Jakobus 1-5
Het Boek
Een leven vol moeilijkheden en verleidingen
1 Van: Jakobus, een dienaar van God en van de Here Jezus Christus. Aan: de Joodse christenen uit de twaalf stammen die over de hele wereld verstrooid zijn.
2 Beste broeders en zusters, is uw leven vol moeilijkheden en verleidingen? Wees dan maar blij, 3 want als uw geloof die beproeving doorstaat, kan uw geduld groeien. 4 Als uw geduld dan volgroeid is, zult u zelf volgroeid zijn, alles aankunnen en een sterk en zuiver karakter hebben.
5 Als u wilt weten wat God van u verwacht, vraag het Hem en Hij zal het u graag vertellen. Want Hij staat altijd klaar om ieder die Hem daarom vraagt, voldoende wijsheid te geven, Hij zal het u niet kwalijk nemen. 6 Maar als u Hem erom vraagt, moet u ook verwachten dat Hij het zal geven. Iemand die twijfelt, lijkt op een golf van de zee die door de wind heen en weer gejaagd wordt. 7 Zo iemand moet niet denken dat de Here hem iets zal geven, 8 als hij twijfelachtig is en onzeker in zijn optreden.
9 Een christen die in de wereld weinig aanzien heeft, moet er trots op zijn dat hij in Gods ogen groot is. 10 Maar een rijke christen mag blij zijn als hij beseft dat zijn rijkdom voor God niets betekent. Rijkdom gaat voorbij. 11 Net als een mooie veldbloem die door de brandende zon en de hete wind verwelkt. Het zal niet lang meer duren of de rijke sterft en moet zijn bezittingen achterlaten.
12 Gelukkig is hij die telkens verleidingen weerstaat en niet doet wat verkeerd is, want later zal hij als beloning de kroon krijgen die God beloofd heeft aan allen die Hem liefhebben: het eeuwige leven.
13 Maar als u moeite hebt om de zonde het hoofd te bieden, moet u niet zeggen dat God u in de verleiding brengt. God heeft nooit de neiging iets slechts te doen en Hij brengt niemand in verleiding. 14 Het zijn uw eigen slechte verlangens die u in verleiding brengen. 15 De slechte verlangens waar u aan toegeeft brengen u tot zonde en als de zonde volgroeid is, brengt die de dood voort. 16 Broeders en zusters, verlaat dus nooit de weg van God.
17 Alles wat goed en volmaakt is, wordt ons door God gegeven, Hij is de bron van alle licht. Hij is een en al licht en verandert nooit. 18 Hij heeft ons, volgens zijn plan, nieuw leven gegeven door ons de waarheid bekend te maken. Zo zijn wij als het ware de eerste vruchten van zijn nieuwe schepping geworden.
19 Beste vrienden, onthoud dit goed: wees snel met luisteren, maar traag met spreken, en word niet snel kwaad, 20 want kwaadheid veroorzaakt alleen maar dingen die tegen Gods wil ingaan. 21 Wees zachtmoedig en reken voorgoed af met alles in uw leven wat vuil is of wat maar de schijn heeft slecht te zijn. Wees dankbaar voor het geweldige nieuws dat in ons geplant is, want daardoor kan onze ziel gered worden. 22 Maar naar dat nieuws moet u niet alleen luisteren, u moet er ook naar handelen. Misleid uzelf niet. 23 Want als u alleen maar luistert en niets doet, lijkt u op iemand die in de spiegel heeft gekeken 24 en meteen daarna weer vergeten is hoe hij er uitziet. 25 Maar als u zich blijft verdiepen in Gods wet die vrijheid brengt, en die niet alleen goed onthoudt maar er ook naar leeft, dan zal God u zegenen in alles wat u doet.
26 Als u zegt een christen te zijn, maar uw tong niet in bedwang houdt, maakt u zichzelf iets wijs. Uw godsdienst heeft niets te betekenen. 27 De christen die zuiver is en op wie God onze Vader niets heeft aan te merken, zal wezen en weduwen bijstaan in hun nood. Hoe slecht en vuil de wereld ook is, hij zal zuiver blijven.
