Añadir traducción en paralelo Imprimir Opciones de la página

De belofte van God aan David

Toen de Here eindelijk vrede gaf en Israël niet langer in oorlog was met de omringende volken, zei David tegen de profeet Nathan: ‘Luister eens! Ik woon hier in een prachtig paleis van cederhout, terwijl de ark van God buiten in een tent staat!’ ‘Doe gerust wat u van plan bent,’ zei Nathan, ‘want de Here zal u helpen.’

Maar die nacht zei de Here tegen Nathan: ‘Vertel mijn dienaar David dat hij het niet moet doen! Ik heb namelijk nooit in een tempel gewoond. Mijn huis is een tent geweest sinds de tijd dat Ik Israël uit Egypte haalde. Ik heb daarover ook nooit geklaagd tegen de leiders van Israël, de herders van mijn volk. Heb Ik hun ooit gevraagd waarom zij geen mooie cederhouten tempel voor Mij hadden gebouwd? Breng deze boodschap van de Here van de hemelse legers over aan David: “Ik heb u tot leider van mijn volk Israël gekozen en u daarvoor weggehaald bij de schapen die u hoedde. Ik heb u terzijde gestaan waar u ook ging en Ik heb uw vijanden verslagen. En Ik zal uw naam nog groter maken, zodat u een van de bekendste mannen ter wereld wordt! 10,11 Ik heb een vaderland uitgekozen voor mijn onderdanen dat zij nooit hoeven te verlaten. Het zal hun eigen land zijn, waarin de heidense volken hen niet meer zullen lastigvallen, zoals in de tijd toen de richters mijn volk regeerden. Er zullen geen vijanden meer tegen u optrekken en Ik zal u een rijk nageslacht geven! 12 Want wanneer u sterft, zal Ik een van uw eigen zonen op uw troon zetten en Ik zal zijn koninkrijk sterk maken. 13 Hij is degene die een tempel voor Mij zal bouwen. Het zal een huis zijn waaraan Ik mijn naam verbind. En zijn koninkrijk zal Ik tot in eeuwigheid laten voortduren. 14 Ik zal zijn vader zijn en hij zal mijn zoon zijn. Als hij zondigt, zal Ik andere volken gebruiken om hem te straffen, 15 maar Ik zal mijn liefde en vriendschap niet van hem terugtrekken zoals Ik dat bij uw voorganger Saul deed. 16 Uw familie zal voor eeuwig dit koninkrijk regeren. Uw troon zal niet wankelen.” ’

17 Nathan zocht David op en vertelde hem wat de Here had gezegd. 18 Toen ging David de tent binnen, knielde voor de ogen van de Here neer en bad: ‘O Here God, waarom hebt U uw zegeningen uitgestrooid over mij en mijn nageslacht? 19 En nu U mij dat allemaal hebt gegeven, zegt U ook nog dat U mijn geslacht voor altijd wilt laten regeren! 20 Wat kan ik verder nog zeggen? Here God, U kent mij, uw dienaar, immers door en door. 21 U doet al deze dingen omdat U het hebt beloofd en omdat U ze ook wilt doen! 22 O Here God, wat bent U groot! Wij hebben nooit gehoord over een andere God zoals U. En er is ook geen andere God buiten U, die ons dit alles hebt bekend gemaakt. 23 Welk ander volk op aarde heeft zulke zegeningen ontvangen als uw volk Israël? Want U hebt uw uitverkoren volk gered om uw naam eer te geven. U hebt grote wonderen gedaan en Egypte en haar goden verslagen. 24 U koos Israël voor altijd als uw volk en U werd onze God. 25 Here God, doe dan wat U beloofde aan mij en mijn nageslacht. 26 Ik bid dat U voor eeuwig zult worden geëerd omdat U de God van Israël bent en mijn nageslacht voor U bewaard zal blijven. 27 Want U hebt mij geopenbaard, o Here van de hemelse legers, God van Israël, dat ik de eerste ben van een gezegend nageslacht, daarom ben ik zo vrijmoedig geweest dit gebed uit te spreken. 28 Want U bent werkelijk God en uw woorden zijn waarheid. U hebt mij deze goede dingen beloofd, 29 doe daarom wat U mij hebt toegezegd! Zegen mijn familie voor eeuwig! Moge ons nageslacht altijd voor uw ogen blijven voortbestaan, want U, Here God, hebt het beloofd.’

God belooft David een troonopvolger

De koning kon nu rustig in zijn paleis wonen, want de Heer had hem aan alle kanten rust gegeven van zijn vijanden. Toen zei de koning tegen de profeet Natan: "Kijk toch eens! Ik woon in een paleis van cederhout, maar de kist van God staat in een tent!" Toen zei Natan tegen de koning: "Doe wat u op uw hart heeft, want de Heer is met u."

