Mattheüs 1-4
BasisBijbel
De voorouders van Jezus
1 Dit is de lijst van voorouders van Jezus Christus. Hij is de zoon van koning David, die uit de familie van Abraham is. 2 Abraham kreeg een zoon: Izaäk. Izaäk kreeg een zoon: Jakob. Jakob kreeg zonen: Juda en zijn broers. 3 Juda kreeg twee zonen: Perez en Zera. Hun moeder was Tamar. Perez kreeg een zoon: Hezron. Hezron kreeg een zoon: Aram. 4 Aram kreeg een zoon: Aminadab. Aminadab kreeg een zoon: Nahesson. Nahesson kreeg een zoon: Salmon. 5 Salmon kreeg een zoon: Boaz. Boaz' moeder was Rachab. Boaz kreeg een zoon: Obed. Obeds moeder was Ruth. Obed kreeg een zoon: Isaï. 6 Isaï kreeg een zoon: David, die later koning werd.
Koning David kreeg een zoon: Salomo. De moeder van Salomo was de vrouw van Uria.[a] 7 Salomo kreeg een zoon: Rehabeam. Rehabeam kreeg een zoon: Abia. Abia kreeg een zoon: Asa. 8 Asa kreeg een zoon: Josafat. Josafat kreeg een zoon: Joram. 9 Joram kreeg een zoon: Uzzia. Uzzia kreeg een zoon: Jotam. Jotam kreeg een zoon: Achaz. 10 Achaz kreeg een zoon: Hizkia. Hizkia kreeg een zoon: Manasse. Manasse kreeg een zoon: Amon. Amon kreeg een zoon: Josia. 11 Josia kreeg zonen: Joahaz en zijn broers, toen de bewoners van het koninkrijk Juda gevangen meegenomen werden naar het land Babylonië.[b]
12 Nadat ze gevangen meegenomen waren naar Babylonië, kreeg Joahaz een zoon: Sealtiël. Sealtiël kreeg een zoon: Zerubbabel.[c] 13 Zerubbabel kreeg een zoon: Abiud. Abiud kreeg een zoon: Eljakim. Eljakim kreeg een zoon: Azor. 14 Azor kreeg een zoon: Zadok. Zadok kreeg een zoon: Achim. 15 Achim kreeg een zoon: Eliud. Eliud kreeg een zoon: Eleazar. Eleazar kreeg een zoon: Mattan. 16 Mattan kreeg een zoon: Jakob. Jakob kreeg een zoon: Jozef, die later met Maria trouwde. En uit Maria is Jezus geboren. Hij wordt de Christus genoemd.[d]
17 Van Abraham tot David zijn 14 voorvaders. En van David tot het moment dat het volk van Juda gevangen werd meegenomen naar Babylonië zijn 14 voorvaders. En vanaf het moment dat het volk van Juda gevangen werd meegenomen naar Babylonië tot aan Christus zijn ook 14 voorvaders.
De geboorte van Jezus
18 Dit is het verhaal van de geboorte van Jezus Christus.
Maria was verloofd met Jozef. Omdat ze nog niet getrouwd waren, waren ze nog nooit met elkaar naar bed geweest. Maar op een dag wist Maria dat ze in verwachting was. Dat was ze door de kracht van de Heilige Geest. 19 Maar Jozef dacht dat Maria van een andere man in verwachting was geraakt. Daarom was hij van plan om de verloving met Maria uit te maken. Maar hij wilde niemand zeggen dat dat was omdat ze in verwachting was. Want hij was een goed mens.[e] 20 Toen hij dat besloten had, kwam er in een droom een engel van de Heer God naar hem toe. De engel zei: "Jozef, zoon van David, trouw gerust met Maria. Want haar kind is ontstaan door de Heilige Geest. 21 Maria zal een zoon krijgen. Je moet Hem Jezus (= 'God redt') noemen. Want Hij zal zijn volk bevrijden van hun ongehoorzaamheid aan God en daarmee van Gods straf. 22 Dit is gebeurd zodat zou uitkomen wat de Heer God van tevoren door de profeet Jesaja heeft gezegd: 23 'Het meisje dat nog maagd is zal in verwachting raken en een zoon krijgen. De mensen zullen Hem Immanuël noemen. Dat betekent: 'God is met ons.' "
24 Toen werd Jozef wakker. Hij deed wat de engel tegen hem had gezegd en trouwde met Maria. 25 Hij ging niet met haar naar bed totdat het kind was geboren. En hij noemde Hem Jezus.