Zonder daden is het geloof dood
2 Broeders en zusters, nu u gelooft in Jezus Christus, onze glorierijke Heer, moet u geen onderscheid meer maken tussen rijk en arm. 2 Stel u voor dat u bij elkaar bent en er komt iemand binnen met dure kleren aan en gouden ringen aan zijn vingers, en u doet onderdanig en zegt: ‘Gaat u maar hier zitten, meneer. Dit is een goede plaats voor u.’ 3 Maar aan een arme man die tegelijk met die ander binnenkomt, schenkt u nauwelijks aandacht. Als u dan tegen hem zou zeggen: ‘Blijf daar maar staan, of ga ergens op de grond zitten.’ 4 Dan zou u mensen op hun uiterlijk beoordelen. U zou zich laten leiden door verkeerde maatstaven.
5 Luister naar mij, vrienden. God heeft de armen uitgekozen om rijk in het geloof te zijn. Het Koninkrijk van God is voor hen, want dat heeft God beloofd aan allen die Hem liefhebben. 6 Hoe kunt u dan een arme man met minachting behandelen? Begrijpt u niet dat het de rijken zijn die u slecht behandelen en voor de rechtbank slepen? 7 Juist zij spotten met de goede naam van Jezus Christus die bij de doop over u is uitgeroepen. 8 Het is goed om te doen wat de Here van u vraagt: ‘Heb uw naaste net zo lief als uzelf.’ 9 Maar als de rijken bij u voorgetrokken worden, overtreedt u de wet van God, dan zondigt u. 10 Als iemand zich aan de hele wet van God houdt, maar die op één punt overtreedt, is hij in feite net zo schuldig als iemand die de hele wet heeft overtreden. 11 Want God, die gezegd heeft: ‘U mag geen overspel plegen,’ heeft ook gezegd: ‘U mag niemand doodslaan.’ Dus, als u de regel over het huwelijk niet hebt overtreden, maar wel iemand hebt vermoord, bent u toch schuldig aan het overtreden van Gods wet. 12 Spreek en handel dus volgens de wet die vrijheid brengt, want daarnaar zult u geoordeeld worden. Wees u goed bewust van wat u doet en denkt! 13 Als u geen medelijden met anderen hebt gehad, zal God ook geen medelijden met u hebben. Maar als u wel medelijden met anderen hebt gehad, zal Gods medelijden het winnen van zijn oordeel.
14 Broeders en zusters, wat voor zin heeft het te zeggen dat u christen bent als dat niet blijkt uit wat u voor anderen doet? Kunt u door zoʼn geloof gered worden? 15 Als uw vriend niet genoeg te eten krijgt en bijna geen kleren heeft en u zegt tegen hem: 16 ‘Het beste ermee, hoor! Vat geen kou en zorg dat je niet verhongert,’ is dat toch zinloos als u hem niet geeft wat hij nodig heeft?
17 Het is wel duidelijk dat geloof alleen niets te betekenen heeft. U moet het ook laten blijken uit wat u doet. Geloof dat niet uit daden blijkt, is geen geloof, het is dood en zinloos. 18 Iemand zou kunnen zeggen: ‘Och, het hangt er maar van af hoe je het bekijkt. De een legt de nadruk op het geloof, de ander op de daden.’ Wel, als dat zo is, hoe kunt u mij dan uw geloof laten zien, als dat niet uit uw daden blijkt? Ik zal u mijn geloof laten zien uit wat ik doe. 19 Durven sommigen van u nog te beweren dat ‘geloven alleen’ genoeg is? Gelooft u dat er maar één God is? Dat is goed, maar dat geloven de boze geesten ook en zij beven van angst voor Hem!