Maar die nacht zei de Heer tegen Natan: "Ga naar David en zeg tegen hem: Dit zegt de Heer: Wilde jij voor Mij een huis bouwen om in te wonen? Ik heb toch geen huis gehad vanaf de dag dat Ik de Israëlieten uit Egypte meenam, tot nu toe? Ik heb altijd rondgereisd en in een tent gewoond. Heb Ik ooit, terwijl Ik met de Israëlieten rondreisde, tegen één van de leiders van Israël gezegd: 'Waarom bouw je geen huis van cederhout voor Mij?' Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Ik heb je bij je schapen vandaan gehaald om je koning te maken van mijn volk Israël. Ik ben met je geweest bij alles wat je deed. Ik heb al je vijanden voor je gedood. Ik heb jou net zo beroemd gemaakt als de andere machtige koningen van de aarde. 10 Ik heb mijn volk Israël een eigen gebied gegeven om te wonen. Daar heb Ik mijn volk geplant en een vaste plaats gegeven, net zoals je een boom plant en een vaste plaats geeft. Daar zal mijn volk rustig kunnen wonen. Het zal niet meer worden opgejaagd of onderdrukt door wrede volken, 11 zoals vroeger gebeurde in de tijd dat Ik steeds leiders over mijn volk Israël aanwees.[a] Ik heb je rust gegeven door al je vijanden te verslaan. Nu zal Ik voor jou een huis bouwen.[b] 12 Als jouw tijd voorbij is en je gestorven bent, zal Ik jouw eigen zoon koning maken. En Ik zal met hem zijn. 13 En híj zal voor Mij een huis bouwen. En Ik zal ervoor zorgen dat altijd één van zijn zonen koning zal zijn. 14 Ik zal zijn Vader zijn en hij zal mijn zoon zijn. Als hij slechte dingen doet, zal Ik andere mensen gebruiken om hem ook als een vader te bestraffen. 15 Maar Ik zal hem nooit verlaten, zoals Ik Saul heb verlaten. Saul heb Ik vervangen door jou. 16 Jouw familie en jouw koningschap zullen altijd blijven bestaan. Altijd zal één van jouw zonen koning zijn." 17 En Natan zei dit tegen David, precies zoals hij het van God had gehoord.

Davids gebed

18 Toen ging koning David de tent binnen. Hij knielde neer voor de Heer en zei: "Heer, U heeft zóveel voor mij gedaan! Mijn familie en ik hebben dat helemaal niet verdiend! 19 En U vond dit nog niet eens genoeg, Heer. Daarom heeft U tegen mij ook gesproken over de verre toekomst. En wat U zegt, gebeurt. 20 Wat kan ik nog tegen U zeggen? U kent mij, Heer. 21 U heeft mij al deze grote dingen beloofd omdat U graag goed voor mij wil zijn. En U houdt U altijd aan uw woord. 22 U bent geweldig, Heer! Uit alles wat we zelf hebben gehoord weten we zeker: niemand is als U. Er is geen andere God dan U. 23 En geen ander volk is te vergelijken met uw volk Israël. Het is het enige volk op aarde dat door zijn God is bevrijd omdat Hij het tot zijn eigen volk wilde maken. U deed dat om bekend te maken wie U bent, en om grote en indrukwekkende dingen te doen voor uw land, uw volk. U heeft hen bevrijd uit Egypte. U heeft hen gered van andere volken en hun goden. 24 Voor eeuwig is Israël uw volk en voor eeuwig bent U, Heer, hun God.

25 Nu bid ik U, Heer God, wilt U alstublieft werkelijkheid maken wat U tegen mij heeft gezegd over mijn familie. Wilt U alstublieft doen wat U heeft beloofd. 26 Dan zullen de mensen altijd ontzag voor U hebben. Ze zullen zeggen: 'De Heer van de hemelse legers is de God van Israël.' Dan zal mijn familie voor altijd blijven bestaan. 27 Want U, Heer van de hemelse legers, God van Israël, heeft tegen mij gezegd: 'Ik zal jouw huis bouwen.' Daarom durf ik dit gebed tot U te bidden. 28 Heer, U bent God en U doet altijd wat U heeft gezegd. U heeft mij deze prachtige dingen beloofd. 29 Wilt U nu alstublieft goed zijn voor mijn familie, zodat mijn familie voor altijd zal blijven bestaan. Want dat heeft U beloofd, Heer. En als U goed voor ons bent, zal het voor altijd goed gaan met mijn familie."

Notas al pie

  1. 2 Samuël 7:11 Hierover is te lezen in het bijbelboek RICHTERS.
  2. 2 Samuël 7:11 Met dat 'huis' bedoelde God geen paleis. Het 'huis' is de familie van David. Met het 'bouwen' wordt bedoeld dat die familie voor altijd zal blijven bestaan. Altijd zal er iemand uit 'het huis' van David koning van Israël zijn. Lees vers 16; Ook bedoelde God dat uiteindelijk uit Davids familie Jezus geboren zal worden, die voor eeuwig Koning zal zijn.