De wijze mannen uit het Oosten
2 Jezus werd geboren in Betlehem in Judea. Toen Hij geboren was, kwamen wijze mannen uit het Oosten naar Jeruzalem. In die tijd was Herodes koning.[f] 2 Ze vroegen: "Waar kunnen we de koning van de Joden vinden die kort geleden is geboren? We hebben in het Oosten zijn ster zien opgaan. We zijn gekomen om Hem te eren en Hem geschenken te brengen." 3 Dit was een grote schok voor koning Herodes en de bewoners van Jeruzalem. 4 Herodes liet de leiders van de priesters en de wetgeleerden van Jeruzalem bij zich komen. Hij wilde van hen weten waar de Messias[g] geboren zou worden. 5 Ze antwoordden: "Hij wordt in Betlehem in Judea geboren. Want de profeet Micha heeft opgeschreven: 6 'En jij, Betlehem in het land van Juda, jij bent minstens zo belangrijk als de grote steden van Juda. Want in jou zal iemand geboren worden die mijn volk Israël als een herder zal leiden.' "
7 Toen liet Herodes in het geheim de wijze mannen bij zich komen. Hij wilde heel precies van hen weten wanneer ze de ster voor het eerst hadden gezien. 8 Daarna stuurde hij hen naar Betlehem. En hij zei tegen hen: "Ga dat kind zoeken. Als jullie het hebben gevonden, moeten jullie het mij laten weten. Want dan ga ik ook naar Hem toe om Hem te eren en Hem geschenken te brengen." 9 Zo vertrokken ze.
De ster die ze in het Oosten hadden gezien, ging voor hen uit. Hij bleef staan boven de plaats waar het kind was. 10 Toen ze de ster daar zagen, waren ze erg blij. 11 Ze gingen het huis binnen en vonden daar het kind met zijn moeder Maria. Ze knielden voor Hem neer en aanbaden Hem. En ze gaven Hem dure geschenken: goud, wierook en mirre. 12 En God waarschuwde hen in een droom om niet naar Herodes terug te gaan. Daarom reisden ze langs een andere weg naar hun land terug.
Herodes laat de kinderen van Betlehem doden
13 Toen ze waren vertrokken, zag Jozef in een droom een engel van de Heer God. De engel zei: "Sta onmiddellijk op en vlucht met het kind en zijn moeder naar Egypte. Blijf daar totdat Ik je zeg dat je terug mag komen. Want Herodes zoekt naar het kind. Hij wil het doden." 14 Toen stond Jozef 's nachts op en vluchtte met het kind en Maria naar Egypte. 15 Daar bleef hij totdat Herodes was gestorven. Zo gebeurde wat de Heer God vroeger al door de profeet Hosea had gezegd: 'Ik heb mijn Zoon uit Egypte geroepen.'
16 Herodes was woedend toen hij merkte dat de wijze mannen hem hadden bedrogen. Daarom stuurde hij soldaten naar Betlehem om daar alle jongetjes van twee jaar en jonger te doden. En niet alleen in Betlehem, maar ook in de wijde omgeving daar omheen. Hij bepaalde de leeftijd van twee jaar, omdat hij van de wijze mannen wist dat het kind inmiddels hooguit twee jaar kon zijn. 17 Zo gebeurde wat de profeet Jeremia vroeger al had gezegd: 18 'Iemand huilt en jammert in Rama. Het is Rachel. Ze huilt over haar kinderen, omdat ze er niet meer zijn. Ze wil zich niet laten troosten.'
