Add parallel Print Page Options

God spreekt opnieuw

40 Toen sprak God vanuit een wervelwind opnieuw tot Job en zei:

‘Maak u maar klaar, zet u schrap, Ik zal u opnieuw vragen stellen en daarop verwacht Ik wel een antwoord van u.
Wilt u mijn rechtvaardigheid in twijfel trekken en Mij veroordelen, zodat u zichzelf vrij kunt pleiten?
Bent u net zo sterk als God en kunt u net zo donderen met uw stem als Hij?
Goed, trek uw staatsiegewaad dan maar aan en hul uzelf in majesteit en pracht.
Geef uw woede de vrije loop! Laat hem losbarsten tegen alle trotse mensen.
Verneder de hooghartigen met een enkele blik en vertrap de goddelozen op de plaats waar zij staan.
Begraaf hen in het stof en laat de dood hun gezicht verstijven.
Als u daartoe in staat bent, ben Ik het met u eens als u zegt dat uw eigen kracht u kan redden.
10 Kijk eens naar het nijlpaard. Ik heb hem gemaakt, net zoals Ik u heb gemaakt. Hij eet gras als een os.
11 Let eens op zijn krachtige lendenen en op zijn buikspieren.
12 Zijn staart is zo recht als een ceder. De pezen van zijn dijen zijn stevig verstrengeld.
13 Zijn botten lijken op koperen buizen en zijn ribben zien eruit als ijzeren staven.
14 Hij is een van mijn eerste meesterwerken, alleen Ik kan hem in toom houden.
15 De bergen geven hem hun beste voedsel, de andere wilde dieren spelen rustig bij hem in de buurt.
16 Hij ligt onder de lotus, verscholen in het riet en
17 in de schaduw van de wilgen aan de waterkant.
18 Hij schrikt niet terug voor snelstromende rivieren, zelfs niet als de machtige stroomversnellingen van de Jordaan op hem af zouden komen.
19 Niemand krijgt de kans hem in een ogenblik van onoplettendheid te overmeesteren door zijn ogen te bedekken of hem een ring door de neus te doen en hem daaraan weg te leiden.
20 Kunt u het zeemonster Leviatan met een haak en een vislijn vangen? Of een lasso om zijn tong leggen?
21 Kunt u hem met een touw door zijn neus in bedwang houden of zijn kaak met een pin doorboren?
22 Zal hij u smeken om medelijden of u door vleiende woorden proberen om te praten?
23 Zal hij zich er bij neerleggen dat u hem voor zijn verdere leven tot slaaf maakt?
24 Kunt u hem net als een vogel in een huisdier veranderen en uw dochtertjes met hem laten spelen?
25 Zullen de mannen die samen vissen hem aan de vishandelaren verkopen en zullen deze hem onder zich verdelen?
26 Zal zijn huid worden doorboord met pijlen of kan iemand een harpoen in zijn kop planten?
27 Als u hem met de hand wilt aanraken, zal het gevecht dat volgt u nog lang heugen en u zult dat geen tweede maal proberen.
28 Nee, het is onmogelijk hem te vangen. Alleen al wanneer je naar hem kijkt, deins je terug.’

40  Ekkor szóla az Úr Jóbnak a forgószélbõl, és monda:

Nosza! övezd fel, mint férfi, derekadat; én kérdezlek, te pedig taníts engem!

Avagy semmivé teheted-é te az én igazságomat; kárhoztathatsz-é te engem azért, hogy te igaz légy?

És van-é ugyanolyan karod, mint az Istennek, mennydörgõ hangon szólasz- é, mint õ?

Ékesítsd csak fel magadat fénynyel és méltósággal, ruházd fel magadat dicsõséggel és fenséggel!

Öntsd ki haragodnak tüzét, és láss meg minden kevélyt és alázd meg õket!

Láss meg minden kevélyt és törd meg õket, és a gonoszokat az õ helyükön tipord le!

Rejtsd el õket együvé a porba, orczájukat kösd be mélységes sötéttel:

Akkor én is dicsõítlek, hogy megtartott téged a te jobbkezed!