20 Dwazen! Wanneer zult u eens leren dat geloven geen zin heeft als u niet tegelijk ook dóet wat God van u vraagt? Geloof dat niet met daden samengaat, is geen echt geloof. 21 Weet u niet meer dat God onze voorvader Abraham rechtvaardigde om wat hij deed? Hij gehoorzaamde, zelfs al hield dat in dat hij zijn eigen zoon op een altaar moest offeren. 22 Ziet u wat ik bedoel? Hij geloofde God en deed precies wat God van hem vroeg. Zijn geloof werd pas écht geloof door wat hij deed. 23 In de Boeken staat het zo: ‘Abraham geloofde God en daarom beschouwde God hem als een rechtvaardig mens. God noemde hem zelfs zijn vriend.’ 24 Hieruit blijkt dus dat een mens gered wordt door wat hij gelooft én door wat hij doet. 25 De hoer Rachab is hier ook een voorbeeld van. Zij werd gered, omdat zij de Joodse boodschappers in haar huis verstopte en veilig de stad uit wist te krijgen, dus door haar daden. 26 Zoals een lichaam zonder geest dood is, zo is ook geloof zonder daden dood.
Controle over de tong
3 Broeders en zusters, denk niet dat u allemaal leraren bent, want een leraar wordt strenger beoordeeld, omdat zijn verantwoording groter is. 2 Als iemand in staat is zijn tong in bedwang te houden, bewijst hij daarmee dat hij zichzelf in alle opzichten goed in de hand heeft. 3 Een paard gehoorzaamt door het bit dat het in de mond heeft, wij houden het paard daarmee in bedwang en kunnen het laten gaan waar wij willen. 4 Met het roer dat toch maar een klein onderdeel van het schip is, kan de stuurman zijn grote schip sturen in de richting die hij wil, ook al staat er een sterke wind. 5 Net als het bit van een paard en het roer van een schip, is ook de tong een klein ding, maar het kan zich erop beroemen dat het grote dingen heeft gedaan. Eén vonkje is genoeg om een heel bos in brand te zetten. 6 Zo is ook de tong een vuur. Zij zit vol venijn en vergiftigt elk deel van het lichaam. En de tong zelf wordt in vlam gezet door de hel. Zij zet het hele leven in brand, met als gevolg verwoesting en ellende. 7 De mensen kunnen allerlei dieren temmen, of het nu zoogdieren, vogels, reptielen of vissen zijn, en ze hébben dat ook gedaan. 8 Maar geen mens heeft ooit de tong kunnen temmen, ze is een rusteloos kwaad, vol dodelijk gif. 9 De ene keer prijzen wij onze Here en Vader ermee en de andere keer vervloeken wij er mensen mee die naar het beeld van God gemaakt zijn. 10 Wij prijzen en vervloeken met dezelfde mond. Maar dat is niet goed, broeders en zusters! 11 Er komt uit een en dezelfde bron toch ook niet afwisselend schoon en vuil water! 12 En van een vijgeboom plukt u toch ook geen olijven of vijgen van een wijnstok? En uit een zoutwaterbron komt toch ook geen zoet water?
13 Wie van u is wijs en verstandig? Dat kan alleen maar blijken uit iemands goede daden en liefdevolle wijsheid. 14 Maar als u door jaloezie en eigenbelang vol wrok zit, kunt u zich nergens op beroemen, dan zou u de waarheid geweld aandoen. 15 Want jaloezie en egoïsme lijken in de verste verte niet op Gods wijsheid. Nee, zij zijn aards, ongeestelijk en duivels. 16 Waar jaloezie en eigenbelang zijn, vindt u ook wanorde en meer van dat kwaad. 17 Maar de wijsheid die van God komt, is bovenal zuiver. Zij is ook vreedzaam, vriendelijk en beleefd. Zij is bereid te praten en anderen gelijk te geven. Zij leeft intens met anderen mee en doet veel goed. Zij spreekt rechtuit en is zeker en oprecht. 18 Vredestichters zaaien vrede en zij oogsten goedheid en rechtvaardigheid.