Jozef komt terug uit Egypte
19 Toen Herodes was gestorven, zag Jozef in Egypte in een droom een engel van de Heer God. 20 De engel zei: "Ga met het kind en zijn moeder terug naar Israël. Want de mensen die Hem wilden doden, zijn gestorven." 21 Jozef reisde met het kind en Maria terug naar Israël. 22 Maar hij durfde niet in Judea te gaan wonen. Want Herodes' zoon Archelaüs was de nieuwe koning van Judea geworden. En God waarschuwde Jozef in een droom ook voor hem. Daarom ging hij naar het gebied Galilea. 23 Daar ging hij in de stad Nazaret wonen. Zo gebeurde wat de profeten vroeger al hadden gezegd. Want ze hadden gezegd dat Hij een Nazarener[h] zou worden genoemd.
Johannes de Doper
3 In die tijd begon Johannes de Doper[i] te preken in de woestijn van Judea. 2 Hij zei: "Jullie moeten gaan leven zoals God het wil. Want het Koninkrijk van God zal nu heel gauw komen!" 3 Johannes is de man van wie de profeet Jesaja heeft gezegd: 'Iemand roept in de woestijn: Maak de weg vrij voor de Heer! Baan de weg voor Hem!' 4 Johannes droeg een mantel die van kameelhaar was gemaakt, met een leren gordel om zijn middel. Hij leefde van sprinkhanen en honing van wilde bijen. 5 Van overal kwamen de mensen naar hem kijken en luisteren: uit Jeruzalem, uit heel Judea en uit de hele streek van de Jordaan. 6 Ze gaven hardop toe dat ze inderdaad ongehoorzaam aan God waren geweest en lieten zich door Johannes dopen in de rivier de Jordaan.
7 Johannes zag dat ook veel Farizeeërs en Sadduceeërs gedoopt wilden worden. Hij zei tegen hen: "Jullie zijn achterbaks en slecht! Wie heeft jullie wijsgemaakt dat jullie zo zullen kunnen ontsnappen aan de straf van God voor jullie ongehoorzaamheid? 8 Jullie moeten niet alleen zéggen dat jullie weer zullen gaan leven zoals God het wil, maar het ook dóen. Anders betekent jullie doop helemaal niets. 9 En denk maar niet: 'We stammen af van Abraham, dus het zit wel goed met ons.' Want ik zeg jullie dat God zelfs deze stenen hier kan veranderen in kinderen van Abraham! 10 De bijl ligt al klaar bij de bomen. Jullie zijn die bomen. Elke boom waar geen goede vruchten aan groeien, zal worden omgehakt en in het vuur worden gegooid. 11 Ík doop jullie in water, omdat jullie voortaan willen gaan leven zoals God het wil. Maar na mij komt Iemand die machtiger is dan ik. Ik ben het niet eens waard om zijn sandalen voor Hem te dragen. Híj zal jullie dopen met de Heilige Geest en met vuur. 12 Hij staat klaar om de plaats waar Hij zijn graanoogst heeft verzameld, helemaal op te ruimen. Het graan zal Hij in zijn schuur brengen. Maar het graanafval zal Hij met onblusbaar vuur verbranden."
Jezus laat Zich dopen
13 Toen kwam Jezus uit Galilea naar Johannes bij de Jordaan. Hij wilde Zich door hem laten dopen. 14 Maar Johannes probeerde Hem tegen te houden. Hij zei: "Ík heb het nodig om door Ú gedoopt te worden! Ú hoeft toch niet door míj gedoopt te worden?" 15 Maar Jezus zei tegen hem: "Laat Mij mijn gang gaan. Ik wil dat je Me doopt, want zo doen we alles wat God wil." Toen liet Johannes Hem zijn gang gaan en doopte Hem. 16 Op het moment dat Jezus was gedoopt en uit het water kwam, zag Johannes de hemel opengaan. Hij zag de Geest van God als een duif uit de hemel komen en op Hem neerdalen. 17 En een stem uit de hemel zei: "Dit is mijn Zoon. Ik houd heel veel van Hem. Ik geniet van Hem."