10 Nézd csak a behemótot, a melyet én teremtettem, a miként téged is, fûvel él, mint az ökör!

11 Nézd csak az erejét az õ ágyékában, és az õ erõsségét hasának izmaiban!

12 Kiegyenesíti farkát, mint valami czédrust, lágyékának inai egymásba fonódnak.

13 Csontjai érczcsövek, lábszárai, mint a vasrudak.

14 Az Isten alkotásainak remeke ez, az õ teremtõje adta meg néki fegyverét.

15 Mert füvet teremnek számára a hegyek, és a mezõ minden vadja ott játszadozik.

16 Lótuszfák alatt heverész, a nádak és mocsarak búvóhelyein.

17 Befedezi õt a lótuszfák árnyéka, [és] körülveszik õt a folyami fûzfák.

18 Ha árad is a folyó, nem siet; bizton van, ha szájához a Jordán csapna is.

19 Megfoghatják-é õt szemei láttára, vagy átfúrhatják-é az orrát tõrökkel?!

Het tweede antwoord van God

40 Toen antwoordde de Heer Job vanuit het onweer. Hij zei:

Ga nu als een man op je benen staan,
dan zal Ik je een paar vragen stellen.
Ik wil van jou daarop een antwoord krijgen.
Wil jij beweren dat Ik niet eerlijk ben?
Vind jij dat Ik ongelijk heb,
omdat je zelf gelijk wil hebben?
Ben jij soms zo sterk als Ik?
Kun jij net zo met je stem donderen als Ik?
Laat Mij nu maar eens zien hoe geweldig je bent.
Bekleed je met macht en majesteit.
Straf dan de mensen die zich niets van Mij aantrekken.
Werp ze allemaal in het stof.
Verneder alle trotse en eigenwijze mensen.
Verpletter de schurken allemaal onmiddellijk.
Bedek hen met aarde,
sluit hen op in het dodenrijk.
Dan zal ook Ik jou prijzen,
omdat jij hen met je eigen kracht overwonnen hebt.

10 Kijk eens naar de behemot,[a]
die Ik gemaakt heb net zoals Ik jou heb gemaakt.
Hij eet gras als een koe.
11 Kijk eens wat een sterke poten hij heeft.
Kijk eens wat een gespierde buik!
12 Hij heeft een staart als een cederboom.
De spieren op zijn dijbenen zijn te zien.
13 Zijn ribben zijn zo sterk als koperen buizen,
zijn botten zo sterk als ijzeren staven.
14 Het is één van de geweldigste dieren die Ik heb gemaakt.
Alleen Ikzelf kan hem bedwingen.
15 Hij leeft van wat er groeit in de bergen,
waar de wilde dieren spelen.
16 Hij verschuilt zich in de schaduw van de bomen,
tussen het riet van het moeras.
17 De boomtakken geven hem schaduw.
Hij ligt midden tussen de wilgen.
18 Al stroomt de rivier nog zo snel, hij is er niet bang voor.
Hij zou de hele rivier wel kunnen opdrinken.
19 Wie durft hem bij de kop te grijpen?
Wie durft een ring door zijn snuit te halen om hem te vangen?

20 Kun jij een leviatan[b] met een vishaak optrekken?
Kun jij hem met een hengel uit het water halen?
21 Kun jij een ring door zijn neus steken,
of een haak door zijn kaak slaan?
22 Zal hij je smeken om hem met rust te laten?
Zal hij proberen om je met vriendelijke woorden over te halen?
23 Zal hij proberen een verbond met je te sluiten
om voortaan voor jou te werken?
24 Kun je met hem spelen zoals je met een vogeltje speelt?
Kun je hem vastbinden als huisdier voor je kinderen?
25 Zullen vrienden hem klaarmaken als maaltijd?
Zullen ze hem te koop aanbieden aan de handelaars?
26 Kun je hem doorsteken met speren,
of een harpoen in zijn kop steken?
27 Leg je hand eens op zijn kop.
Kijk wat er gebeurt, en je doet het nooit meer.
28 Als je denkt hem te kunnen vangen, vergis je je!
Alleen al als je hem ziet, val je van schrik achterover. (lees verder)