Dichter bij God
4 Maar hoe komt het dan dat u altijd ruzie maakt en vecht? Omdat er slechte verlangens in u zijn die u daartoe aanzetten. 2 U verlangt naar iets dat u niet hebt, u bent tot moord geneigd en jaloers en dat levert u niets op. U bent strijdlustig en oorlogszuchtig. Maar de enige reden dat u niet hebt wat u wilt, is omdat u God er niet om vraagt. 3 Of u bidt Hem er wel om, maar krijgt niets. Wel, dan hebt u het Hem op een verkeerde manier gevraagd. Als u Hem alleen iets voor uw eigen genoegen vraagt, geeft Hij het niet. 4 Bedriegers, weet u niet dat als u vriendschap met de wereld sluit, dit betekent dat u een vijand van God bent? Wie voor de wereld kiest, maakt zichzelf tot vijand van God. 5 Er staat niet voor niets in de Boeken: ‘God wil de geest die Hij in ons liet wonen, helemaal voor Zich alleen hebben.’ 6 Maar Hij geeft ons steeds meer genade. Daarom staat er in de Boeken: ‘God keert Zich tegen de hoogmoedigen, maar Hij is genadig voor wie nederig is.’
7 Onderwerp u dus aan God, maar verzet u tegen de duivel en hij zal van u wegvluchten. 8 Ga dichter naar God toe, dan komt God dichter bij u. Was uw handen, zondaars, u die op twee gedachten hinkt, laat uw hart zuiver voor God zijn. 9 Beklaag uzelf, huil en jammer van ellende. Het lachen moet u vergaan, uw blijdschap moet omslaan in verdriet. 10 Als u beseft dat u klein bent voor de Here, zal Hij u verheffen. 11 Spreek geen kwaad van elkaar, broeders en zusters, en veroordeel elkaar niet. Want als u dat doet, veroordeelt u de wet van God die zegt dat wij elkaar moeten liefhebben. Het is niet aan u om uit te maken of die wet goed of slecht is. Wat u moet doen, is die wet gehoorzamen! 12 De enige die mag oordelen, is degene die ons die wet heeft gegeven. Hij kan ons redden of ons verloren laten gaan. Met welk recht veroordeelt u dan uw medemens?
13 Er zijn mensen onder u die zeggen: ‘Vandaag of morgen gaan we naar die en die stad om zaken te doen. Wij zullen er een jaar blijven en goed winst maken.’ 14 Hoe weet u wat er morgen met u zal gebeuren? Uw leven lijkt op een damp, die er nu is en straks weer verdwijnt. 15 U kunt beter zeggen: ‘Als de Here het wil, zullen wij leven en dit of dat doen.’ 16 Maar de manier waarop u nu praat, getuigt van zelfingenomenheid. Dat is niet goed. 17 Als u weet dat u iets moet doen maar het nalaat, zondigt u.
Wees geduldig en houd moed
5 De rijke mensen onder u kunnen beter in huilen uitbarsten en jammeren over de ellende die hun te wachten staat. 2 Uw rijkdom is weggerot en uw mooie kleren zijn door de mot aangevreten. 3 Uw zilver en goud zijn door roest aangetast. Die roest zal tegen u getuigen tegenover God en u zult erdoor worden verteerd als door een vuur. U blijft rijkdom verzamelen, terwijl de dag van het grote oordeel nabij is. 4 Luister naar het geschreeuw van de landarbeiders die u niet hebt gegeven wat zij verdienden. De oppermachtige Here heeft hun geschreeuw ook gehoord. 5 U hebt op aarde veel plezier gehad. U hebt in grote weelde geleefd en uzelf vetgemest, zoals een dier wordt vetgemest voor de slacht. 6 U hebt goede mensen die zich niet tegen u konden verdedigen, veroordeeld en gedood.
7 Broeders en zusters, wacht geduldig tot de Here terugkomt, zoals een boer tot de herfst wacht om zijn oogst binnen te halen. 8 Wees dus geduldig en houd moed, want het duurt niet lang meer voordat de Here komt. 9 Mopper niet op elkaar. Is op uzelf dan niets aan te merken? Ik wil u er nog eens op wijzen dat de Here eraan komt, opdat u hierom niet veroordeeld wordt. 10 Neem een voorbeeld aan de profeten die namens de Here hebben gesproken. Als zij slecht behandeld werden, lieten zij het over hun kant gaan. 11 Wij noemen hen gelukkig, omdat zij dwars door alles heen de Here trouw gebleven zijn. Denk maar eens aan Job, die het niet opgaf. U weet hoe het met hem afliep. Daaruit blijkt dat de Here liefdevol en goed is en vol medeleven zijn hulp geeft.