Jezus wordt in de woestijn door de duivel uitgedaagd
4 Daarna stuurde de Heilige Geest Jezus naar de woestijn. Daar moest Jezus door de duivel op de proef worden gesteld. 2 Hij bleef 40 dagen in de woestijn. Al die tijd at Jezus niets. Tenslotte kreeg Hij honger.
3 Toen kwam de duivel. Hij zei tegen Hem: "Als U Gods Zoon bent, zeg dan tegen deze stenen dat ze in broden moeten veranderen." 4 Maar Jezus antwoordde: "In de Boeken staat: 'Je kan niet alleen van brood leven. Alles wat God zegt, heb je óók nodig om te leven.' "
5 Toen nam de duivel Hem mee naar Jeruzalem. Daar zette hij Hem op de rand van het dak van de tempel. 6 En hij zei tegen Jezus: "Als U Gods Zoon bent, spring dan naar beneden. Er staat toch in de Boeken: 'God zal zijn engelen de opdracht geven dat ze U op hun handen moeten dragen. Dan zult U uw voeten niet aan een steen stoten.' " 7 Jezus antwoordde: "Maar er staat ook in de Boeken: 'Je mag je Heer God niet uitdagen.' "
8 Daarna nam de duivel Jezus mee naar een hoge berg. Vanaf die berg liet hij Jezus alle koninkrijken van de wereld zien, met al hun macht en rijkdom. 9 En hij zei tegen Jezus: "Dat geef ik allemaal aan U, als U voor mij neerknielt en mij aanbidt!" 10 Toen zei Jezus: "Ga weg, duivel! Er staat toch ook in de Boeken: 'Aanbid je Heer God en dien alleen Hém.' "
11 Toen liet de duivel Hem met rust. En er kwamen engelen om Hem te dienen.
Jezus gaat in Kapernaüm wonen
12 Toen Jezus hoorde dat Johannes gevangen was genomen,[j] ging Hij terug naar Galilea. 13 Hij vertrok uit Nazaret en ging in Kapernaüm wonen. Kapernaüm ligt aan het meer, in het gebied van de stammen van Zebulon en Naftali. 14 Zo zou gebeuren wat de profeet Jesaja vroeger al had gezegd: 15 'Land van Zebulon en land van Naftali, aan het meer, aan de andere kant van de Jordaan, in het Galilea van de volken,[k] luister! 16 Het volk dat in het donker leeft, heeft een groot licht gezien. Er is een licht gaan schijnen voor de mensen die vlak voor de poorten van de dood leven.'
17 Vanaf dat moment begon Jezus aan de mensen te vertellen: "Ga leven zoals God het wil, want het Koninkrijk van God komt bijna."
Jezus kiest zijn leerlingen uit
18 Op een keer liep Jezus langs het meer van Galilea. Daar zag Hij twee broers: Simon, die ook Petrus wordt genoemd, en Andreas. Ze gooiden een visnet uit in zee, want ze waren vissers. 19 Hij zei tegen hen: "Volg Mij. Dan maak Ik van jullie vissers van mensen." 20 Ze lieten onmiddellijk hun visnetten liggen en gingen met Hem mee.
21 Verderop zag hij nog twee broers: Jakobus en Johannes, zonen van Zebedeüs. Ze waren in hun boot met hun vader de visnetten aan het herstellen. Jezus riep hen. 22 Ze lieten onmiddellijk hun boot en hun vader achter en gingen met Hem mee.