Footnotes

  1. Job 40:10 Het is niet duidelijk wat voor soort dier er met de 'behemot' bedoeld wordt. In de meeste vertalingen van het boek JOB wordt dit Hebreeuwse woord vertaald met nijlpaard. Maar een aantal dingen in de tekst maken dat wat onwaarschijnlijk. Bijvoorbeeld: een nijlpaard heeft maar een heel klein staartje en zijn spieren zijn niet echt te zien. Ook is een nijlpaard duidelijk niet het 'geweldigste dier,' want een olifant is veel groter. Ook komen nijlpaarden niet in de bergen voor.
  2. Job 40:20 Het is niet duidelijk welk dier er met de 'leviatan' bedoeld wordt. In de meeste vertalingen van het boek JOB wordt dit Hebreeuwse woord vertaald met krokodil. Maar een aantal dingen in de tekst maken dat wat onwaarschijnlijk. Bijvoorbeeld dat hij zo vreselijk angstaanjagend is, dat hij niet te doden zou zijn met zwaard, speer of pijl en boog, en vooral: dat hij neerkijkt op alle wilde dieren! Dat is moeilijk voor een dier op zulke korte poten.

Jób első válasza: Megalázza magát Isten előtt

40 Szólott az Úr, és ezt mondta Jóbnak:

Mit perlekedik a Mindenhatóval az akadékoskodó? Aki Istennel akar vitatkozni, feleljen neki!

Jób pedig felelt, és ezt mondta az Úrnak:

Bizony, könnyelmű voltam! Mit felelhetnék neked? Kezemet a számra teszem.

Egyszer beszéltem, de ezután nem szólok, vagy ha kétszer: többé nem teszem.

Isten második beszéde: Ő az emberiség ura

Az Úr válaszolt Jóbnak a viharból, és mondta:

Övezd csak föl derekadat férfiasan! Én kérdezlek, te meg oktass engem!

Semmivé akarod tenni az én igazságomat? Bűnösnek mondasz engem, hogy te lehess igaz?

Van-e olyan karod, mint az Istennek? Tudsz-e olyan hangon mennydörögni, mint ő?

10 Ékesítsd föl magad fenséggel és méltósággal, öltözz ékességbe és pompába!

11 Öntsd ki dühös haragodat, láss meg minden gőgöst, és alázd meg!

12 Láss meg minden gőgöst, és igázd le, tipord el a bűnösöket, ahol csak vannak!

13 Ásd el valamennyit a föld alá, zárd el őket rejtett helyre!

14 Akkor még én is dicsérlek téged, mert megsegített a jobbod.

A víziló és a krokodil ereje is Istentől van

15 Nézd csak a vízilovat! Én teremtettem, mint téged. Füvet eszik, mint a szarvasmarha.

16 Nézd, milyen erős a dereka, milyen kemények testén az izmok!

17 Merev a farka, mint a cédrus, combjának inai egymásba fonódnak.

18 Csontjai, mint az érc-csövek, lábszárai, mint a vasrudak.

19 Isten remekműve ez! Fegyverrel is ellátta alkotója,

20 mégis a hegyek adják meg táplálékát; mellette játszadozik a mező minden vada.

21 Lótuszbokrok alatt hever, nádas és mocsaras rejtekhelyen.

22 Lótuszbokrok árnyéka borul rá, körülveszik a parti füzek.

23 Ha árad is a folyó, nem nyugtalankodik: biztonságban van, még ha szájáig ér is a Jordán.

24 El lehet-e fogni szemtől szembe, lehet-e karikát tenni az orrába?

25 Ki tudod-e fogni horoggal a krokodilt, le tudod-e szorítani a nyelvét kötéllel?

26 Tudsz-e kákát húzni az orrába, át tudod-e fúrni kampóval az állát?

27 Fog-e sokat könyörögni neked, vagy beszél-e hozzád szelíden?

28 Köt-e veled szövetséget, hogy fogadd fel állandó szolgádnak?

29 Játszadozhatsz-e vele, mint a madárral, és megkötözheted-e leánykáid kedvéért?

30 Alkudozhatnak-e rajta a cimborák, osztozkodhatnak-e rajta a kereskedők?

31 Teletűzdelheted-e nyársakkal a bőrét, és halászó szigonnyal a fejét?

32 Nyúlj csak hozzá, majd nem gondolsz többé a harcra!