Prediker 1-4
Het Boek
Wijsheid heeft niets te betekenen
1 De schrijver van dit boek wordt Prediker genoemd. Hij is koning in Jeruzalem en zoon van David.
2 Naar mijn mening is niets van blijvende waarde, alles is zinloos.
3 Want wat bereikt een mens met al zijn harde werken hier op aarde? 4 Generaties gaan en generaties komen, maar er verandert niets wezenlijks. 5 De zon komt op en gaat onder en haast zich rond de aarde om opnieuw op te gaan. 6 De wind blaast vanuit het zuiden en het noorden, hier en daar, steeds wisselend van kracht en richting, zonder ooit een doel te bereiken. 7 De rivieren monden uit in de zee, maar de zee raakt nooit vol. Het water keert weer terug naar de rivieren en vloeit weer naar de zee.
8 Alles is onuitsprekelijk vermoeiend. Hoeveel wij ook zien, het is nooit genoeg. Hoeveel wij ook horen, tevreden zijn wij nooit. 9 De geschiedenis herhaalt zich steeds weer. Niets is werkelijk nieuw, 10 alles is al eens gezegd of gedaan. Kunt u iets nieuws aanwijzen? Hoe weet u of het eeuwen geleden ook al niet bestond? 11 Wij kunnen niet meer achterhalen wat in vroeger tijden gebeurde en toekomstige generaties zullen zich niet meer herinneren wat wij in onze tijd hebben gedaan.
12 Ik, Prediker, was koning van Israël en regeerde vanuit Jeruzalem. 13 Ik nam mij voor de zin van alles wat onder de hemel gebeurde, te willen begrijpen. Dat is een vermoeiende bezigheid die God de mens heeft gegeven om hem nederig te maken. 14 Alle arbeid is een opeenvolging van zinloosheid, het bouwen van luchtkastelen. 15 Wat verkeerd is, kan niet worden goedgepraat en wat niet bestaat, kan niet worden onderzocht, het heeft geen enkel nut na te denken over wat had kunnen gebeuren. 16 Ik zei tegen mijzelf: ‘Kijk, ik heb meer onderzocht dan welke andere koning ook die voor mij in Jeruzalem regeerde. Ik ben wijzer en heb meer inzicht.’ 17 Daarom deed ik mijn uiterste best wijs te zijn in plaats van dwaas, maar nu realiseer ik mij dat zelfs dát een luchtkasteel is. 18 Want hoe wijzer ik werd, des te bezorgder werd ik. Hoe meer iemand weet, des te meer verdriet hij heeft.
Werk en levensvreugde betekenen niets
2 Ik zei tegen mijzelf: ‘Vooruit, geniet van het leven en vermaak je zo goed mogelijk.’ Maar ik merkte dat ook dat zinloos was. 2 Want het is dwaas om de hele tijd te lachen. Plezier maken heeft immers geen enkel nut. 3 Daarom besloot ik, na lang nadenken, voldoening te zoeken in het drinken van veel wijn. Ondertussen bleef ik mijn doel, het zoeken naar wijsheid, scherp voor ogen houden. Ik probeerde het met die dwaasheid om er zo achter te komen wat voor de meeste mensen het enige geluk in hun leven betekent.
4 Daarna probeerde ik bevrediging te vinden in het uitvoeren van grootse dingen, zoals het bouwen van huizen en aanleggen van wijngaarden, 5 tuinen, parken en boomgaarden voor mijzelf 6 en de waterreservoirs die nodig waren om alle aangeplante gewassen van water te voorzien. 7 Daarna kocht ik slaven en slavinnen en ook hun kinderen werden mijn slaven. Ik fokte grote kuddes vee, meer dan een koning vóór mij ooit had bezeten. 8 Ik verzamelde zilver en goud door belastingen te heffen van vele koningen en gebieden. Ik liet zangers en zangeressen optreden en genoot het gezelschap van veel vrouwen. 9 Ik werd machtiger en rijker dan enige andere koning vóór mij in Jeruzalem, maar bij dat alles bleef ik mijn wijsheid houden. 10 Ik nam alles wat ik wilde en ontzegde mijzelf geen enkel plezier. Ik merkte zelfs dat hard werken mij goed deed. Het plezier dat ik daarin had, was dan ook de enige beloning die ik voor al mijn inspanningen kreeg. 11 Toen ik terugkeek op alles wat ik had ondernomen, leek het mij echter allemaal nutteloos. Het was weer een najagen van dromen en nergens was iets werkelijk waardevols te vinden.