23 Jezus trok in heel Galilea rond. Hij gaf les in de synagogen. Hij vertelde er het goede nieuws van het Koninkrijk. Ook genas Hij de mensen van al hun ziekten en kwalen. 24 Tot in Syrië hoorden de mensen over Hem. En de mensen brachten iedereen naar Hem toe die erg ziek was of pijn had. Ook mensen in wie duivelse geesten zaten, mensen met epileptische aanvallen en verlamde mensen. En Hij maakte hen gezond. 25 Grote groepen mensen liepen achter Hem aan: mensen uit Galilea, de Dekapolis (= 'Tien-stedengebied'), Jeruzalem, Judea en het gebied aan de andere kant van de Jordaan.
Footnotes
- Mattheüs 1:6 Salomo's moeder was Batseba. Zij was nog getrouwd met Uria toen koning David met haar naar bed ging en haar zwanger maakte. Lees 2 Samuel 11.
- Mattheüs 1:11 Al deze mannen waren koningen van het koninkrijk Juda. Dat was in de tijd dat het land Israël verdeeld was geraakt in twee koninkrijken. Het zuidelijke koninkrijk was Juda. Daar regeerden koningen uit de familie van David. Het noordelijke koninkrijk was Israël. Daar regeerden mannen die geen familie van koning David waren.
- Mattheüs 1:12 Onder leiding van Zerubbabel ging een deel van de Joden uit Babylonië terug naar Juda. Lees Ezra 1 tot Ezra 2:2.
- Mattheüs 1:16 Deze lijst van voorouders is niet compleet. In werkelijkheid waren er meer. Misschien zijn de namen zo in drie groepen van 14 ingedeeld om ze gemakkelijker te onthouden. De belangrijkste namen komen er in voor.
- Mattheüs 1:19 Volgens de Joodse wet zou Maria gedood worden als bekend werd dat ze in verwachting was van een andere man.
- Mattheüs 2:1 Herodes de Grote was uit het volk van Edom. Edom was altijd een vijand van Israël geweest. Wel had Herodes zich tot het Jodendom bekeerd. Maar dat was waarschijnlijk alleen om politieke redenen.
- Mattheüs 2:4 Met de 'Messias' wordt de Redder van Israël bedoeld, die lang geleden al door God beloofd was.
- Mattheüs 2:23 Dit zou een woordspeling kunnen zijn op het woord 'naziréeër'. Een naziréeër was iemand die een belofte had gedaan om God voor een bepaalde tijd op een bepaalde manier te dienen. Lees Numeri 6:1 en 2.
- Mattheüs 3:1 Over Johannes de Doper is meer te lezen in bijvoorbeeld Lukas 1.
- Mattheüs 4:12 Johannes was door koning Herodes gevangen genomen. Lees Matteüs 14:1-5.
- Mattheüs 4:15 Galilea werd wel zo genoemd, omdat daar de grote handelswegen van en naar Europa, Azië en Afrika samenkwamen. Er kwamen dus veel mensen van andere volken.
Matthew 1-4
New International Version
The Genealogy of Jesus the Messiah(A)(B)(C)
1 This is the genealogy[a] of Jesus the Messiah[b] the son of David,(D) the son of Abraham:(E)
2 Abraham was the father of Isaac,(F)
Isaac the father of Jacob,(G)
Jacob the father of Judah and his brothers,(H)
3 Judah the father of Perez and Zerah, whose mother was Tamar,(I)
Perez the father of Hezron,
Hezron the father of Ram,
4 Ram the father of Amminadab,
Amminadab the father of Nahshon,
Nahshon the father of Salmon,
5 Salmon the father of Boaz, whose mother was Rahab,(J)
Boaz the father of Obed, whose mother was Ruth,
Obed the father of Jesse,
6 and Jesse the father of King David.(K)
David was the father of Solomon, whose mother had been Uriah’s wife,(L)
7 Solomon the father of Rehoboam,
Rehoboam the father of Abijah,
Abijah the father of Asa,
8 Asa the father of Jehoshaphat,
Jehoshaphat the father of Jehoram,
Jehoram the father of Uzziah,
9 Uzziah the father of Jotham,
Jotham the father of Ahaz,
Ahaz the father of Hezekiah,
10 Hezekiah the father of Manasseh,(M)
Manasseh the father of Amon,
Amon the father of Josiah,
11 and Josiah the father of Jeconiah[c] and his brothers at the time of the exile to Babylon.(N)
12 After the exile to Babylon:
Jeconiah was the father of Shealtiel,(O)
Shealtiel the father of Zerubbabel,(P)
13 Zerubbabel the father of Abihud,
Abihud the father of Eliakim,
Eliakim the father of Azor,
14 Azor the father of Zadok,
Zadok the father of Akim,
Akim the father of Elihud,
15 Elihud the father of Eleazar,
Eleazar the father of Matthan,
Matthan the father of Jacob,
16 and Jacob the father of Joseph, the husband of Mary,(Q) and Mary was the mother of Jesus who is called the Messiah.(R)
17 Thus there were fourteen generations in all from Abraham to David, fourteen from David to the exile to Babylon, and fourteen from the exile to the Messiah.
