die een zoon was van Selemja, die een zoon was van Kushi) naar Baruch. Hij moest hem zeggen: "Kom ons de boekrol voorlezen die je daarnet aan de mensen hebt voorgelezen." Baruch ging met hem mee. 15 Ze zeiden tegen hem: "Ga zitten en lees ons alles voor." En Baruch las alles voor.

16 Toen ze alles hadden gehoord wat de Heer had gezegd, werden ze heel erg bang. Ze zeiden tegen elkaar: "Dit moeten we aan de koning gaan vertellen!" 17 En ze vroegen aan Baruch: "Hoe kom je aan de woorden die je hebt opgeschreven?" 18 Baruch antwoordde: "Jeremia heeft mij woord voor woord gezegd wat ik moest opschrijven." 19 Toen zeiden ze tegen Baruch: "Ga weg en verberg je ergens, samen met Jeremia. Laat niemand weten waar jullie zijn." 20 Toen gingen ze naar de koning. Maar de boekrol borgen ze op in de kamer van de schrijver Elisama. En ze vertelden de koning alles wat Baruch voorgelezen had.

De boekrol wordt voorgelezen aan de koning

21 Toen liet koning Jojakim de boekrol door Jehudi ophalen uit de kamer van de schrijver. En Jehudi las de boekrol voor aan de koning. Alle leiders van het land stonden rond de koning te luisteren. 22 De koning was op dat moment in zijn winterpaleis. Het was koud, want het was de negende maand. Daarom brandde vlak bij de koning een haardvuur. 23 De koning liet Jehudi steeds drie of vier kolommen voorlezen. Daarna sneed de koning dat deel er met een mes af en gooide het in het haardvuur. Tenslotte was de hele boekrol verbrand. 24 De koning en de leiders bij hem in de zaal waren helemaal niet onder de indruk van wat er in de boekrol stond. Ze kregen geen spijt van alles wat ze tegen de Heer verkeerd gedaan hadden. 25 Elnatan, Delaja en Gemarja hadden wel geprobeerd om de koning tegen te houden toen hij de boekrol wilde verbranden. Maar hij luisterde niet naar hen. 26 Daarna gaf de koning aan prins Jerachmeël bevel om samen met Seraja de zoon van Azriël en Selemja de zoon van Abdeël, de schrijver Baruch en mij gevangen te nemen. Maar de Heer zorgde ervoor dat ze ons niet konden vinden.

Baruch moet de woorden van God opnieuw opschrijven

27 De koning had de hele boekrol verbrand. Alles wat Baruch van mij had moeten opschrijven, was vernietigd. Toen zei de Heer tegen mij: 28 "Haal een nieuwe boekrol. Schrijf daarop precies hetzelfde als op de boekrol die koning Jojakim heeft verbrand. 29 En zeg tegen koning Jojakim: Dit zegt de Heer: U heeft deze boekrol verbrand. U heeft gezegd: 'Hoe durf je op te schrijven dat de koning van Babel dit land zal komen verwoesten en dat er geen mens of dier in zal overblijven?' 30 Daarom zegt de Heer: Koning Jojakim, u zal geen zoon hebben die na u koning van Juda zal zijn.[a] Er zal geen troonopvolger zijn uit de familie van David. En uw lijk zal buiten liggen, overdag in de hitte en 's nachts in de kou. 31 U, uw familie ná u en de leiders van het land zullen de gevolgen dragen van uw en hun slechtheid. Ik zal hen en de bewoners van Jeruzalem en Juda straffen met alle rampen die Ik in de boekrol heb genoemd. Al die rampen waarnaar u niet heeft willen luisteren, zullen gebeuren."

32 Ik haalde een nieuwe boekrol en gaf die aan Baruch. En hij schreef alles op wat ik hem zei en wat ook op de boekrol had gestaan die koning Jojakim verbrand had. En de Heer voegde er nog een aantal boodschappen over hetzelfde aan toe.

Footnotes

  1. Jeremia 36:30 Jojakims zoon Jojachin was inderdaad maar drie maanden koning. Toen werd hij door de koning van Babel gevangen meegenomen. Lees 2 Kronieken 36:9 en 10.

Jeremia en Baruch

36 In het vierde regeringsjaar van koning Jojakim van Juda, de zoon van Josia, gaf de Here Jeremia de volgende boodschap: ‘Neem een boekrol en schrijf daarop alle boodschappen die Ik u heb gegeven over Israël, Juda en de andere volken. Begin met de eerste boodschap in de tijd van Josia en schrijf ze allemaal op. Misschien zal het volk van Juda zich bekeren als het alle vreselijke dingen die Ik het zal aandoen, op schrift ziet staan. Dan kan Ik het ook vergeven.’