12 Toen begon ik de wijsheid en de dwaasheid met elkaar te vergelijken. Wat doet de nieuwe koning met het werk van zijn voorganger? 13 Wel heb ik gezien dat wijsheid waardevoller is dan dwaasheid, net zoals het licht beter is dan de duisternis, 14 want een wijze ziet wat hij doet, maar een dwaas dwaalt in het donker. Maar tegelijk merkte ik dat er één ding was dat zowel de wijze als de dwaas overkwam: 15 ik sterf net zo goed als de dwaas. Welke waarde heeft mijn wijsheid dan? Zo kwam ik erachter dat zelfs de wijsheid slechts betrekkelijke waarde heeft. 16 Want de wijze en de dwaas sterven allebei en in de toekomst worden beiden vergeten.
17 Daarom heb ik een hekel gekregen aan het leven: al het werk op aarde stond mij tegen. Alles schijnt nutteloos, dwaas en het najagen van dromen te zijn. 18 Ik kreeg een gevoel van afkeer toen ik bedacht dat ik alle vruchten van mijn harde werken aan anderen moest nalaten. 19 Want wie kan mij vertellen of mijn zoon een wijs man of een dwaas zal zijn? En toch zal alles aan hem worden gegeven, het lijkt zinloos.
20 Daarom begon ik eraan te twijfelen of alles waarvoor ik zoveel moeite had gedaan, dat wel waard was. 21 Want ook al zou ik mijn hele leven besteden aan het zoeken naar wijsheid, kennis en vaardigheden, ik moet het toch allemaal nalaten aan iemand die er niets voor heeft gedaan, dat is niet alleen dwaas, maar ook erg onrechtvaardig. 22 Wat krijgt een mens dus als beloning voor al zijn werk? 23 Dagen, gevuld met zorgen en verdriet en rusteloze, doorwaakte nachten. Een ontmoedigend idee.
24 Daarom besloot ik dat een mens niets beters kan doen dan genieten van eten en drinken, bij al het werk dat hij doet. Toen realiseerde ik mij dat ook dat genoegen afkomstig is uit de hand van God. 25 Wie kan zonder Hem eten of vrolijk zijn? 26 Want God geeft een mens die Hem bevalt wijsheid, kennis en vreugde, maar van iemand die Hem niet bevalt, neemt God zijn rijkdom af en geeft het aan hen die Hij graag mag. En ook dit is weer een voorbeeld van de zinloosheid van luchtkastelen bouwen.
Alles op zijn tijd
3 Voor alles bestaat een bepaalde tijd: 2 een tijd om te worden geboren en een tijd om te sterven, een tijd om te planten en een tijd om te oogsten, 3 een tijd om te doden en een tijd om te genezen, een tijd om te verwoesten en een tijd om te herbouwen, 4 een tijd om te huilen en een tijd om te lachen, een tijd om te treuren en een tijd om te dansen, 5 een tijd om stenen weg te gooien en een tijd om stenen bij elkaar te zoeken, een tijd om te omhelzen en een tijd om niet te omhelzen, 6 een tijd om te vinden en een tijd om te verliezen, een tijd om iets te bewaren en een tijd om iets weg te gooien, 7 een tijd om te scheuren en een tijd om te herstellen, een tijd om stil te zijn en een tijd om te spreken, 8 een tijd om lief te hebben en een tijd om te haten, een tijd van oorlog en een tijd van vrede.
9 Wat bereikt iemand nu werkelijk door hard te werken? 10 Ik heb hierover nagedacht met betrekking tot alle soorten werk die God de mensheid heeft gegeven. 11 Voor alles wat Hij heeft gemaakt, bestaat een geschikt moment. Ook al heeft God het besef van de eeuwigheid in het hart van de mensen geplant, toch kan de mens al Gods werk, vanaf het eerste begin tot het absolute einde, niet overzien. 12 Daarom trek ik de conclusie dat er niets beters voor een mens is dan blij te zijn en plezier in het leven te scheppen, zolang hij kan. 13 En daarnaast dat hij zou moeten eten en drinken en zou moeten genieten van alle vruchten van zijn werk, omdat dat alles een geschenk van God is.
14 En ik weet dat alles wat God doet, onherroepelijk is, er kan niets aan worden toegevoegd of van worden afgedaan, God heeft daarbij voor ogen dat de mens ontzag moet hebben voor de Almachtige God. 15 Wat er nu is, was er lang geleden ook al, en wat nog gaat gebeuren, is al eerder gebeurd. Wat in het verre verleden gebeurde en toen verdween, brengt God weer terug.