Joseph Accepts Jesus as His Son
18 This is how the birth of Jesus the Messiah came about[d]: His mother Mary was pledged to be married to Joseph, but before they came together, she was found to be pregnant through the Holy Spirit.(S) 19 Because Joseph her husband was faithful to the law, and yet[e] did not want to expose her to public disgrace, he had in mind to divorce(T) her quietly.
20 But after he had considered this, an angel(U) of the Lord appeared to him in a dream(V) and said, “Joseph son of David, do not be afraid to take Mary home as your wife, because what is conceived in her is from the Holy Spirit. 21 She will give birth to a son, and you are to give him the name Jesus,[f](W) because he will save his people from their sins.”(X)
22 All this took place to fulfill(Y) what the Lord had said through the prophet: 23 “The virgin will conceive and give birth to a son, and they will call him Immanuel”[g](Z) (which means “God with us”).
24 When Joseph woke up, he did what the angel(AA) of the Lord had commanded him and took Mary home as his wife. 25 But he did not consummate their marriage until she gave birth to a son. And he gave him the name Jesus.(AB)
The Magi Visit the Messiah
2 After Jesus was born in Bethlehem in Judea,(AC) during the time of King Herod,(AD) Magi[h] from the east came to Jerusalem 2 and asked, “Where is the one who has been born king of the Jews?(AE) We saw his star(AF) when it rose and have come to worship him.”
3 When King Herod heard this he was disturbed, and all Jerusalem with him. 4 When he had called together all the people’s chief priests and teachers of the law, he asked them where the Messiah was to be born. 5 “In Bethlehem(AG) in Judea,” they replied, “for this is what the prophet has written:
6 “‘But you, Bethlehem, in the land of Judah,
are by no means least among the rulers of Judah;
for out of you will come a ruler
who will shepherd my people Israel.’[i]”(AH)
7 Then Herod called the Magi secretly and found out from them the exact time the star had appeared. 8 He sent them to Bethlehem and said, “Go and search carefully for the child. As soon as you find him, report to me, so that I too may go and worship him.”
9 After they had heard the king, they went on their way, and the star they had seen when it rose went ahead of them until it stopped over the place where the child was. 10 When they saw the star, they were overjoyed. 11 On coming to the house, they saw the child with his mother Mary, and they bowed down and worshiped him.(AI) Then they opened their treasures and presented him with gifts(AJ) of gold, frankincense and myrrh. 12 And having been warned(AK) in a dream(AL) not to go back to Herod, they returned to their country by another route.