12 Waar ik vooral de nadruk op wil leggen, vrienden, is dat u niet mag zweren, niet bij de hemel, niet bij de aarde, bij niets! Als u ja zegt, moet het ja zijn, en als u nee zegt, moet het nee zijn. Anders bent u strafbaar voor God.
13 Als iemand van u het moeilijk heeft, laat hij dan bidden. Als iemand opgewekt is, laat hij een lied voor God zingen. 14 Als iemand ziek is, laat hij de leiders van de gemeente vragen bij hem te komen om met hem te bidden en hem namens de Here met olie te zalven. 15 Als zij in geloof bidden, zal de zieke genezen worden, de Here zal hem gezond maken. En als hij gezondigd heeft, zal de Here het hem vergeven. 16 Beken daarom uw zonden aan elkaar en bid voor elkaar, zodat u genezen wordt. Want als een goed en rechtvaardig mens God om iets bidt, heeft dat een geweldige uitwerking. 17 Elia was een gewoon mens, net als wij. Hij vroeg God of Hij geen regen meer op het land wilde laten vallen, en drieëneenhalf jaar lang viel er geen druppel regen! 18 Daarna vroeg hij God het weer te laten regenen en de regen viel in stromen neer. Het land werd weer fris en groen.
19 Broeders en zusters, als een van u niet langer met de Here leeft, moet u hem weer bij de Here terugbrengen. 20 Als u iemand van de verkeerde weg terugbrengt, redt u hem van de dood en bedekt u al zijn zonden.
James 1-5
New International Version
1 James,(A) a servant of God(B) and of the Lord Jesus Christ,
To the twelve tribes(C) scattered(D) among the nations:
Greetings.(E)
Trials and Temptations
2 Consider it pure joy, my brothers and sisters,[a] whenever you face trials of many kinds,(F) 3 because you know that the testing of your faith(G) produces perseverance.(H) 4 Let perseverance finish its work so that you may be mature(I) and complete, not lacking anything. 5 If any of you lacks wisdom, you should ask God,(J) who gives generously to all without finding fault, and it will be given to you.(K) 6 But when you ask, you must believe and not doubt,(L) because the one who doubts is like a wave of the sea, blown and tossed by the wind. 7 That person should not expect to receive anything from the Lord. 8 Such a person is double-minded(M) and unstable(N) in all they do.
9 Believers in humble circumstances ought to take pride in their high position.(O) 10 But the rich should take pride in their humiliation—since they will pass away like a wild flower.(P) 11 For the sun rises with scorching heat(Q) and withers(R) the plant; its blossom falls and its beauty is destroyed.(S) In the same way, the rich will fade away even while they go about their business.
12 Blessed is the one who perseveres under trial(T) because, having stood the test, that person will receive the crown of life(U) that the Lord has promised to those who love him.(V)
13 When tempted, no one should say, “God is tempting me.” For God cannot be tempted by evil, nor does he tempt anyone; 14 but each person is tempted when they are dragged away by their own(W) evil desire and enticed. 15 Then, after desire has conceived, it gives birth to sin;(X) and sin, when it is full-grown, gives birth to death.(Y)
16 Don’t be deceived,(Z) my dear brothers and sisters.(AA) 17 Every good and perfect gift is from above,(AB) coming down from the Father of the heavenly lights,(AC) who does not change(AD) like shifting shadows. 18 He chose to give us birth(AE) through the word of truth,(AF) that we might be a kind of firstfruits(AG) of all he created.