16 Verder merkte ik dat overal op aarde de misdaad zich onder het oog van de justitie afspeelt en dat zelfs de rechtbanken corrupt zijn. 17 Ik zei bij mijzelf: ‘God zal op het juiste moment alles wat de mens doet, beoordelen, zowel het goede als het kwade.’ 18 En toen besefte ik dat God de wereld haar zondige gang laat gaan om de mensheid op de proef te stellen en de mensen te laten zien dat zij in feite niets beter zijn dan de dieren. 19 Want mensen en dieren ademen allebei dezelfde lucht in en sterven ook allebei. De mensheid heeft in feite dus niets vóór op de dierenwereld, wat zinloos eigenlijk! 20 Zij gaan allemaal naar dezelfde plaats, het stof waaruit zij kwamen en waarnaar zij ook weer moeten terugkeren. 21 Want wie kan bewijzen dat de geest van de mensen opstijgt en de geest van de dieren neerdaalt in het stof? 22 Op die manier kwam ik erachter dat er voor een mens niets beters bestaat dan vreugde te scheppen in zijn werk, want daarom is hij hier. Niemand kan hem van iets laten genieten na zijn dood, daarom moet hij er nú van genieten.
Verdrukking en verdriet op aarde
4 Daarna keek ik naar alle verdrukking en verdriet op aarde, ik zag de tranen van de onderdrukten, er was niemand die hen hielp. Hun onderdrukkers gebruikten veel geweld, maar er was niemand die de onderdrukten hielp. 2 Ik kwam tot de slotsom dat de doden beter af zijn dan de levenden. 3 En het beste af zijn zij die nooit werden geboren en al het kwaad en onrecht op aarde niet zullen zien.
4 Vervolgens ontdekte ik dat succes meestal voortkomt uit afgunst en jaloezie. Maar ook dat is dwaasheid. 5 De dwaas weigert te werken en verhongert daardoor bijna. 6 Beter nu en dan een beetje rust, dan steeds maar hard werken en zinloos gejaag.
7 Ik constateerde nog een zinloze zaak op aarde. 8 Daarbij gaat het om de mens die helemaal alleen is, zonder zoon of broer, maar die toch keihard werkt om meer rijkdom te krijgen. Maar aan wie moet hij dat alles nalaten? En waarom ontzegt hij zich nu zoveel? Het is allemaal nutteloos en ontmoedigend. 9 Twee mensen kunnen door samenwerking meer bereiken dan een. 10 Als er een valt, helpt de ander hem overeind. Maar als er een valt en hij is alleen, zit hij in moeilijkheden. 11 In een koude nacht kunnen twee mensen onder één deken elkaar verwarmen, maar hoe zou iemand in zijn eentje warm moeten worden? 12 Iemand die alleen staat, kan worden aangevallen en verslagen, maar twee mensen kunnen elkaar te hulp komen en zo de overwinning behalen, drie is zelfs nog beter, want een koord dat uit drie strengen is gevlochten is niet gemakkelijk te breken.
13 Het is beter een arme, maar wijze jongere te zijn dan een oude en dwaze koning die alle goede raad van de hand wijst. 14 Want zoʼn jongere zou uit de gevangenis kunnen komen om koning te worden, ook al werd hij arm geboren. 15 Iedereen wil zoʼn jongere graag helpen, omdat hij de nieuwe machthebber wordt. 16 Hij kan de leider van miljoenen mensen worden en een goede heerser voor zijn onderdanen zijn. Maar dan groeit rond hem een nieuwe generatie op die hem weer aan de kant wil zetten. Dus ook hiervan blijkt weer de dwaasheid en zinloosheid.
17 Neem uzelf in acht als u naar de tempel, Gods huis, gaat. Het is beter om rustig te luisteren dan ondoordacht te offeren, zoals een dwaas wel doet, die zich er niet van bewust is dat dat verkeerd is.
Ecclesiastes 1-4
New International Version
Everything Is Meaningless
1 The words of the Teacher,[a](A) son of David, king in Jerusalem:(B)
2 “Meaningless! Meaningless!”
says the Teacher.
“Utterly meaningless!
Everything is meaningless.”(C)
3 What do people gain from all their labors
at which they toil under the sun?(D)
4 Generations come and generations go,
but the earth remains forever.(E)
5 The sun rises and the sun sets,
and hurries back to where it rises.(F)
6 The wind blows to the south
and turns to the north;
round and round it goes,
ever returning on its course.
7 All streams flow into the sea,
yet the sea is never full.