The Escape to Egypt
13 When they had gone, an angel(AM) of the Lord appeared to Joseph in a dream.(AN) “Get up,” he said, “take the child and his mother and escape to Egypt. Stay there until I tell you, for Herod is going to search for the child to kill him.”(AO)
14 So he got up, took the child and his mother during the night and left for Egypt, 15 where he stayed until the death of Herod. And so was fulfilled(AP) what the Lord had said through the prophet: “Out of Egypt I called my son.”[j](AQ)
16 When Herod realized that he had been outwitted by the Magi, he was furious, and he gave orders to kill all the boys in Bethlehem and its vicinity who were two years old and under, in accordance with the time he had learned from the Magi. 17 Then what was said through the prophet Jeremiah was fulfilled:(AR)
18 “A voice is heard in Ramah,
weeping and great mourning,
Rachel(AS) weeping for her children
and refusing to be comforted,
because they are no more.”[k](AT)
The Return to Nazareth
19 After Herod died, an angel(AU) of the Lord appeared in a dream(AV) to Joseph in Egypt 20 and said, “Get up, take the child and his mother and go to the land of Israel, for those who were trying to take the child’s life are dead.”(AW)
21 So he got up, took the child and his mother and went to the land of Israel. 22 But when he heard that Archelaus was reigning in Judea in place of his father Herod, he was afraid to go there. Having been warned in a dream,(AX) he withdrew to the district of Galilee,(AY) 23 and he went and lived in a town called Nazareth.(AZ) So was fulfilled(BA) what was said through the prophets, that he would be called a Nazarene.(BB)
John the Baptist Prepares the Way(BC)
3 In those days John the Baptist(BD) came, preaching in the wilderness of Judea 2 and saying, “Repent, for the kingdom of heaven(BE) has come near.” 3 This is he who was spoken of through the prophet Isaiah:
“A voice of one calling in the wilderness,
‘Prepare the way for the Lord,
make straight paths for him.’”[l](BF)
4 John’s(BG) clothes were made of camel’s hair, and he had a leather belt around his waist.(BH) His food was locusts(BI) and wild honey. 5 People went out to him from Jerusalem and all Judea and the whole region of the Jordan. 6 Confessing their sins, they were baptized(BJ) by him in the Jordan River.
7 But when he saw many of the Pharisees and Sadducees coming to where he was baptizing, he said to them: “You brood of vipers!(BK) Who warned you to flee from the coming wrath?(BL) 8 Produce fruit in keeping with repentance.(BM) 9 And do not think you can say to yourselves, ‘We have Abraham as our father.’(BN) I tell you that out of these stones God can raise up children for Abraham. 10 The ax is already at the root of the trees, and every tree that does not produce good fruit will be cut down and thrown into the fire.(BO)
11 “I baptize you with[m] water for repentance.(BP) But after me comes one who is more powerful than I, whose sandals I am not worthy to carry. He will baptize you with[n] the Holy Spirit(BQ) and fire.(BR) 12 His winnowing fork is in his hand, and he will clear his threshing floor, gathering his wheat into the barn and burning up the chaff with unquenchable fire.”(BS)
The Baptism of Jesus(BT)
13 Then Jesus came from Galilee to the Jordan to be baptized by John.(BU) 14 But John tried to deter him, saying, “I need to be baptized by you, and do you come to me?”
15 Jesus replied, “Let it be so now; it is proper for us to do this to fulfill all righteousness.” Then John consented.
16 As soon as Jesus was baptized, he went up out of the water. At that moment heaven was opened,(BV) and he saw the Spirit of God(BW) descending like a dove and alighting on him. 17 And a voice from heaven(BX) said, “This is my Son,(BY) whom I love; with him I am well pleased.”(BZ)
Jesus Is Tested in the Wilderness(CA)
4 Then Jesus was led by the Spirit into the wilderness to be tempted[o](CB) by the devil.(CC) 2 After fasting forty days and forty nights,(CD) he was hungry. 3 The tempter(CE) came to him and said, “If you are the Son of God,(CF) tell these stones to become bread.”