Listening and Doing
19 My dear brothers and sisters,(AH) take note of this: Everyone should be quick to listen, slow to speak(AI) and slow to become angry, 20 because human anger(AJ) does not produce the righteousness that God desires. 21 Therefore, get rid of(AK) all moral filth and the evil that is so prevalent and humbly accept the word planted in you,(AL) which can save you.
22 Do not merely listen to the word, and so deceive yourselves. Do what it says.(AM) 23 Anyone who listens to the word but does not do what it says is like someone who looks at his face in a mirror 24 and, after looking at himself, goes away and immediately forgets what he looks like. 25 But whoever looks intently into the perfect law that gives freedom,(AN) and continues in it—not forgetting what they have heard, but doing it—they will be blessed in what they do.(AO)
26 Those who consider themselves religious and yet do not keep a tight rein on their tongues(AP) deceive themselves, and their religion is worthless. 27 Religion that God our Father accepts as pure and faultless is this: to look after(AQ) orphans and widows(AR) in their distress and to keep oneself from being polluted by the world.(AS)
Favoritism Forbidden
2 My brothers and sisters, believers in our glorious(AT) Lord Jesus Christ must not show favoritism.(AU) 2 Suppose a man comes into your meeting wearing a gold ring and fine clothes, and a poor man in filthy old clothes also comes in. 3 If you show special attention to the man wearing fine clothes and say, “Here’s a good seat for you,” but say to the poor man, “You stand there” or “Sit on the floor by my feet,” 4 have you not discriminated among yourselves and become judges(AV) with evil thoughts?
5 Listen, my dear brothers and sisters:(AW) Has not God chosen those who are poor in the eyes of the world(AX) to be rich in faith(AY) and to inherit the kingdom(AZ) he promised those who love him?(BA) 6 But you have dishonored the poor.(BB) Is it not the rich who are exploiting you? Are they not the ones who are dragging you into court?(BC) 7 Are they not the ones who are blaspheming the noble name of him to whom you belong?
8 If you really keep the royal law found in Scripture, “Love your neighbor as yourself,”[b](BD) you are doing right. 9 But if you show favoritism,(BE) you sin and are convicted by the law as lawbreakers.(BF) 10 For whoever keeps the whole law and yet stumbles(BG) at just one point is guilty of breaking all of it.(BH) 11 For he who said, “You shall not commit adultery,”[c](BI) also said, “You shall not murder.”[d](BJ) If you do not commit adultery but do commit murder, you have become a lawbreaker.
12 Speak and act as those who are going to be judged(BK) by the law that gives freedom,(BL) 13 because judgment without mercy will be shown to anyone who has not been merciful.(BM) Mercy triumphs over judgment.
Faith and Deeds
14 What good is it, my brothers and sisters, if someone claims to have faith but has no deeds?(BN) Can such faith save them? 15 Suppose a brother or a sister is without clothes and daily food.(BO) 16 If one of you says to them, “Go in peace; keep warm and well fed,” but does nothing about their physical needs, what good is it?(BP) 17 In the same way, faith by itself, if it is not accompanied by action, is dead.(BQ)
18 But someone will say, “You have faith; I have deeds.”
Show me your faith without deeds,(BR) and I will show you my faith(BS) by my deeds.(BT) 19 You believe that there is one God.(BU) Good! Even the demons believe that(BV)—and shudder.
20 You foolish person, do you want evidence that faith without deeds is useless[e]?(BW) 21 Was not our father Abraham considered righteous for what he did when he offered his son Isaac on the altar?(BX) 22 You see that his faith and his actions were working together,(BY) and his faith was made complete by what he did.(BZ) 23 And the scripture was fulfilled that says, “Abraham believed God, and it was credited to him as righteousness,”[f](CA) and he was called God’s friend.(CB) 24 You see that a person is considered righteous by what they do and not by faith alone.