To the place the streams come from,
there they return again.(G)
8 All things are wearisome,
more than one can say.
The eye never has enough of seeing,(H)
nor the ear its fill of hearing.
9 What has been will be again,
what has been done will be done again;(I)
there is nothing new under the sun.
10 Is there anything of which one can say,
“Look! This is something new”?
It was here already, long ago;
it was here before our time.
11 No one remembers the former generations,(J)
and even those yet to come
will not be remembered
by those who follow them.(K)
Wisdom Is Meaningless
12 I, the Teacher,(L) was king over Israel in Jerusalem.(M) 13 I applied my mind to study and to explore by wisdom all that is done under the heavens.(N) What a heavy burden God has laid on mankind!(O) 14 I have seen all the things that are done under the sun; all of them are meaningless, a chasing after the wind.(P)
15 What is crooked cannot be straightened;(Q)
what is lacking cannot be counted.
16 I said to myself, “Look, I have increased in wisdom more than anyone who has ruled over Jerusalem before me;(R) I have experienced much of wisdom and knowledge.” 17 Then I applied myself to the understanding of wisdom,(S) and also of madness and folly,(T) but I learned that this, too, is a chasing after the wind.
Pleasures Are Meaningless
2 I said to myself, “Come now, I will test you with pleasure(W) to find out what is good.” But that also proved to be meaningless. 2 “Laughter,”(X) I said, “is madness. And what does pleasure accomplish?” 3 I tried cheering myself with wine,(Y) and embracing folly(Z)—my mind still guiding me with wisdom. I wanted to see what was good for people to do under the heavens during the few days of their lives.
4 I undertook great projects: I built houses for myself(AA) and planted vineyards.(AB) 5 I made gardens and parks and planted all kinds of fruit trees in them. 6 I made reservoirs to water groves of flourishing trees. 7 I bought male and female slaves and had other slaves(AC) who were born in my house. I also owned more herds and flocks than anyone in Jerusalem before me. 8 I amassed silver and gold(AD) for myself, and the treasure of kings and provinces.(AE) I acquired male and female singers,(AF) and a harem[b] as well—the delights of a man’s heart. 9 I became greater by far than anyone in Jerusalem(AG) before me.(AH) In all this my wisdom stayed with me.
10 I denied myself nothing my eyes desired;
I refused my heart no pleasure.
My heart took delight in all my labor,
and this was the reward for all my toil.
11 Yet when I surveyed all that my hands had done
and what I had toiled to achieve,
everything was meaningless, a chasing after the wind;(AI)
nothing was gained under the sun.(AJ)
Wisdom and Folly Are Meaningless
12 Then I turned my thoughts to consider wisdom,
and also madness and folly.(AK)
What more can the king’s successor do
than what has already been done?(AL)
13 I saw that wisdom(AM) is better than folly,(AN)
just as light is better than darkness.
14 The wise have eyes in their heads,
while the fool walks in the darkness;
but I came to realize
that the same fate overtakes them both.(AO)
15 Then I said to myself,
“The fate of the fool will overtake me also.
What then do I gain by being wise?”(AP)
I said to myself,
“This too is meaningless.”
16 For the wise, like the fool, will not be long remembered;(AQ)
the days have already come when both have been forgotten.(AR)
Like the fool, the wise too must die!(AS)
Toil Is Meaningless
17 So I hated life, because the work that is done under the sun was grievous to me. All of it is meaningless, a chasing after the wind.(AT) 18 I hated all the things I had toiled for under the sun, because I must leave them to the one who comes after me.(AU) 19 And who knows whether that person will be wise or foolish?(AV) Yet they will have control over all the fruit of my toil into which I have poured my effort and skill under the sun. This too is meaningless. 20 So my heart began to despair over all my toilsome labor under the sun. 21 For a person may labor with wisdom, knowledge and skill, and then they must leave all they own to another who has not toiled for it. This too is meaningless and a great misfortune. 22 What do people get for all the toil and anxious striving with which they labor under the sun?(AW) 23 All their days their work is grief and pain;(AX) even at night their minds do not rest.(AY) This too is meaningless.
24 A person can do nothing better than to eat and drink(AZ) and find satisfaction in their own toil.(BA) This too, I see, is from the hand of God,(BB) 25 for without him, who can eat or find enjoyment?(BC) 26 To the person who pleases him, God gives wisdom,(BD) knowledge and happiness, but to the sinner he gives the task of gathering and storing up wealth(BE) to hand it over to the one who pleases God.(BF) This too is meaningless, a chasing after the wind.