Jeremia liet Baruch, de zoon van Neria, bij zich komen en dicteerde hem alle profetieën. Baruch schreef deze boodschappen van de Here op een boekrol. Toen zij klaar waren, zei Jeremia tegen Baruch: ‘Omdat ik verhinderd ben, moet u op de volgende vastendag de woorden van de Here die ik u heb gedicteerd, in de tempel aan het volk voorlezen. Dan zullen alle mensen uit Juda de boodschappen horen. Misschien zullen zij zich dan toch van hun slechte levenswandel bekeren en de Here om vergeving vragen voordat het te laat is, ook al is de toorn van God over dit volk bijzonder groot.’ Baruch deed wat Jeremia hem had opgedragen en las de mensen in de tempel van de Here al deze boodschappen voor, zoals de Here die aan Jeremia had doorgegeven.

Dit gebeurde op de vastendag in de negende maand van het vijfde regeringsjaar van koning Jojakim, de zoon van Josia, toen mensen uit heel Juda naar de tempel waren gekomen om de diensten bij te wonen. 10 Vanuit de kamer van Gemarja, een zoon van Safan (de secretaris van de koning) las Baruch de woorden van Jeremia aan alle aanwezigen voor. Deze kamer lag bij de bovenste voorhof van de tempel, dicht bij de ingang van de nieuwe poort. 11 Toen Michaja, de zoon van Gemarja, de zoon van Safan, de boodschappen van de Here hoorde voorlezen, 12 ging hij naar het paleis, waar op dat moment de raadgevers van de koning in een vergaderkamer bijeen waren. Daar bevonden zich onder anderen de secretaris Elisama; Delaja, de zoon van Semaja; Elnathan, de zoon van Achbor; Gemarja, de zoon van Safan; Zedekia, de zoon van Hananja. 13 Toen Michaja hun vertelde over de boodschappen die hij Baruch de mensen had horen voorlezen, 14,15 stuurden zij Jehudi, de zoon van Nethanja, de zoon van Selemja, de zoon van Kuschi, naar Baruch toe om hem te vragen ook hun de boodschappen voor te lezen. Baruch voldeed aan dat verzoek. 16 Hoe meer Baruch vorderde, hoe banger de mannen werden. ‘Dit moeten wij de koning melden,’ zeiden zij. 17 ‘Maar vertel ons eerst hoe u aan deze boodschappen komt. Heeft Jeremia die zelf aan u gedicteerd?’ 18 Baruch legde uit dat Jeremia ze hem woord voor woord had gedicteerd en dat hij ze met inkt op de boekrol had geschreven. 19 ‘U en Jeremia kunnen zich maar beter verbergen,’ vonden de functionarissen. ‘Vertel niemand waar u bent!’ 20 Toen verborgen zij de boekrol in de kamer van de secretaris Elisama en gingen naar de koning om hem op de hoogte te brengen. 21 Deze liet Jehudi de boekrol ophalen. Jehudi haalde hem uit Elisamaʼs kamer en las hem in het bijzijn van de andere functionarissen aan de koning voor. 22 De koning bevond zich in het gedeelte van het paleis dat ʼs winters werd gebruikt en zat voor een haardvuur, want het was de negende maand van het jaar en dus behoorlijk koud.

23 Steeds als Jehudi drie of vier kolommen had gelezen, sneed de koning ze met een mes af en gooide het papier in het vuur, net zolang tot de hele boekrol was vernietigd. 24,25 Niemand protesteerde, behalve Elnathan, Delaja en Gemarja. Zij drongen er bij de koning op aan de boekrol niet te verbranden, maar hij wilde niet naar hen luisteren. De koning en niemand van de andere aanwezigen had ook maar iets laten blijken van berouw of angst voor alles wat was voorgelezen. 26 Integendeel, de koning gaf Jerachmeël, een lid van de koninklijke familie, Seraja, de zoon van Azriël, en Selemja, de zoon van Abdeël, bevel Baruch en Jeremia te arresteren. Maar de Here had hen goed verborgen.

27 Nadat de koning de boekrol had verbrand, zei de Here tegen Jeremia: 28 ‘Neem een andere boekrol en schrijf alles weer precies zo op als de vorige keer en 29 vertel koning Jojakim: de Here zegt: u hebt de boekrol verbrand, omdat daarin wordt gezegd dat de koning van Babel dit land en alles wat erin leeft, zal verwoesten. 30 Maar nu voegt de Here het volgende daaraan toe en dat gaat over u, koning Jojakim van Juda: hij zal niemand van zijn nakomelingen hebben om op de troon van David te zitten. Zijn lijk zal naar buiten worden gegooid en overdag in de hete zon liggen en ʼs nachts in de kou. 31 Ik zal hem en zijn gezin en al zijn functionarissen straffen voor hun zonden. Ik zal alle ellende die Ik heb toegezegd, over hen uitstorten, over hen en over alle inwoners van Juda en Jeruzalem, want zij hebben niet naar mijn waarschuwingen willen luisteren.’ 32 Toen nam Jeremia een andere boekrol, hij dicteerde Baruch en deze schreef opnieuw alles wat hij al eerder opgeschreven had in de boekrol die de koning had verbrand. Alleen voegde de Here er deze keer nog een heleboel aan toe!