25 In the same way, was not even Rahab the prostitute considered righteous for what she did when she gave lodging to the spies and sent them off in a different direction?(CC) 26 As the body without the spirit is dead, so faith without deeds is dead.(CD)
Taming the Tongue
3 Not many of you should become teachers,(CE) my fellow believers, because you know that we who teach will be judged(CF) more strictly.(CG) 2 We all stumble(CH) in many ways. Anyone who is never at fault in what they say(CI) is perfect,(CJ) able to keep their whole body in check.(CK)
3 When we put bits into the mouths of horses to make them obey us, we can turn the whole animal.(CL) 4 Or take ships as an example. Although they are so large and are driven by strong winds, they are steered by a very small rudder wherever the pilot wants to go. 5 Likewise, the tongue is a small part of the body, but it makes great boasts.(CM) Consider what a great forest is set on fire by a small spark. 6 The tongue also is a fire,(CN) a world of evil among the parts of the body. It corrupts the whole body,(CO) sets the whole course of one’s life on fire, and is itself set on fire by hell.(CP)
7 All kinds of animals, birds, reptiles and sea creatures are being tamed and have been tamed by mankind, 8 but no human being can tame the tongue. It is a restless evil, full of deadly poison.(CQ)
9 With the tongue we praise our Lord and Father, and with it we curse human beings, who have been made in God’s likeness.(CR) 10 Out of the same mouth come praise and cursing. My brothers and sisters, this should not be. 11 Can both fresh water and salt water flow from the same spring? 12 My brothers and sisters, can a fig tree bear olives, or a grapevine bear figs?(CS) Neither can a salt spring produce fresh water.
Two Kinds of Wisdom
13 Who is wise and understanding among you? Let them show it(CT) by their good life, by deeds(CU) done in the humility that comes from wisdom. 14 But if you harbor bitter envy and selfish ambition(CV) in your hearts, do not boast about it or deny the truth.(CW) 15 Such “wisdom” does not come down from heaven(CX) but is earthly, unspiritual, demonic.(CY) 16 For where you have envy and selfish ambition,(CZ) there you find disorder and every evil practice.
17 But the wisdom that comes from heaven(DA) is first of all pure; then peace-loving,(DB) considerate, submissive, full of mercy(DC) and good fruit, impartial and sincere.(DD) 18 Peacemakers(DE) who sow in peace reap a harvest of righteousness.(DF)
Submit Yourselves to God
4 What causes fights and quarrels(DG) among you? Don’t they come from your desires that battle(DH) within you? 2 You desire but do not have, so you kill.(DI) You covet but you cannot get what you want, so you quarrel and fight. You do not have because you do not ask God. 3 When you ask, you do not receive,(DJ) because you ask with wrong motives,(DK) that you may spend what you get on your pleasures.
4 You adulterous(DL) people,[g] don’t you know that friendship with the world(DM) means enmity against God?(DN) Therefore, anyone who chooses to be a friend of the world becomes an enemy of God.(DO) 5 Or do you think Scripture says without reason that he jealously longs for the spirit he has caused to dwell in us[h]?(DP) 6 But he gives us more grace. That is why Scripture says:
7 Submit yourselves, then, to God. Resist the devil,(DR) and he will flee from you. 8 Come near to God and he will come near to you.(DS) Wash your hands,(DT) you sinners, and purify your hearts,(DU) you double-minded.(DV) 9 Grieve, mourn and wail. Change your laughter to mourning and your joy to gloom.(DW) 10 Humble yourselves before the Lord, and he will lift you up.(DX)
11 Brothers and sisters, do not slander one another.(DY) Anyone who speaks against a brother or sister[j] or judges them(DZ) speaks against the law(EA) and judges it. When you judge the law, you are not keeping it,(EB) but sitting in judgment on it. 12 There is only one Lawgiver and Judge,(EC) the one who is able to save and destroy.(ED) But you—who are you to judge your neighbor?(EE)
Boasting About Tomorrow
13 Now listen,(EF) you who say, “Today or tomorrow we will go to this or that city, spend a year there, carry on business and make money.”(EG) 14 Why, you do not even know what will happen tomorrow. What is your life? You are a mist that appears for a little while and then vanishes.(EH) 15 Instead, you ought to say, “If it is the Lord’s will,(EI) we will live and do this or that.” 16 As it is, you boast in your arrogant schemes. All such boasting is evil.(EJ) 17 If anyone, then, knows the good they ought to do and doesn’t do it, it is sin for them.(EK)
Warning to Rich Oppressors
5 Now listen,(EL) you rich people,(EM) weep and wail(EN) because of the misery that is coming on you. 2 Your wealth has rotted, and moths have eaten your clothes.(EO) 3 Your gold and silver are corroded. Their corrosion will testify against you and eat your flesh like fire. You have hoarded wealth in the last days.(EP) 4 Look! The wages you failed to pay the workers(EQ) who mowed your fields are crying out against you. The cries(ER) of the harvesters have reached the ears of the Lord Almighty.(ES) 5 You have lived on earth in luxury and self-indulgence. You have fattened yourselves(ET) in the day of slaughter.[k](EU) 6 You have condemned and murdered(EV) the innocent one,(EW) who was not opposing you.