A Time for Everything
3 There is a time(BG) for everything,
and a season for every activity under the heavens:
2 a time to be born and a time to die,
a time to plant and a time to uproot,(BH)
3 a time to kill(BI) and a time to heal,
a time to tear down and a time to build,
4 a time to weep and a time to laugh,
a time to mourn and a time to dance,
5 a time to scatter stones and a time to gather them,
a time to embrace and a time to refrain from embracing,
6 a time to search and a time to give up,
a time to keep and a time to throw away,
7 a time to tear and a time to mend,
a time to be silent(BJ) and a time to speak,
8 a time to love and a time to hate,
a time for war and a time for peace.
9 What do workers gain from their toil?(BK) 10 I have seen the burden God has laid on the human race.(BL) 11 He has made everything beautiful in its time.(BM) He has also set eternity in the human heart; yet[c] no one can fathom(BN) what God has done from beginning to end.(BO) 12 I know that there is nothing better for people than to be happy and to do good while they live. 13 That each of them may eat and drink,(BP) and find satisfaction(BQ) in all their toil—this is the gift of God.(BR) 14 I know that everything God does will endure forever; nothing can be added to it and nothing taken from it. God does it so that people will fear him.(BS)
15 Whatever is has already been,(BT)
and what will be has been before;(BU)
and God will call the past to account.[d]
16 And I saw something else under the sun:
In the place of judgment—wickedness was there,
in the place of justice—wickedness was there.
17 I said to myself,
“God will bring into judgment(BV)
both the righteous and the wicked,
for there will be a time for every activity,
a time to judge every deed.”(BW)
18 I also said to myself, “As for humans, God tests them so that they may see that they are like the animals.(BX) 19 Surely the fate of human beings(BY) is like that of the animals; the same fate awaits them both: As one dies, so dies the other. All have the same breath[e]; humans have no advantage over animals. Everything is meaningless. 20 All go to the same place; all come from dust, and to dust all return.(BZ) 21 Who knows if the human spirit rises upward(CA) and if the spirit of the animal goes down into the earth?”
22 So I saw that there is nothing better for a person than to enjoy their work,(CB) because that is their lot.(CC) For who can bring them to see what will happen after them?
Oppression, Toil, Friendlessness
4 Again I looked and saw all the oppression(CD) that was taking place under the sun:
I saw the tears of the oppressed—
and they have no comforter;
power was on the side of their oppressors—
and they have no comforter.(CE)
2 And I declared that the dead,(CF)
who had already died,
are happier than the living,
who are still alive.(CG)
3 But better than both
is the one who has never been born,(CH)
who has not seen the evil
that is done under the sun.(CI)
4 And I saw that all toil and all achievement spring from one person’s envy of another. This too is meaningless, a chasing after the wind.(CJ)
5 Fools fold their hands(CK)
and ruin themselves.
6 Better one handful with tranquillity
than two handfuls with toil(CL)
and chasing after the wind.
7 Again I saw something meaningless under the sun:
8 There was a man all alone;
he had neither son nor brother.
There was no end to his toil,
yet his eyes were not content(CM) with his wealth.
“For whom am I toiling,” he asked,
“and why am I depriving myself of enjoyment?”
This too is meaningless—
a miserable business!
9 Two are better than one,
because they have a good return for their labor:
10 If either of them falls down,
one can help the other up.
But pity anyone who falls
and has no one to help them up.
11 Also, if two lie down together, they will keep warm.
But how can one keep warm alone?
12 Though one may be overpowered,
two can defend themselves.
A cord of three strands is not quickly broken.
Advancement Is Meaningless
13 Better a poor but wise youth than an old but foolish king who no longer knows how to heed a warning. 14 The youth may have come from prison to the kingship, or he may have been born in poverty within his kingdom. 15 I saw that all who lived and walked under the sun followed the youth, the king’s successor. 16 There was no end to all the people who were before them. But those who came later were not pleased with the successor. This too is meaningless, a chasing after the wind.
Footnotes
- Ecclesiastes 1:1 Or the leader of the assembly; also in verses 2 and 12
- Ecclesiastes 2:8 The meaning of the Hebrew for this phrase is uncertain.
- Ecclesiastes 3:11 Or also placed ignorance in the human heart, so that
- Ecclesiastes 3:15 Or God calls back the past
- Ecclesiastes 3:19 Or spirit
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
Holy Bible, New International Version®, NIV® Copyright ©1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica, Inc.® Used by permission. All rights reserved worldwide.
NIV Reverse Interlinear Bible: English to Hebrew and English to Greek. Copyright © 2019 by Zondervan.