God’s Promise to David(A)

After the king was settled in his palace(B) and the Lord had given him rest from all his enemies(C) around him,(D) he said to Nathan(E) the prophet, “Here I am, living in a house(F) of cedar, while the ark of God remains in a tent.”(G)

Nathan replied to the king, “Whatever you have in mind,(H) go ahead and do it, for the Lord is with you.”

But that night the word of the Lord came to Nathan, saying:

“Go and tell my servant David, ‘This is what the Lord says: Are you(I) the one to build me a house to dwell in?(J) I have not dwelt in a house from the day I brought the Israelites up out of Egypt to this day.(K) I have been moving from place to place with a tent(L) as my dwelling.(M) Wherever I have moved with all the Israelites,(N) did I ever say to any of their rulers whom I commanded to shepherd(O) my people Israel, “Why have you not built me a house(P) of cedar?(Q)”’

“Now then, tell my servant David, ‘This is what the Lord Almighty says: I took you from the pasture, from tending the flock,(R) and appointed you ruler(S) over my people Israel.(T) I have been with you wherever you have gone,(U) and I have cut off all your enemies from before you.(V) Now I will make your name great, like the names of the greatest men on earth.(W) 10 And I will provide a place for my people Israel and will plant(X) them so that they can have a home of their own and no longer be disturbed.(Y) Wicked(Z) people will not oppress them anymore,(AA) as they did at the beginning 11 and have done ever since the time I appointed leaders[a](AB) over my people Israel. I will also give you rest from all your enemies.(AC)

“‘The Lord declares(AD) to you that the Lord himself will establish(AE) a house(AF) for you: 12 When your days are over and you rest(AG) with your ancestors, I will raise up your offspring to succeed you, your own flesh and blood,(AH) and I will establish his kingdom.(AI) 13 He is the one who will build a house(AJ) for my Name,(AK) and I will establish the throne of his kingdom forever.(AL) 14 I will be his father, and he will be my son.(AM) When he does wrong, I will punish him(AN) with a rod(AO) wielded by men, with floggings inflicted by human hands. 15 But my love will never be taken away from him,(AP) as I took it away from Saul,(AQ) whom I removed from before you. 16 Your house and your kingdom will endure forever before me[b]; your throne(AR) will be established(AS) forever.(AT)’”

17 Nathan reported to David all the words of this entire revelation.

David’s Prayer(AU)

18 Then King David went in and sat before the Lord, and he said:

“Who am I,(AV) Sovereign Lord, and what is my family, that you have brought me this far? 19 And as if this were not enough in your sight, Sovereign Lord, you have also spoken about the future of the house of your servant—and this decree,(AW) Sovereign Lord, is for a mere human![c]

20 “What more can David say(AX) to you? For you know(AY) your servant,(AZ) Sovereign Lord. 21 For the sake of your word and according to your will, you have done this great thing and made it known to your servant.

22 “How great(BA) you are,(BB) Sovereign Lord! There is no one like(BC) you, and there is no God(BD) but you, as we have heard with our own ears.(BE) 23 And who is like your people Israel(BF)—the one nation on earth that God went out to redeem as a people for himself, and to make a name(BG) for himself, and to perform great and awesome wonders(BH) by driving out nations and their gods from before your people, whom you redeemed(BI) from Egypt?[d] 24 You have established your people Israel as your very own(BJ) forever, and you, Lord, have become their God.(BK)

25 “And now, Lord God, keep forever the promise(BL) you have made concerning your servant and his house. Do as you promised, 26 so that your name(BM) will be great forever. Then people will say, ‘The Lord Almighty is God over Israel!’ And the house of your servant David will be established(BN) in your sight.

27 Lord Almighty, God of Israel, you have revealed this to your servant, saying, ‘I will build a house for you.’ So your servant has found courage to pray this prayer to you. 28 Sovereign Lord, you are God! Your covenant is trustworthy,(BO) and you have promised these good things to your servant. 29 Now be pleased to bless the house of your servant, that it may continue forever in your sight; for you, Sovereign Lord, have spoken, and with your blessing(BP) the house of your servant will be blessed forever.”

Notas al pie

  1. 2 Samuel 7:11 Traditionally judges
  2. 2 Samuel 7:16 Some Hebrew manuscripts and Septuagint; most Hebrew manuscripts you
  3. 2 Samuel 7:19 Or for the human race
  4. 2 Samuel 7:23 See Septuagint and 1 Chron. 17:21; Hebrew wonders for your land and before your people, whom you redeemed from Egypt, from the nations and their gods.