4 Jesus answered, “It is written: ‘Man shall not live on bread alone, but on every word that comes from the mouth of God.’[p]”(CG)
5 Then the devil took him to the holy city(CH) and had him stand on the highest point of the temple. 6 “If you are the Son of God,”(CI) he said, “throw yourself down. For it is written:
“‘He will command his angels concerning you,
and they will lift you up in their hands,
so that you will not strike your foot against a stone.’[q]”(CJ)
7 Jesus answered him, “It is also written: ‘Do not put the Lord your God to the test.’[r]”(CK)
8 Again, the devil took him to a very high mountain and showed him all the kingdoms of the world and their splendor. 9 “All this I will give you,” he said, “if you will bow down and worship me.”
10 Jesus said to him, “Away from me, Satan!(CL) For it is written: ‘Worship the Lord your God, and serve him only.’[s]”(CM)
11 Then the devil left him,(CN) and angels came and attended him.(CO)
Jesus Begins to Preach
12 When Jesus heard that John had been put in prison,(CP) he withdrew to Galilee.(CQ) 13 Leaving Nazareth, he went and lived in Capernaum,(CR) which was by the lake in the area of Zebulun and Naphtali— 14 to fulfill(CS) what was said through the prophet Isaiah:
15 “Land of Zebulun and land of Naphtali,
the Way of the Sea, beyond the Jordan,
Galilee of the Gentiles—
16 the people living in darkness
have seen a great light;
on those living in the land of the shadow of death
a light has dawned.”[t](CT)
17 From that time on Jesus began to preach, “Repent, for the kingdom of heaven(CU) has come near.”
Jesus Calls His First Disciples(CV)
18 As Jesus was walking beside the Sea of Galilee,(CW) he saw two brothers, Simon called Peter(CX) and his brother Andrew. They were casting a net into the lake, for they were fishermen. 19 “Come, follow me,”(CY) Jesus said, “and I will send you out to fish for people.” 20 At once they left their nets and followed him.(CZ)
21 Going on from there, he saw two other brothers, James son of Zebedee and his brother John.(DA) They were in a boat with their father Zebedee, preparing their nets. Jesus called them, 22 and immediately they left the boat and their father and followed him.(DB)
Jesus Heals the Sick
23 Jesus went throughout Galilee,(DC) teaching in their synagogues,(DD) proclaiming the good news(DE) of the kingdom,(DF) and healing every disease and sickness among the people.(DG) 24 News about him spread all over Syria,(DH) and people brought to him all who were ill with various diseases, those suffering severe pain, the demon-possessed,(DI) those having seizures,(DJ) and the paralyzed;(DK) and he healed them. 25 Large crowds from Galilee, the Decapolis,[u] Jerusalem, Judea and the region across the Jordan followed him.(DL)
Footnotes
- Matthew 1:1 Or is an account of the origin
- Matthew 1:1 Or Jesus Christ. Messiah (Hebrew) and Christ (Greek) both mean Anointed One; also in verse 18.
- Matthew 1:11 That is, Jehoiachin; also in verse 12
- Matthew 1:18 Or The origin of Jesus the Messiah was like this
- Matthew 1:19 Or was a righteous man and
- Matthew 1:21 Jesus is the Greek form of Joshua, which means the Lord saves.
- Matthew 1:23 Isaiah 7:14
- Matthew 2:1 Traditionally wise men
- Matthew 2:6 Micah 5:2,4
- Matthew 2:15 Hosea 11:1
- Matthew 2:18 Jer. 31:15
- Matthew 3:3 Isaiah 40:3
- Matthew 3:11 Or in
- Matthew 3:11 Or in
- Matthew 4:1 The Greek for tempted can also mean tested.
- Matthew 4:4 Deut. 8:3
- Matthew 4:6 Psalm 91:11,12
- Matthew 4:7 Deut. 6:16
- Matthew 4:10 Deut. 6:13
- Matthew 4:16 Isaiah 9:1,2
- Matthew 4:25 That is, the Ten Cities
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Holy Bible, New International Version®, NIV® Copyright ©1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica, Inc.® Used by permission. All rights reserved worldwide.
NIV Reverse Interlinear Bible: English to Hebrew and English to Greek. Copyright © 2019 by Zondervan.