Jehoiakim Burns Jeremiah’s Scroll

36 In the fourth year of Jehoiakim(A) son of Josiah king of Judah, this word came to Jeremiah from the Lord: “Take a scroll(B) and write on it all the words(C) I have spoken to you concerning Israel, Judah and all the other nations from the time I began speaking to you in the reign of Josiah(D) till now. Perhaps(E) when the people of Judah hear(F) about every disaster I plan to inflict on them, they will each turn(G) from their wicked ways; then I will forgive(H) their wickedness and their sin.”

So Jeremiah called Baruch(I) son of Neriah,(J) and while Jeremiah dictated(K) all the words the Lord had spoken to him, Baruch wrote them on the scroll.(L) Then Jeremiah told Baruch, “I am restricted; I am not allowed to go to the Lord’s temple. So you go to the house of the Lord on a day of fasting(M) and read to the people from the scroll the words of the Lord that you wrote as I dictated.(N) Read them to all the people of Judah(O) who come in from their towns. Perhaps they will bring their petition(P) before the Lord and will each turn(Q) from their wicked ways, for the anger(R) and wrath pronounced against this people by the Lord are great.”

Baruch son of Neriah did everything Jeremiah the prophet told him to do; at the Lord’s temple he read the words of the Lord from the scroll. In the ninth month(S) of the fifth year of Jehoiakim son of Josiah king of Judah, a time of fasting(T) before the Lord was proclaimed for all the people in Jerusalem and those who had come from the towns of Judah. 10 From the room of Gemariah(U) son of Shaphan(V) the secretary,(W) which was in the upper courtyard at the entrance of the New Gate(X) of the temple, Baruch read to all the people at the Lord’s temple the words of Jeremiah from the scroll.

11 When Micaiah son of Gemariah, the son of Shaphan, heard all the words of the Lord from the scroll, 12 he went down to the secretary’s(Y) room in the royal palace, where all the officials were sitting: Elishama the secretary, Delaiah son of Shemaiah, Elnathan(Z) son of Akbor, Gemariah son of Shaphan, Zedekiah son of Hananiah, and all the other officials.(AA) 13 After Micaiah told them everything he had heard Baruch read to the people from the scroll, 14 all the officials sent Jehudi(AB) son of Nethaniah, the son of Shelemiah, the son of Cushi, to say to Baruch, “Bring the scroll(AC) from which you have read to the people and come.” So Baruch son of Neriah went to them with the scroll in his hand. 15 They said to him, “Sit down, please, and read it to us.”

So Baruch read it to them. 16 When they heard all these words, they looked at each other in fear(AD) and said to Baruch, “We must report all these words to the king.” 17 Then they asked Baruch, “Tell us, how did you come to write(AE) all this? Did Jeremiah dictate it?”

18 “Yes,” Baruch replied, “he dictated(AF) all these words to me, and I wrote them in ink on the scroll.”

19 Then the officials(AG) said to Baruch, “You and Jeremiah, go and hide.(AH) Don’t let anyone know where you are.”

20 After they put the scroll in the room of Elishama the secretary, they went to the king in the courtyard and reported everything to him. 21 The king sent Jehudi(AI) to get the scroll, and Jehudi brought it from the room of Elishama the secretary and read it to the king(AJ) and all the officials standing beside him. 22 It was the ninth month and the king was sitting in the winter apartment,(AK) with a fire burning in the firepot in front of him. 23 Whenever Jehudi had read three or four columns of the scroll,(AL) the king cut them off with a scribe’s knife and threw them into the firepot, until the entire scroll was burned in the fire.(AM) 24 The king and all his attendants who heard all these words showed no fear,(AN) nor did they tear their clothes.(AO) 25 Even though Elnathan, Delaiah(AP) and Gemariah(AQ) urged the king not to burn the scroll, he would not listen to them. 26 Instead, the king commanded Jerahmeel, a son of the king, Seraiah son of Azriel and Shelemiah son of Abdeel to arrest(AR) Baruch the scribe and Jeremiah the prophet. But the Lord had hidden(AS) them.

27 After the king burned the scroll containing the words that Baruch had written at Jeremiah’s dictation,(AT) the word of the Lord came to Jeremiah: 28 “Take another scroll(AU) and write on it all the words that were on the first scroll, which Jehoiakim king of Judah burned up. 29 Also tell Jehoiakim king of Judah, ‘This is what the Lord says: You burned that scroll and said, “Why did you write on it that the king of Babylon would certainly come and destroy this land and wipe from it(AV) both man and beast?”(AW) 30 Therefore this is what the Lord says about Jehoiakim(AX) king of Judah: He will have no one to sit on the throne of David; his body will be thrown out(AY) and exposed(AZ) to the heat by day and the frost by night.(BA) 31 I will punish him and his children(BB) and his attendants for their wickedness; I will bring on them and those living in Jerusalem and the people of Judah every disaster(BC) I pronounced against them, because they have not listened.(BD)’”

32 So Jeremiah took another scroll and gave it to the scribe Baruch son of Neriah, and as Jeremiah dictated,(BE) Baruch wrote(BF) on it all the words of the scroll that Jehoiakim king of Judah had burned(BG) in the fire. And many similar words were added to them.