Patience in Suffering
7 Be patient, then, brothers and sisters, until the Lord’s coming.(EX) See how the farmer waits for the land to yield its valuable crop, patiently waiting(EY) for the autumn and spring rains.(EZ) 8 You too, be patient and stand firm, because the Lord’s coming(FA) is near.(FB) 9 Don’t grumble against one another, brothers and sisters,(FC) or you will be judged. The Judge(FD) is standing at the door!(FE)
10 Brothers and sisters, as an example of patience in the face of suffering, take the prophets(FF) who spoke in the name of the Lord. 11 As you know, we count as blessed(FG) those who have persevered. You have heard of Job’s perseverance(FH) and have seen what the Lord finally brought about.(FI) The Lord is full of compassion and mercy.(FJ)
12 Above all, my brothers and sisters, do not swear—not by heaven or by earth or by anything else. All you need to say is a simple “Yes” or “No.” Otherwise you will be condemned.(FK)
The Prayer of Faith
13 Is anyone among you in trouble? Let them pray.(FL) Is anyone happy? Let them sing songs of praise.(FM) 14 Is anyone among you sick? Let them call the elders(FN) of the church to pray over them and anoint them with oil(FO) in the name of the Lord. 15 And the prayer offered in faith(FP) will make the sick person well; the Lord will raise them up. If they have sinned, they will be forgiven. 16 Therefore confess your sins(FQ) to each other and pray for each other so that you may be healed.(FR) The prayer of a righteous person is powerful and effective.(FS)
17 Elijah was a human being, even as we are.(FT) He prayed earnestly that it would not rain, and it did not rain on the land for three and a half years.(FU) 18 Again he prayed, and the heavens gave rain, and the earth produced its crops.(FV)
19 My brothers and sisters, if one of you should wander from the truth(FW) and someone should bring that person back,(FX) 20 remember this: Whoever turns a sinner from the error of their way will save(FY) them from death and cover over a multitude of sins.(FZ)
Footnotes
- James 1:2 The Greek word for brothers and sisters (adelphoi) refers here to believers, both men and women, as part of God’s family; also in verses 16 and 19; and in 2:1, 5, 14; 3:10, 12; 4:11; 5:7, 9, 10, 12, 19.
- James 2:8 Lev. 19:18
- James 2:11 Exodus 20:14; Deut. 5:18
- James 2:11 Exodus 20:13; Deut. 5:17
- James 2:20 Some early manuscripts dead
- James 2:23 Gen. 15:6
- James 4:4 An allusion to covenant unfaithfulness; see Hosea 3:1.
- James 4:5 Or that the spirit he caused to dwell in us envies intensely; or that the Spirit he caused to dwell in us longs jealously
- James 4:6 Prov. 3:34
- James 4:11 The Greek word for brother or sister (adelphos) refers here to a believer, whether man or woman, as part of God’s family.
- James 5:5 Or yourselves as in a day of feasting
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
Holy Bible, New International Version®, NIV® Copyright ©1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica, Inc.® Used by permission. All rights reserved worldwide.
NIV Reverse Interlinear Bible: English to Hebrew and English to Greek. Copyright © 2019 by Zondervan.